C
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 18 oktober 2004
Het verheugt mij dat de leden van de CDA-fractie met instemming van het
voorstel hebben kennisgenomen. Graag beantwoord ik de door deze leden gestelde
vragen.
Met de leden van de CDA-fractie verwacht ik, dat de voorgestelde wijzigingen
ertoe leiden dat het strafproces bij zogenaamde regiezittingen efficiënter
kan verlopen. Deze leden vestigden er voorts de aandacht op, dat de opgave
van getuigen door de verdediging nog altijd pas tien dagen voor de zitting
behoeft plaats te vinden. Zij vroegen zich af waarom niet het voorstel van
de Commissie verbetervoorstellen is gevolgd om de termijn voor het doen van
opgave van getuigen langer te doen zijn dan de minimale dagvaardingstermijn,
met een terugvalvoorziening voor het geval tegen de minimale dagvaardingstermijn
wordt gedagvaard.
De huidige termijn voor het oproepen van getuigen is aangepast door de
wet raadsheer-commissaris (wet van 3 april 2003, Stb. 143). Het tweede
lid van artikel 263 Sv schrijft sindsdien voor dat, indien tussen de dag waarop
de dagvaarding aan de verdachte is betekend en die der terechtzitting ten
minste veertien dagen zijn verlopen, de getuigen tenminste tien dagen voor
de terechtzitting aan de officier van justitie worden opgegeven. Voordien
gold een veel kortere termijn: drie dagen. Aan het nog verder naar voren halen
van de termijn voor het opgeven van getuigen zijn nadelen verbonden. Het procesdossier
is zo ver voor de terechtzitting dikwijls nog niet gereed. De verdachte verkeert
in dat geval niet altijd in de positie, een volledige lijst van getuigen op
te geven, of zal zekerheidshalve zo veel mogelijk getuigen opgeven. Mede tegen
deze achtergrond meen ik dat nu eerst de ervaringen met de vorig jaar geïntroduceerde
termijnstelling in kaart moeten worden gebracht. In dit wetsvoorstel worden
een aantal voorstellen gedaan die langs andere weg beogen te bewerkstelligen
dat tijdig duidelijk wordt welke getuigen gehoord moeten worden. De leden
van de CDA-fractie refereren er terecht aan dat de voorzitter kan bevelen,
getuigen op te geven. De aandacht verdient voorts de regeling die voor de
fase van het hoger beroep geïntroduceerd wordt. In die fase speelt de
problematiek van een incompleet procesdossier niet.
De aan het woord zijnde leden vroegen voorts, de toepassing van artikel
315 Sv bij het oproepen van nieuwe getuigen bij nova te verduidelijken. Artikel 315 Sv schrijft voor dat nog niet gehoorde getuigen worden
opgeroepen «indien de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor op de
terechtzitting» van deze getuigen. Nova kunnen worden geduid als nieuwe
omstandigheden die een ander licht werpen op de zaak, en die nog onvoldoende
onderzocht zijn. Het verhoor van getuigen die terzake helderheid kunnen verschaffen,
zal in de regel noodzakelijk zijn en alsdan ofwel ter terechtzitting ofwel,
na verwijzing, door de rechter-commissaris plaatsvinden.
Tenslotte wilden de leden van de CDA-fractie weten of het horen van getuigen
bij zedendelicten en geweldsdelicten niet zal worden belemmerd door de voorgestelde
wijzigingen van de weigeringsgronden, met als gevolg minder mogelijkheden
tot bewijs en minder veroordelingen. Tot geruststelling van deze leden kan
ik deze vraag ontkennend beantwoorden. In gevallen waarin de mogelijkheden
tot bewijs door het niet horen van getuigen belemmerd worden, volgt niet alleen
uit de regeling van de weigeringsgronden maar ook uit artikel 315 Sv dat verhoor
ter terechtzitting kan en moet plaatsvinden. De voorgestelde verruiming ziet
op gevallen waarin verhoor in verband met bewijslevering niet noodzakelijk
is.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner