28 808
Wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327 (Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, VOOR VERKEER EN WATERSTAAT EN VOOR MILIEU1

Vastgesteld 12 oktober 2004

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissies aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.

De leden, behorende tot de fractie van het CDA merkten op dat bij de uitvoering van dit wetsvoorstel de democratische legitimatie van het besluitvormingsproces een probleem zal gaan vormen. Formeel zullen provinciale staten verantwoordelijk zijn voor de stroomgebiedsbeheersplannen en hebben ook de waterschappen hun verantwoordelijkheid, maar het gaat hier wel om een provinciegrensoverschrijdende zaak en de vraag is hoe de provincies in dezen onderling gaan samenwerken. Is hier met de provincies en met de waterschappen over gesproken en hoe hebben zij hierop gereageerd?

Wat voor invloed zullen bijv. kleine, kwetsbare of beschermde gebieden hebben t.a.v. de doelen en maatregelen in grote waterlichamen?

De Vogel- en Habitatgebieden zullen opgenomen moeten worden in het Register Beschermde Gebieden In deze gebieden moet het hoogste ecologische doel worden nagestreefd. De Kaderrichtlijn water (KRW) zal hierin voorzien. Omdat veel van deze gebieden in Nederland benedenstrooms liggen zal dit grote gevolgen hebben voor de landbouw en de industrie bovenstrooms. Wordt hier op Europees niveau inclusief in Zwitserland aandacht aan geschonken en wordt dit ook tot uitdrukking gebracht in wet- en regelgeving in de voornoemde landen? Hoe zal de regering hiermee omgaan?

Verder kent de KRW het «one out; all out principe». Dit betekent dat als we bij één stof de eisen niet halen, we aan de hele verordening niet voldoen. Is dit niet een onmogelijke opgave?

Het handhaven van de status-quo t.a.v. de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater zal al een grote financiële inspanning betekenen, zo meenden deze leden. De KRW wil een betere ecologische en chemische toestand van het water bereiken. Dit heeft grote gevolgen voor de lokale overheden, waterschappen en het bedrijfsleven. De regering heeft laten weten dat pas in 2009 duidelijk zal zijn wat de extra kosten voor Nederland zullen zijn. De leden van de CDA-fractie zouden het op prijs stellen als vanaf het begin inzichtelijk gemaakt wordt wat de lastenverzwaring zal zijn voor de overheden en de waterschappen. Kan dit in de planvorming meegenomen worden?

De leden van de fractie van de PvdA deelden mee met belangstelling te hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn van opvatting dat snel voortgang gemaakt moet worden met de parlementaire afronding van dit wetsontwerp. Alvorens definitief hun oordeel op te maken, zijn voor deze leden de volgende vragen en overwegingen aan de orde. Deze leden stelden vast dat het wetgevingstraject tot nu toe met horten en stoten is verlopen. De gang van zaken had bij de leden van de PvdA-fractie vragen opgeroepen over de coördinatie op Rijksniveau. Het tijdstip van verschijnen van het Alterra-rapport (1 december 2003) met zulke verstrekkende gevolgen voor afronding van de wetgeving toont aan dat de afstemming niet optimaal is. Kan de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (en met haar de medeondertekenende bewindslieden de garantie bieden dat herhaling voorkomen wordt? Op welke wijze kan de staatssecretaris de verantwoordelijkheid voor de coördinatie borgen? Kan de staatssecretaris aangeven hoe de coördinatie verloopt; wie speelt welke rol?

De leden van de PvdA-fractie hadden voorts vragen over het overzicht. De samenhang van verschillende beleidsaspecten is groot (milieu, economie, waterkwaliteit, invloed op en invloed van agrarisch gebruik etc.). Het is naar het oordeel van deze leden belangrijk dat in de regelmatige rapportage ook aandacht geschonken wordt aan de vraag of het wettelijk instrumentarium nog toereikend is. Is de staatssecretaris bereid deze vraag mee te nemen in de rapportages? Niet de onderhavige wetgeving op zichzelf, maar wel het achterliggende kader waren aanleiding om te wijzen op het gevaar van een overmaat aan bestuurslast en een te hoge proceduredichtheid. Deelt de staatssecretaris dit inzicht, zo ja hoe denkt zij dit gevaar te keren, zo nee, kan de staatssecretaris aangeven hoe zij aankijkt tegen het vraagstuk van proceduredichtheid en bestuurslast?

Deze leden hadden ook vragen over de inhoudelijke afstemming. Hoe garandeert de staatssecretaris dat in andere beleidstrajecten dan de primaire gebieden water en waterstaat de KRW gebruikt wordt? De leden van de PvdA-fractie constateerden dat de Implementatiewet op zichzelf genomen relatief eenvoudig is, maar dat de context en de verdere realisering gekenmerkt wordt grote complexiteit. De condities waaronder de doelstellingen gehaald moeten worden, stellen hoge eisen aan de uitvoering. De medewerking van partijen decentraal is cruciaal (zowel private als publieke partijen). Het gaat om resultaatverplichtingen in Europees verband. Delen de bewindslieden dit oordeel en kunnen zij aangeven welke afspraken met partijen zijn gemaakt om een kwalitatief hoogwaardige uitvoering te borgen? Het is van belang dat haalbare doelen op stroomgebiedsniveau worden gesteld. Is de sturing die hiervoor noodzakelijk is te borgen, gegeven het vigerende bestuurlijk bestel? Beter dan de huidige structuur van bestuurlijke samenwerking tussen verschillende overheden, zou zijn geweest de waterschappen te vragen zich (voor althans de implementatie van de Kaderrichtlijn) te bundelen in deelstroomgebiedsautoriteiten. De nu gekozen werkwijze lijkt omslachtig, niet helder en vraagt meer coördinatiekosten dan nodig is. Zijn er internationaal voldoende garanties te verkrijgen (een stroomgebied houdt immers niet op bij de landsgrenzen) zodat taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden naar behoren kunnen worden waargemaakt?

De leden van de PvdA-fractie constateerden dat de uitvoering eisen stelt ook aan de integrale benadering. Hoe werkt dat door in de eigen plannen van de minister van VROM (de nota Ruimte). Is in de visie van het kabinet, zoals verwoord in de nota Ruimte voldoende rekening gehouden met de ambities van de KRW? Hoe verhouden zich opvattingen over ruimtebeslag kwalitatief en kwantitatief tot het referentieniveau van de KRW?

Zijn de stimulansen in het ruimtelijk beleid zo gekozen dat ze die integrale benadering bevorderen? Worden, met andere woorden, partijen decentraal in staat gesteld om in hun ruimtelijke plannen, hun rioleringsplannen, hun beleid in het openbaar groen (onkruidbestrijding) etc. de KRW te verdisconteren?

De leden van de PvdA-fractie hadden voorts kennis genomen van de ambities van de betrokken bewindslieden, zoals vastgelegd in de notitie zoals die op 12 april 2004 aan de Tweede Kamer is aangeboden na een eerdere toezegging door de staatssecretaris in het debat in december 2003. In het programma dat in de notitie uiteengezet wordt, viel de leden van PvdA-fractie op dat de ambities sterk worden ingekaderd door een defensieve houding. De inhoudelijke analyse lijkt beperkt tot de last die de Kaderrichtlijn met zich mee brengt. Zo wordt op verschillende plaatsen aangegeven dat geen aanscherping mag plaatsvinden van eisen en bij de uitgangspunten is sprake van «ongewenste normering door EU», (paragraaf 5.2 Notitie Pragmatische implementatie «Van beelden naar betekenis», 28 808, 12). Het ontbreekt dan naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie aan een relatie met de inhoudelijke analyse, de eigen strategie zoals neergelegd in de paragraaf Strategie van voornoemde notitie. De leden van de fractie van de PvdA wilden van de verantwoordelijke bewindslieden weten welke resultaten op het gebied van duurzame ontwikkeling zij willen realiseren door gebruik te maken van de KRW. Welk verband zien deze bewindslieden met lopende wetgevingstrajecten als de Wet op de Waterhuishouding, de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de waterleidingwet e.d.? Groot belang hechtten de leden van de PvdA-fractie aan de kennis agenda zoals geformuleerd aan het slot van de Notitie «Van beelden naar betekenis». Naar het oordeel van de leden van deze fractie zijn de antwoorden op deze vragen een conditio sine qua non voor een succesvolle implementatie. Kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze zij aan de antwoorden komt, hoe zij partners hierbij betrekt en op welke wijze deze kennis verspreidt en toegepast gaat worden.

Ten slotte kwamen de leden van de PvdA-fractie terug op de gang van zaken bij de totstandkoming van het wetsvoorstel en de KRW. De leden van deze fractie constateerden dat in het voorstadium (het stadium waarin op Europees niveau beleid ontwikkeld is met als uiteindelijk resultaat de KRW) te weinig pro-actief is geopereerd vanuit Nederland. Dat bevreemdde deze leden des te meer want Nederland is in Europa waterland bij uitstek, beschikt ook over grote en diverse kennisbronnen en ligt in feite aan het einde van de pijp, heeft dus zwaar belang. Deze gang van zaken bracht de leden van de PvdA-fractie bij de opvatting dat terzake een andere werkwijze noodzakelijk is, zoals inmiddels voor het nationale waterbeleid door het oprichten van het platform WB21 ook is aangetoond. Water is een Europese opgave met sterk decentrale uitwerking. Daarom is oprichting van een permanent waternetwerk Nederland–Europa noodzakelijk om zo de krachten te bundelen van overheden en maatschappelijke organisaties op het gebied van water. Hiermee kan voorkomen worden dat we achteraf van alles recht moeten breien zoals nu bij de Kaderrichtlijn Water. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen dit idee aan en is zij bereid hiervoor initiatieven te ontplooien samen met decentrale overheden en andere relevante partners uit de sector.

De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel en onderschreven de «insteek» van de regering dat de realistische en pragmatische implementatie van de richtlijn moet leiden tot haalbare en betaalbare doelen. Uitgangspunt daarbij is het voldoen aan de minimumvereisten van de KRW en daarbij zoveel mogelijk aansluiten bij het bestaande Nederlandse beleid.

Desalniettemin hadden de leden van de VVD-fractie een aantal punten van zorg.

De KRW stelt in een aantal opzichten doelen die een grote inspanning zullen vergen. De richtlijn heeft grote gevolgen voor lokale overheden en het bedrijfsleven. Gemeenten worden geconfronteerd met stijgende kosten van het rioleringsbeheer om de kwaliteit in de toekomst niet achteruit te laten gaan. Voor de waterschappen komen er extra eisen aan de zuivering met het oog op de waterkwaliteit in de toekomst. Voor bedrijven komen er extra eisen ten aanzien van het gebruik van gevaarlijke stoffen. Voor de agrarische sector is het van belang dat de kaderrichtlijn het mestbeleid en de nitraatrichtlijn volgt. Daarnaast dreigen er nieuwe heffingen, zoals een heffing voor het onttrekken van oppervlaktewater uit rijkswater. Door de regering is aangegeven dat pas in de periode 2006–2009 echt duidelijk zal zijn, wat de extra kosten voor Nederland zullen zijn voor het behalen van de doelstellingen.

Het zou daarentegen beter zijn vanaf het begin van het proces de kosten duidelijk te maken. Dit is temeer nodig omdat bij burgers en bedrijven, zoals bekend, grote irritatie bestaat over de forse lastenverzwaringen door lokale overheden en waterschappen.

Is de regering bereid dit te bevorderen?

Zoals reeds gesteld is een belang van de KRW, dat deze leidt tot verdere harmonisatie van Europese wet- en regelgeving. Maar de daaraan gekoppelde voordelen treden alleen op, als de andere lidstaten zich daadwerkelijk houden aan de «nieuwe» afspraken. Ook kunnen er grote verschillen ontstaan tijdens het lange implementatietraject. Van belang is op welke wijze de regering hier invloed op denkt te kunnen uitoefenen. Zo blijkt uit het 5de jaarverslag van de Europese Commissie over de implementatie en naleving van Europese milieuregels door de lidstaten, dat daarover zo'n vijfhonderd klachten per jaar binnenkomen. De afgelopen jaren laten toenemende problemen zien met de tijdige en correcte implementatie van Europese milieuregels, aldus het verslag. Volgens de Commissie is het essentieel dat de lidstaten de milieuregels beter naleven. Maar de Commissie betwijfelt of betere naleving van de regels afgedwongen kan worden door de officiële inbreukprocedures vaker in te zetten. Graag vernamen deze leden de opvatting van de regering.

Nog een ander punt van zorg van deze leden hing samen met het gegeven dat in ons land het vinden van goede stortmogelijkheden voor bagger nog altijd een groot en belangrijk probleem is. Onduidelijk is wat de invloed van dit beleid is op het toch al moeizame proces van vergroting van de stortcapaciteit. Het is van belang in de komende processen hier doorlopend aandacht voor te hebben, bijv oorbeeld bij de besluitvorming over de voorstellen die de commissie binnen 2 jaar na vaststelling van de lijst van prioritaire gevaarlijke stoffen, zal indienen voor de milieukwaliteitsnormen en de daarin opgenomen stoffen. Ook hierover ontvingen deze leden graag de opvatting van de regering.

De leden van de fractie van GroenLinks merkten op dat de KRW onmiskenbaar een ambitieus Europees project is. In november 2003 hadden 15 lidstaten de kaderrichtlijn nog niet geïmplementeerd, waarvoor zij door de Europese Commissie in gebreke zijn gesteld. Hoe is de stand van zaken nu? Met welke landen is de wijze waarop Nederland thans voor implementatie kiest vergelijkbaar? Zijn er lidstaten die zich verbinden aan het halen van de meest ambiteuze doelstellingen in 2015? Welke zijn dat? Zijn de landen naar «ambitieniveau» (laag, gemiddeld, hoog) in te delen?

Hoe zit het met de nieuwe lidstaten die op 1 mei zijn toegetreden? Hoever zijn deze lidstaten gevorderd met de implementatie van de KRW?

De ambitienota van de regering (Pragmatische Implementatie Europese kaderrichtlijn Water in Nederland) kiest voor een voorzichtige, realistisch-pragmatische aanpak. In de notitie wordt bij voorbaat al verwezen naar uitzonderingsmogelijkheden. Om een goede keuze te maken welk ambitieniveau eigenlijk realistisch is zou men de consequenties en gevolgen van verschillende invoeringsscenario naast elkaar moeten kunnen zetten. Wat zijn de gevolgen en financiële en maatschappelijke kosten van een maximaal ambitieniveau waarbij de doelstellingen van de KRW zo dicht mogelijk en op tijd mogelijk (2015) willen realiseren? Als er antwoord op die vraag gegeven zou kunnen worden, dan zou men kunnen verantwoorden waarom een keuze nu voor temporiseren noodzakelijk is. Maar de regering begint andersom: zij kiest voor een terughoudend ambitieniveau, in de veronderstelling dat een hoger ambitieniveau te veel zou kosten. De leden van de fractie van GroenLinks zouden daar graag preciezer over geïnformeerd worden: wat zijn precies de maatschappelijke en financiële kosten van het maximale ambitieniveau? Welke «schade» zou Nederland dan oplopen?

Er moeten per stroomgebied plannen worden gemaakt, zo vervolgden deze leden. Dat veronderstelt grensoverschrijdend bestuurlijk-politiek overleg. Hoe denkt de regering daar vorm aan te geven? Wat is de positie van Zwitserland bijvoorbeeld als het gaat over de Rijn? Er zijn ooit scenario's bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat geschreven (Creops), waarin en passant werd gesproken over bijvoorbeeld een Rijn-autoriteit, een internationaal bevoegd bestuursorgaan, dat de waterkwaliteit in het hele stroomgebied beheerde, controleerde. Is dat op termijn een denkbare figuur? Hoe stelt de regering zich deze internationale samenwerking per stroomgebied eigenlijk voor? Is dat internationale diplomatie met het «zinkputje» Nederland als zeurende partij – een voorstelling die verantwoordelijk V&W-projectleider Verhulst in Waterspiegel lijkt te etaleren – of komen er gelijkwaardiger besluitvormingsprocessen tot stand? Kan de regering beschrijven hoe het Rijn-overleg de komende jaren tot stand komt?

Er komt de komende decennia op het «watergebied» heel veel op Nederland af. Dat vraagt om betrouwbare en onafhankelijke informatie, juist ook om te kunnen controleren of de regering op de goede weg zit en hoe Nederland het in vergelijking met andere landen, doet. Wie gaat die informatie verzorgen? Bestaan er plannen om deze watermonitoring als speciale taak in een onderzoeksinstituut onder te brengen? Komt er een jaarlijkse «waterbalans» of gaat deze deel uitmaken van andere beleidsreportages. De leden van de fractie van GroenLinks hechtten aan dit punt omdat een goede onafhankelijke informatievoorziening een essentiële voorwaarde is om de politiek in staat te stellen de regering effectief te controleren.

De leden van de SP-fractie wezen erop dat de KRW als doel heeft de kwaliteit van de EU wateren in goede toestand te brengen en te houden. De leden van de fractie van de SP ondersteunden dit doel van harte. Zij verbaasden zich echter over het feit dat in het voortraject bij de totstandkoming van de richtlijn Nederland intensief en van harte heeft meegedaan aan deze ambitieuze EU-regelgeving, terwijl nu het op implementatie aankomt de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat het in haar ambitie(!) nota heeft over een zware, maar onvermijdelijke klus, haalbare en betaalbare doelen en voldoen aan minimum eisen. Uitspraken die in de ogen van deze leden juist niet van ambitie getuigen. Hoe komt het dat de inzet om tot regelgeving Europees te komen haaks lijkt te staan op de inzet om deze te implementeren? Leven onze mensen die in Brussel onderhandelen in een andere wereld dan onze mensen in Den Haag?

Van sommige doelstellingen die de kaderrichtlijn bevat was van te voren al bekend dat het voor ons land en overigens ook voor meerdere landen onmogelijk zou zijn ze ooit te bereiken, of wel dat het uitvoeren ervan zulke grote maatschappelijke en/of financiële consequenties met zich mee brengt dat we dat met elkaar niet moeten willen. Deze leden dachten dan als voorbeeld aan de ook in de Tweede Kamer al besproken doelstelling dat TBT in 2015 uit het water verdwenen moet zijn of aan de doelstelling terugdringing vervuiling door de landbouw, waardoor eigenlijk in 2015 deze sector gehalveerd zou moeten zijn. Waarom zijn deze punten niet bij de totstandkoming van de richtlijn ingebracht? Zegt dat nu iets over onze kennis op dat moment, over onze onderhandelkracht of hebben we gewoon zitten slapen?

De staatssecretaris spreekt van resultaatsverplichting en daarnaast van moeilijk haalbare beleidsthema's, dit geldt onder meer voor het terugdringen van nitraat, zware metalen en PCB's. Of het nu om 34 of 33 prioritaire stoffen gaat, het aantal zal overigens in de loop der jaren nog wel toenemen, (wie garandeert dat er niet nog meer nu nog onbekende stoffen uiteindelijk milieuvervuilend blijken te zijn), feit blijft dat het terugbrengen van lozingen en/of emissies van deze stoffen soms onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen.

De staatssecretaris zegt ook, en dat geldt ook voor die doelstellingen, die alleen met extra inspanningen te verwezenlijken zijn, dat innovatieve technieken moeten worden toegepast. Op welke manier stimuleert de staatssecretaris de ontwikkeling van deze technieken? Heeft zij al contact met het innovatie platform om de ontwikkeling te stimuleren?

De ervaringen met verzoeken om derogatie zijn in ons land niet zo gunstig, zo vervolgden deze leden. Het kwam hen voor dat de staatssecretaris de mogelijkheden daartoe wat al te kansrijk inschat. Waaraan ontleent de staatssecretaris dit optimisme?

Optimistisch is de staatssecretaris ook als het gaat om de mogelijkheden om boven stroomse landen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid onder het motto de vervuiler betaalt en brongerichte aanpak. Op zichzelf waren deze leden het eens met deze aanpak, maar zij vroegen zich af welke middelen de staatssecretaris heeft om deze landen hierop aan te spreken. Jaap Verhulst, programmaleider KRW zegt daarover in de Waterspiegel van oktober 2004: «Sommige landen willen dat gewoon niet meer horen. Het vergt de grootst mogelijke diplomatie om te zorgen dat we in goede bestuurlijke verhouding raken om dit soort zaken te bespreken». Is Nederland in staat diplomatie van deze orde uit te voeren? Hoe kansrijk is de inzet van de staatssecretaris?

In dit kader had het deze leden ook getroffen hoe verkokerd, dat wil zeggen per ministerie, er kennelijk naar een probleem als de implementatie van de KRW wordt gekeken, gezien de opmerkingen van de staatssecretaris tijdens de discussie met de Tweede Kamer, toen de relatie van de KRW met andere nota's van VROM en LNV ter sprake kwam. Zij zei toen dat ze daar verder niets mee deed omdat ze alleen te maken heeft net de KRW en de uitvoering daarvan. Juist de implementatie van deze KRW vergt naar de mening van deze leden een gedegen en ambitieuze – om dat woord nog maar eens te gebruiken – samenwerking van betrokken ministeries, om tot samenhangend beleid te komen. Is de staatssecretaris dat met deze leden eens en wil zij daarin het voortouw nemen?

Is het CPB nu wel of niet bezig om aan de hand van het nu beschikbare materiaal een quikscan uit te voeren, waarbij zij ook zal aangeven wanneer een totale analyse, waarbij in kaart wordt gebracht welke gevolgen welke ingreep voor welke sector heeft en wat voor kosten dat met zich zal meebrengen, mogelijk is? Wanneer is de uitslag te verwachten?

Volgens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat ontbreekt nog de beste methode om waterlichamen te definiëren, zo vervolgden deze leden. Het streven om Europabreed tot een definitie te komen waardoor er een gelijk speelveld ontstaat is volgens haar helemaal onhaalbaar. Op dit moment wordt een aantal van 1000 waterlichamen genoemd. Wanneer is de beste methode wel bekend? Een aantal van 1000 leek de leden van de SP-fractie nog erg hoog, hoewel zij de argumentatie daartoe wel konden billijken. Huiverig waren zij echter voor de administratieve lasten die dit aantal met zich meebrengt en voor de omvang van het controle-apparaat dat hoogst waarschijnlijk nodig zal zijn om alles in goede banen te leiden. Graag ontvingen zij een toelichting.

De staatssecretaris benoemt in haar notitie «Pragmatische implementatie van de Kaderrichtlijn Water in Nederland» regelmatig de rol van de Tweede Kamer. Welke rol ziet zij voor de Eerste Kamer weggelegd? Dat is des te meer van belang omdat deze Kamer zelf juist met het oog op uitvoerbaarheid van wetten zichzelf een grote rol toedicht.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoer van de KRW ligt voor een groot deel op regionaal niveau, bij de provincies, gemeenten en waterschappen. Allen hebben al op verschillende manieren en momenten hun zorg geuit over de uitvoerbaarheid en consequenties. Op welke manier is straks de uitvoering te monitoren, zowel de daadwerkelijke uitvoering – de vorderingen, het houden aan afspraken, het controleren – als ook de(mogelijke) toename van de lokale lastendruk? Rekent de staatssecretaris dit tot haar taak en verantwoordelijkheid?

Uit het verslag van de behandeling in de Tweede Kamer begrepen deze leden dat de maatregelen die in het eerste Stroomgebiedsbeheerplan van 2009 worden gespecificeerd in 2012 operationeel moeten zijn. Dat betekent dat de gehaltes in oppervlakte- en grondwater, die in de huidige toestand de doelen van de KRW verre overschrijden, binnen drie jaar op het gewenste niveau moeten zijn. Voor een ieder, die enig inzicht in chemie en fysica heeft, lijkt dit een onmogelijke taak, zeker gezien het one out-all out principe dat de EU zal hanteren bij de beoordeling of de doelen gehaald zijn. Hoe staat de staatssecretaris hier tegenover, hoe zal haar strategie zijn en hoe schat zij de gevolgen in voor bijvoorbeeld de landbouwsector als drastische ingrepen toch moeten worden gerealiseerd?

De leden van de SP-fractie zagen uit naar de antwoorden van de staatssecretaris.

De leden van de SGP-fractie, alsook de leden van de CU-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De doelstellingen van de kaderrichtlijn konden deze leden onderschrijven, doch zij hadden ernstige twijfels wat betreft de mogelijke gevolgen van uitvoering voor de land- en tuinbouw, overigens niet voor deze sector alleen. Zij vroegen daarom of de regering kan garanderen dat voldoening aan de verplichtingen uit de richtlijn op nationale schaal niet zal leiden tot inkrimping van het land- en tuinbouwareaal. Ook al zou er materieel niet zoveel veranderen, deze leden achtten het positief dat ingevolge artikel 26 de oude richtlijn uit 1976 en andere bestaande richtlijnen op termijn kunnen en zullen vervallen. Daarnaast waren zij echter geschrokken van de grote hoeveelheid administratieve verplichtingen, ook voor overheden, voortvloeien uit de implementatie van de richtlijn. Hun vraag was langs welke weg de regering voornemens is deze verplichtingen te beperken.

Deze leden zouden voorts gaarne geïnformeerd worden over de mogelijk rechtstreekse werking van de kaderrichtlijn. Verder vroegen deze leden of de regering het niet als een tekortkoming van de kaderrichtlijn ervaart dat de bestrijding van overstromingen en verdroging relatief weinig aandacht krijgen. Zij wilden graag vernemen of deze aspecten in het beleid op nationaal niveau de vereiste aandacht krijgen. In dit verband wilden zij o.a. graag vernemen of bij de uitvoering van de richtlijn (zie artikel 1b) ook aan maatregelen wordt gedacht die het gebruik van drinkwater voor ander gebruik dan menselijke consumptie zullen terugdringen. Deze leden vroegen verder of de regering op het standpunt staat dat bij implementatie en uitvoering van de gewenste maatregelen het waterbeheer opgedragen moet blijven aan competente functioneel gedecentraliseerde overheidslichamen en dat de richtlijn niet mag leiden tot (re-)centralisatie.

Wat het aspect van de te verwachten kosten van uitvoering betreft, vroegen deze leden of het in het voornemen ligt om o.a. ook voor het onttrekken van oppervlaktewater voor economisch gebruik een heffing in te voeren. Verder vroegen zij of het stelsel, waarbij via bepaalde heffingen meer in rekening mag worden gebracht dan de kosten feitelijk bedragen, zoals bij de WBM-heffing op grondwater, gecontinueerd dan wel uitgebreid zal worden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Walsma

De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Van der Lans

De voorzitter van de vaste commissie voor Milieu,

Meindertsma

De griffier voor dit verslag,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling:

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit:

Holdijk (SGP), Van Heukelum (VVD), Rabbinge (PvdA) (plv.voorzitter), Van der Linden (CDA), Walsma (CDA) (voorzitter), Pormes (GL), Terpstra (CDA) Van den Oosten (VVD), Ten Hoeve (OSF), Slagter-Roukema (SP), Eigeman (PvdA), Schouw (D66).

Verkeer en Waterstaat:

Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Lemstra (CDA), Bierman-Beukema (VVD), Van der Lans (GL) (voorzitter), Walsma (CDA), Pormes (GL), Ten Hoeve (OSF), De Graaf (VVD), Eigeman (PvdA), Sylvester (PvdA), Schouw (D66), Van Raak (SP).

Milieu:

Ketting (VVD) (plv.voorzitter), Meindertsma (PvdA) (voorzitter),Lemstra (CDA), Bierman-Beukema (VVD), Van der Lans (GL), Van Middelkoop (CU), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Nap-Borger (CDA), Slagter-Roukema (SP), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Schouw (D66), Putters (PvdA).

Naar boven