29 254
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met het horen van getuigen en enkele verwante onderwerpen

C
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 18 oktober 2004

Het verheugt mij dat de leden van de CDA-fractie met instemming van het voorstel hebben kennisgenomen. Graag beantwoord ik de door deze leden gestelde vragen.

Met de leden van de CDA-fractie verwacht ik, dat de voorgestelde wijzigingen ertoe leiden dat het strafproces bij zogenaamde regiezittingen efficiënter kan verlopen. Deze leden vestigden er voorts de aandacht op, dat de opgave van getuigen door de verdediging nog altijd pas tien dagen voor de zitting behoeft plaats te vinden. Zij vroegen zich af waarom niet het voorstel van de Commissie verbetervoorstellen is gevolgd om de termijn voor het doen van opgave van getuigen langer te doen zijn dan de minimale dagvaardingstermijn, met een terugvalvoorziening voor het geval tegen de minimale dagvaardingstermijn wordt gedagvaard.

De huidige termijn voor het oproepen van getuigen is aangepast door de wet raadsheer-commissaris (wet van 3 april 2003, Stb. 143). Het tweede lid van artikel 263 Sv schrijft sindsdien voor dat, indien tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en die der terechtzitting ten minste veertien dagen zijn verlopen, de getuigen tenminste tien dagen voor de terechtzitting aan de officier van justitie worden opgegeven. Voordien gold een veel kortere termijn: drie dagen. Aan het nog verder naar voren halen van de termijn voor het opgeven van getuigen zijn nadelen verbonden. Het procesdossier is zo ver voor de terechtzitting dikwijls nog niet gereed. De verdachte verkeert in dat geval niet altijd in de positie, een volledige lijst van getuigen op te geven, of zal zekerheidshalve zo veel mogelijk getuigen opgeven. Mede tegen deze achtergrond meen ik dat nu eerst de ervaringen met de vorig jaar geïntroduceerde termijnstelling in kaart moeten worden gebracht. In dit wetsvoorstel worden een aantal voorstellen gedaan die langs andere weg beogen te bewerkstelligen dat tijdig duidelijk wordt welke getuigen gehoord moeten worden. De leden van de CDA-fractie refereren er terecht aan dat de voorzitter kan bevelen, getuigen op te geven. De aandacht verdient voorts de regeling die voor de fase van het hoger beroep geïntroduceerd wordt. In die fase speelt de problematiek van een incompleet procesdossier niet.

De aan het woord zijnde leden vroegen voorts, de toepassing van artikel 315 Sv bij het oproepen van nieuwe getuigen bij nova te verduidelijken. Artikel 315 Sv schrijft voor dat nog niet gehoorde getuigen worden opgeroepen «indien de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor op de terechtzitting» van deze getuigen. Nova kunnen worden geduid als nieuwe omstandigheden die een ander licht werpen op de zaak, en die nog onvoldoende onderzocht zijn. Het verhoor van getuigen die terzake helderheid kunnen verschaffen, zal in de regel noodzakelijk zijn en alsdan ofwel ter terechtzitting ofwel, na verwijzing, door de rechter-commissaris plaatsvinden.

Tenslotte wilden de leden van de CDA-fractie weten of het horen van getuigen bij zedendelicten en geweldsdelicten niet zal worden belemmerd door de voorgestelde wijzigingen van de weigeringsgronden, met als gevolg minder mogelijkheden tot bewijs en minder veroordelingen. Tot geruststelling van deze leden kan ik deze vraag ontkennend beantwoorden. In gevallen waarin de mogelijkheden tot bewijs door het niet horen van getuigen belemmerd worden, volgt niet alleen uit de regeling van de weigeringsgronden maar ook uit artikel 315 Sv dat verhoor ter terechtzitting kan en moet plaatsvinden. De voorgestelde verruiming ziet op gevallen waarin verhoor in verband met bewijslevering niet noodzakelijk is.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven