29 031
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L 212)

E
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 november 2004

Bij deze vraag ik uw aandacht voor het voorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen (Kamerstukken 29 031).

De Eerste-Kamercommissie voor Justitie heeft op 7 september 2004 het eindverslag uitgebracht. Zij wacht blijkens de mededeling op de website van uw Kamer met de vaststelling van de datum voor de plenaire behandeling om daarbij tevens te kunnen betrekken mijn brief van 15 juni 2004 inzake toegang tot Nederland van Nederlandse kinderen en hun verzorgende ouders (Kamerstukken 29 224, nr. E), de ontwerprichtlijn minimumnormen toekenning vluchtelingenstatus, de gemeenschappelijke minimumlijst veilige landen en eventueel het wetsvoorstel Bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Kamerstukken 29 291).

De richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming, is inmiddels vastgesteld en gepubliceerd (PbEG L 304/19 van 30 september 2004).

In het kader van de ontwerp-richtlijn betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, wordt aan de Raad gevraagd het politiek akkoord van 29 april 2004 te bevestigen met een technische tekstwijziging in artikel 30, dat voorzag in de procedure voor wijziging van de gemeenschappelijke minimumlijst van veilige landen van herkomst. Dat laatste is nodig, nu inmiddels is gebleken dat over de landen die kunnen worden opgenomen op de gemeenschappelijke minimumlijst op dit moment geen overeenstemming te bereiken is. Van de behandeling van ontwerp-raadsconclusies inzake een gemeenschappelijke minimumlijst van veilige landen van herkomst zal verder worden afgezien. De richtlijn kan eerst formeel worden aangenomen nadat het advies van het Europees Parlement is ontvangen en behandeld.

Dat behoeft de verdere voortgang van het wetsvoorstel ter implementatie van richtlijn nr. 2001/55/EG mijns inziens echter niet in de weg te staan. Aangezien tijdelijke bescherming een bijzondere regeling is die de ontheemde rechtmatig verblijf in Nederland geeft, ongeacht de vraag of de asielaanvraag al is afgewezen en ongeacht de vraag of die afwijzing is gebaseerd op een veilig landenconcept, betreft het hier twee separate onderwerpen.

De richtlijn nr. 2001/55/EG, die met het onderhavige wetsvoorstel zal worden geïmplementeerd, is op 20 juli 2001 vastgesteld en de voor de implementatie gestelde termijn is op 31 december 2002 verstreken. Om verdere termijnoverschrijding te voorkomen, verzoek ik u het daarheen te leiden dat op zo kort mogelijke termijn een datum voor de plenaire behandeling wordt vastgesteld.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven