29 251
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten in verband met de invoering van beroep bij de rechtbank, alsmede van hoger beroep bij het gerechtshof, in belastingzaken (Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 12 november 2004

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de vaste commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de volgende vragen en het maken van de volgende opmerkingen.

ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie hadden met veel belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties. De in het wetsvoorstel opgenomen rechtsgang is al sinds ongeveer 15 jaar door praktijk en wetenschap bepleit en neemt de bestaande twijfel over de verenigbaarheid van het Nederlandse stelsel van belastingrechtspraak met de internationale mensenrechtenverdragen nu geheel weg. Deze leden wilden na de uitvoerige behandeling en de belangrijke bijstellingen van het voorstel die inmiddels hebben plaatsgevonden, thans volstaan met een tweetal vragen.

De leden van de VVD-fractie memoreerden dat het wetsvoorstel strekt – mede met het oog op internationale mensenrechtenverdragen – tot invoering van een tweede feitelijke instantie in de belastingrechtspraak en dat de directe aanleiding een amendement is van de Tweede Kamer uit 2000/2001. Er kan dus geconcludeerd worden dat het wetgevende traject lang duurt. De beoogde invoeringsdatum is nu 1 januari 2005. Met de implementatie is overigens al begonnen. Het wetgevende traject had volgens de planning per 1 oktober jl. afgerond moeten zijn. Is de regering van mening, dat tijdige invoering nog steeds tot de mogelijkheden behoort? Uiteraard juichten de leden van de VVD-fractie dit wetsvoorstel toe. Het brengt immers een kwalitatieve verbetering in de fiscale rechtsbescherming. Toch maakten zij graag van de gelegenheid gebruik nog enkele thema's aan de orde te stellen.

INHOUD WETSVOORSTEL

De eerste vraag van de leden van de CDA-fractie was of de omvang van het beroep – men spreekt in dit verband van het gesloten systeem of het gesloten stelsel van fiscaliteit – voldoende duidelijk is om enerzijds het aantal mogelijke beroepen te kunnen beperken en anderzijds competentieproblemen met andere rechterlijke colleges te voorkomen. De leden van de SGP-fractie sloten zich aan bij deze vraag.

Is het juist, dat de voor de justitiabele nadelige gevolgen van de beoogde concentratie van het beroep betreffende rijksbelastingen, zoals reistijd e.d. door het hanteren van nevenzittingsplaatsen voldoende zal worden opgevangen, zo vroegen de leden van de CDA-fractie vervolgens, daarin gesteund door de leden van dePvdA-fractie.

Het wetsvoorstel kent niet de mogelijkheid van prorogatie, zo vervolgden de leden van de VVD-fractie. Prorogatie zou volgens de minister van Justitie «wat teveel van het goede worden», en «het procesrecht verder kunnen compliceren». Verder zou het «fiscaal bestuursrecht verder gaan afwijken van het algemene bestuursrecht» en zou de prorogatie «tot een te grote druk op de hoogste rechter leiden». Deze argumenten overtuigden de leden van de VVD-fractie niet en daarom pleitten zij onder verwijzing naar de adviezen van de Hoge Raad en de Raad van State en enkele schrijvers nogmaals voor het mogelijk maken van prorogatie. «De mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Dat geldt ook voor ministers», zo schrijft de redactie van Vakstudienieuws naar aanleiding van het ontbreken van de mogelijkheid van prorogatie in dit wetsvoorstel. Graag ontvingen deze leden een reactie van de minister op dit punt.

Tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer is de vraag aan de orde geweest of de inspecteur bij een terugverwijzing opnieuw gebruik mag maken van zijn controlebevoegdheden en of de belastingplichtige vervolgens ook verplicht is om daaraan mee te werken. De minister antwoordt heel algemeen met ja. Hier is zeker het een en ander op af te dingen, met name als de inspecteur zijn werk niet goed heeft gedaan of als een nieuw onderzoek belastend kan zijn voor een belastingplichtige. Dezelfde vraag kan overigens ook gesteld worden bij een nieuw onderzoek van de inspecteur, terwijl een eerder onderzoek tot aanslagen heeft geleid, waartegen al beroep is ingesteld. Graag vernamen de leden van de VVD-fractie de visie van de minister op de bevoegdheden van de inspecteur en de rechten van de belastingplichtige in dergelijke situaties.

Verder is de minister niet ingegaan op de vraag van de Tweede Kamer hoe hij het risico beoordeelt dat een verhoging volgens de Hoge Raad moet worden kwijtgescholden, indien op een aanslag waarin een verhoging begrepen is niet binnen anderhalf jaar is beslist. Ook op deze vraag vernamen de leden van de VVD-fractie alsnog graag de reactie van de minister.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66), Franken (CDA).

Naar boven