28 925
Wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs (Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur)

C
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 december 2004

Voor de voortvarende wijze van behandeling van het wetsvoorstel ben ik de leden van de Vaste commissie voor Wetenschapsbeleid en Hoger Onderwijs erkentelijk. Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen van de leden van de PvdA-fractie. Hieronder ga ik op de gestelde vragen in.

Deze nota naar aanleiding van het verslag onderteken ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De leden van de PvdA-fractie stellen een aantal vragen over de in te stellen commissies die zich zullen buigen over de problematiek van de toegang tot juridische beroepen en de vergelijkbaarheid van de Nederlandse titulatuur ten opzichte van de internationale titulatuur. Wie nemen er zitting in de beide commissies, hoe luidt de formulering van de opdracht aan de commissies en wanneer zullen de commissies rapport uitbrengen? Hangt de aard en inrichting van het Nederlands stelsel van hoger onderwijs samen met de Nederlandse titulatuur en zo ja, wat betekent dat voor de reikwijdte en uitvoering van de opdracht aan de commissie voor de internationale titulatuur, en zo nee, waarom niet? Verder vragen de leden naar de betekenis van de rapportages van de commissies voor de uitvoering van het onderhavige wetsvoorstel.

Tijdens de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn twee commissies aangekondigd die zullen adviseren over de vereisten voor toetreding tot juridische beroepen respectievelijk over de toevoegingen aan de bacheloren mastergraden met het oog op een internationaal herkenbaar systeem.

De eerstgenoemde commissie staat onder voorzitterschap van mr. R.J. Hoekstra, thans lid van de Raad van State. In de commissie zijn verder het onderwijsveld en de juridische beroepsgroepen vertegenwoordigd en tevens maken daarvan deel uit een ambtenaar van het Ministerie van Justitie en een ambtenaar van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De leden uit het onderwijsveld zijn – namens het wetenschappelijk onderwijs – prof. mr. A.F.M. Dorresteijn en – namens het hoger beroepsonderwijs – prof. mr. P.F. van der Heijden. Van de zijde van de beroepsgroepen zijn vertegenwoordigd dr. R.C.H. van Otterlo (namens de Nederlandse Orde van Advocaten), mr. J.J.C. Krabbendam (namens de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie), mr. P.H.C.M. Schoemaker (namens de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak) en drs. W.J.J. van Velzen (namens de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal).

De commissie-Hoekstra heeft ten eerste als taak om te bezien of de regeling van de voor toetreding tot juridische beroepen vereiste graden, mede met het oog op de bachelor-masterstructuur, in de toekomst aanpassing behoeft. In het kader hiervan zal in elk geval moeten worden beoordeeld, welke opleidingen ten minste met goed gevolg moeten zijn afgerond om voor toelating tot een juridisch beroep in aanmerking te komen. Meer in het bijzonder zal moeten worden nagegaan of ook andere graden dan de in het wetenschappelijk onderwijs verkregen graad Bachelor op het gebied van het recht (wo-bachelor in het recht) tezamen met de in het wetenschappelijk onderwijs verkregen graad Master op het gebied van het recht (wo-master in het recht) toetreding tot een juridisch beroep mogelijk moeten kunnen maken. Ten tweede zal de commissie dienen te beoordelen of de nadere regelgeving met betrekking tot de voor toelating tot juridische beroepen vereiste kennis ten aanzien van specifiek juridische vakken wijziging moet ondergaan. Daarbij zal in elk geval moeten worden bezien of de verschillen die met betrekking tot deze nadere vereisten thans tussen de verschillende juridische beroepen bestaan, zich nog laten rechtvaardigen.

De samenstelling van en de opdracht aan de commissie met betrekking tot de Nederlandse titulatuur is nog niet bekend. Ik ben daar nog druk mee bezig, in overleg met de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de HBO-raad. Ik denk aan een commissie van 3 tot 5 leden, met een internationale samenstelling. De opdracht zal in ieder geval gericht zijn op de toevoegingen die kunnen worden verbonden aan de bacheloren mastergraden. Daarbij gaat het om internationale herkenbaarheid van de naamgeving van graden en toevoegingen en de (inter)nationale transparantie voor de studenten en het afnemend veld (andere instellingen voor hoger onderwijs en de werkgevers).

De vraag over de samenhang tussen de aard en inrichting van het Nederlandse hoger onderwijsstelsel en de Nederlandse titulatuur beantwoord ik als volgt. De regering heeft nota genomen van de wens van de Tweede Kamer (motie van het lid van de Tweede Kamer Joldersma c.s., Kamerstukken II vergaderjaar 2004–2005, 28 925, nr. 29) om het typische onderscheid tussen beroepsgerichte en wetenschappelijke opleidingen in de uitwerking van de titulatuur herkenbaar te laten. Dit onderscheid zal dan ook in de opdracht als vertrekpunt meegegeven worden aan de commissie.

De commissie-Hoekstra zal haar werkzaamheden afronden in het voorjaar van 2005. Aan de commissie inzake de titulatuur zal ik vragen haar werkzaamheden in het tweede kwartaal van 2005 af te ronden.

De rapportages zullen geen gevolgen hebben voor de uitvoering van het wetsvoorstel. Op basis van de in het rapport van de commissie-Hoekstra neergelegde adviezen zal door de regering worden beoordeeld of ook voor betrokkenen die, naast de graad wo-master in het recht, over een andere graad dan de graad wo-bachelor in het recht beschikken moet komen te gelden dat zij een juridisch beroep kunnen bekleden. Ook zal de regering bezien of er, met het oog op voornoemde adviezen, aanleiding is om wijziging aan te brengen in de regelgeving met betrekking tot de voor toelating tot juridische beroepen vereiste kennis van specifieke vakken of rechtsgebieden. Hierbij zal in elk geval nadrukkelijk in ogenschouw worden genomen of de kwaliteit van de juridische beroepsuitoefening gewaarborgd blijft. Wel is het zo dat het vanwege het onderhavige wetsvoorstel mogelijk is om vervolgens nader bij algemene maatregel van bestuur, en derhalve op relatief korte termijn, te regelen dat ook bij een andere graad dan de graad wo-bachelor in het recht, in combinatie met de graad wo-master in het recht, toetreding tot een juridisch beroep mogelijk is.

Voor de commissie inzake de titulatuur geldt wat het laatste betreft een vergelijkbare situatie. Hierbij zal in ogenschouw worden genomen de internationale transparantie en (inter)nationale herkenbaarheid van de graden. Het advies van de commissie kan bij algemene maatregel van bestuur, dus eveneens op relatieve korte termijn worden geïmplementeerd, voor zover die adviezen de regering daartoe aanleiding geven.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat dit wetsvoorstel bijdraagt aan het realiseren van de volgende streefdoelen: de versterkte doorstroming van studenten, de vergroting van het aantal afgestudeerden, de verruiming van keuzemogelijkheden voor studenten en het stimuleren van uitwisselingen met buitenlandse universiteiten en hogescholen.

Het voorstel voor de Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur beoogt in de eerste plaats in een aantal wetten de bepalingen waarin de vereisten voor de toegang tot bepaalde (juridische) beroepen zijn vastgelegd, aan te passen in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur. Daarnaast zijn in dit wetsvoorstel enkele wijzigingen opgenomen die kunnen worden gezien als bezembepalingen van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 303) inzake de invoering van de bachelor-masterstructuur. De voorgestelde wijzigingen zijn derhalve voornamelijk technisch van aard en niet direct verbonden met nieuwe beleidsdoelen. De beleidsdoelen worden nagestreefd in de wet waarmee dit wetsvoorstel samenhangt, namelijk die strekkend tot de invoering van de bachelor-masterstructuur.

Aan de invoering van de bachelor-masterstructuur liggen de volgende doelstellingen ten grondslag: studenten meer keuzemogelijkheden bieden en instellingen de ruimte geven onderwijs te ontwikkelen dat flexibel, open en internationaal georiënteerd is. De bachelor-masterstructuur draagt als volgt bij aan de door de leden van de PvdA-fractie genoemde streefdoelen.

– Verruiming van keuzemogelijkheden voor studenten: de bachelor-masterstructuur biedt mogelijkheden voor zij-instroom, voor overstap tussen opleidingen en instellingen en voor een masterfase met een diversiteit aan specialisaties.

– Stimuleren van uitwisselingen met buitenlandse universiteiten en hogescholen: de bachelor-masterstructuur draagt bij aan internationale vergelijkbaarheid van de onderwijsstructuur en biedt na de bachelorfase een natuurlijk moment voor internationale uitwisseling.

– Versterkte doorstroming van studenten: als gevolg van de bachelor-masterstructuur kunnen studenten met een hbo-bachelorgraad gemakkelijker doorstromen naar een masterstudie in het wetenschappelijk onderwijs (zij-instroom).

– Vergroting van het aantal afgestudeerden: als gevolg van de ruimere keuzemogelijkheden zou het rendement kunnen toenemen en daarmee sprake kunnen zijn van een vergroting van het aantal afgestudeerden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Naar boven