28 946
Vaststelling en invoering van titel 16 (Exploitatie) van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 4 februari 2005

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie constateerden dat de Raad van State de vraag stelt of dit wetsvoorstel werkelijk noodzakelijk is, nu het dezelfde materie regelt als het Verdrag van Warschau. Kunnen de bewindslieden uiteenzetten, aangezien het kabinetsbeleid erop is gericht onnodige wetgeving te voorkomen, waarom dit wetsvoorstel, nu het luchtvervoer internationaal goed is geregeld, toch echt noodzakelijk is, mede in het licht van het verbod voortvloeiend uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen, verordeningen (die rechtstreekse werking hebben) over te nemen in nationale wetgeving. De leden van de CDA-fractie waren door de argumentatie tijdens de behandeling in de Tweede Kamer zeker niet overtuigd. Deze vraag klemt temeer nu opneming van dit wetsvoorstel in nationale wetgeving betekent, dat deze telkens aangepast zal dienen te worden aan de internationale rechtsontwikkeling, zeker in het luchtrecht, een bij uitstek internationale discipline.

Kunnen de bewindslieden zich voorstellen dat de leden van de CDA-fractie zich zorgen maken over de door hen met dit wetsvoorstel gepretendeerde rechtszekerheid, die in de ogen van deze leden een schijnrechtszekerheid is door de snelle ontwikkeling waarmee juist geen rekening gehouden kan worden en/of lijkt te worden?

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Ook zij constateerden dat de Raad van State adviseerde het wetsvoorstel niet in de aan de Raad voorgelegde vorm in te dienen, aangezien het Verdrag van Montreal rechtstreekse werking heeft en aangezien er sprake is van een Verordening (889/2002, strekkende tot wijziging van Verordening 2027/97). Het is namelijk vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dat het de lidstaten niet is toegestaan verordeningen in de nationale wetgeving over te nemen, omdat daardoor twijfel zou kunnen ontstaan over de juridische herkomst en werking ervan (zie ook aanwijzing 340 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Ook tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn hierover vragen gesteld.

De leden van de VVD-fractie hadden kennisgenomen van de beantwoording door het kabinet van de door de leden van de Tweede Kamer gestelde vragen. Zij konden de bewindslieden volgen in de redenen die zij aanvoeren voor de keuze die zij hebben gemaakt met het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie stelden desalniettemin een enkele vraag. Zij vroegen of zij vaker, op vergelijkbare wijze als thans is geschied in het onderhavige wetsvoorstel (art. 1346 BW), in wetsvoorstellen een verwijzing naar een verordening c.q. een verdrag tegemoet kunnen zien. Met de nodige reserves zouden de leden van de VVD-fractie zich dat eventueel kunnen voorstellen op een enkel heel duidelijk aangegeven terrein dat niet, niet voldoende omvattend of té verouderd geregeld is, zoals in het geval van het voorliggende wetsvoorstel. Maar dat dient hoge uitzondering te zijn: voor verordeningen gezien de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG en voor verdragen gezien de rechtstreekse werking ervan (monistisch stelsel). De leden van de VVD-fractie zouden hierover graag de visie van het kabinet vernemen.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), Engels (D66) en Franken (CDA).

Naar boven