28 863
Aanpassing van enkele onderdelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met het nieuwe procesrecht

F
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 29 juni 2005

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de nadere opmerkingen en vragen van de leden van de CDA-fractie. Wat de opmerking over artikel 146, derde lid, Rv, betreft, kan ik de zienswijze van deze leden bevestigen dat de schrapping hiervan zuiver cosmetisch is. De oorspronkelijk eiser houdt de mogelijkheid om vervroeging van de roldatum te vragen op grond van artikel 147 jo 126 Rv.

De leden van de CDA-fractie stelden daarnaast opnieuw vragen over de conclusie van antwoord in reconventie. Bij hen is de indruk ontstaan dat het enige inhoudelijke argument om het recht op het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie en het tijdstip daarvan niet in de wet op te nemen, erin is gelegen dat de rechter flexibiliteit moet hebben op dit punt. In de stukken staan redenen genoemd voor het niet in de wet opnemen van het recht op het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie en het tijdstip daarvan. De flexibiteit die de rechter dient te hebben bij de beoordeling van het tijdstip, is daarbij een van de genoemde gronden. Deze vrijheid van de rechter om de loop van de procedure en de termijnen te bepalen geldt voor de civiele procedure in het algemeen en is daarmee kenmerkend onderdeel van ons Nederlandse procesrecht. De praktijk van de civiele procedure is dusdanig divers dat goed denkbaar is dat de rechter in een individueel geval behoefte heeft aan niet gelijktijdige voldinging van de zaken in conventie en reconventie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de vordering in conventie eenvoudig is en zonder verdere bewijslevering kan worden afgedaan, terwijl de vordering in reconventie complex is en om een andere wijze van voldinging vraagt. Het vastleggen van het tijdstip voor het nemen van de conclusie van antwoord in reconventie zou dan ook niet goed passen bij artikel 138 Rv, dat de rechter op dit punt de nodige vrijheid laat.

Naast deze inhoudelijke grond, is een andere reden voor het niet in de wet opnemen van het recht op het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie en het tijdstip daarvan, dat de wettekst hierdoor ingewikkelder zou worden en nieuwe vragen over de procedure in reconventie op zou roepen. Daar komt bij dat de rechtspraktijk, naar mij is gebleken, opneming in de wet niet nodig en niet zinvol acht. Ook dit is voor mij van gewicht.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven