B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1
Vastgesteld 28 september 2004
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding
gegeven tot het stellen van de volgende vragen en het maken van de volgende
opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling
kennisgenomen van het wetsvoorstel dat de WW-uitkeringsduur meer dan thans
het geval is wil relateren aan het aantal gewerkte jaren. Tegelijk baarde
het aspect dat de regering zich niet uitgebreider heeft laten informeren over
de toelaatbaarheid van enkele aspecten van dit wetsvoorstel hen enige zorg.
Concreet hadden zij over dit wetsvoorstel de volgende vragen.
In het nieuwe systeem wordt het arbeidsverleden van de werknemer iedere
vijf jaar bindend vastgesteld door een zogeheten arbeidsverledenbeschikking.
Komt de betrokkene daar niet binnen zes maanden na de bekendmaking op terug,
dan kan aan de hierin genoemde gegevens alleen nog iets gewijzigd worden als
er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
Wordt in zo'n systeem het risico van het niet-reageren niet tezeer bij
de werknemer gelegd, zo vroegen deze leden zich af. En andersom: welk verweer
heeft het UWV, wanneer iemand vele jaren later aanvoert de beschikking nimmer
te hebben ontvangen? Is het de bedoeling dat deze te allen tijde aangetekend
worden verstuurd? Zo niet, ziet de minister het dan niet te eenvoudig, wanneer
hij stelt dat het arbeidsverleden «aldus per 5 jaar geconsolideerd wordt»
en dat «discussies over het arbeidsverleden die zien op een ver verleden
vermeden worden»?
Hoe is in dit systeem de positie van de migrerende werknemer? Bij welke
uitvoerder ligt de verantwoordelijkheid voor het vergaren van gegevens en
het versturen van vaststellingsbeschikkingen en op welk moment ontstaat deze
verantwoordelijkheid? Verzorgen uitvoerders in andere lidstaten dergelijke
gegevens (eveneens) standaard? Hoe zijn de ervaringen met de uitwisseling
van gegevens over het arbeidsverleden door de uitvoerders uit diverse lidstaten?
Gebeurt dit periodiek en zonder een concrete aanleiding of uitsluitend
op verzoek, bijvoorbeeld wanneer een werknemer zich in enige lidstaat meldt
voor een werkloosheidsuitkering?
Gaat de stelling van het UWV dat de registratiesystemen nu zover op orde
zijn dat daar vanaf 1998 op gebouwd kan worden ook op voor andere EU-lidstaten?
Zo niet, is de minister dan voornemens een voorziening te treffen om te voorkomen
dat de werknemer de dupe wordt van eventuele onvolkomenheden in het systeem
van een land waarin door hem (ook) is gewerkt?
Op verzoek van het UWV is de feitelijkeverzorgingsvoorwaarde voor het
verzorgingsforfait vervangen door de voorwaarde dat betrokkene kinderbijslag
heeft ontvangen. Met dit laatste wordt het ontvangen van een kindertoeslag
in een andere EU-lidstaat gelijkgesteld.
Hoe luiden de voorwaarden in andere lidstaten voor het ontvangen van deze
toeslagen en komen deze in alle gevallen overeen met die voor het ontvangen
van kinderbijslag hier te lande? Of zijn deze in sommige landen minder gunstig?
Is de minister, zo hij het antwoord op deze vraag niet paraat heeft, bereid
dit punt te doen onderzoeken en hierop zo nodig een nuancerende maatregel
te treffen? Of acht hij een eventueel uiteenlopen (in lidstaat A bestaat geen
recht op een kindertoeslag, terwijl in Nederland onder gelijke omstandigheden
wel recht op kinderbijslag zou bestaan) niet problematisch in het licht van
Verordening EEG nr. 1408/71? Zo ja, kan hij dat toelichten?
De voorzitter van de commissie,
Van Driel
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen
XNoot
1Samenstelling: Van den Berg (SGP), Van Leeuwen (CDA), (plv. voorzitter), Swenker (VVD), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der
Oije (VVD), Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Van Driel (PvdA) (voorzitter), Vedder-Wubben (CDA), V. Dalen-Schiphorst (CDA), De
Rijk (GL), Schouw (D66), Leijnse (PvdA).