28 781
Aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met de vergoedbaarheid van schade als gevolg van het overlijden of ernstig en blijvend letsel van naasten

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

22 maart 2005

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven aan te passen in verband met de vergoedbaarheid van schade als gevolg van het overlijden of ernstig en blijvend letsel van personen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

Aa. De eerste zin van lid 2 van artikel 106 van Boek 6 komt te luiden:

Het recht op een vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, is niet vatbaar voor beslag.

A. Artikel 107 van Boek 6 komt te luiden:

Artikel 107

1. Indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel oploopt, is die ander behalve tot vergoeding van de schade van de gekwetste zelf, ook verplicht tot vergoeding van:

a. de kosten die een derde anders dan krachtens een verzekering ten behoeve van de gekwetste heeft gemaakt en die deze laatste, zo hij ze zelf zou hebben gemaakt, van die ander had kunnen vorderen; en

b. in het geval van ernstig en blijvend letsel, een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor als gevolg daarvan, door de in lid 2 genoemde naasten geleden nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.

2. De naasten, bedoeld in lid 1, onder b, zijn:

a. de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de gekwetste;

b. de levensgezel van de gekwetste, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert;

c. de ouder of adoptiefouder van een ten tijde van de gebeurtenis minderjarige of met die ouder of adoptiefouder in gezinsverband wonende meerderjarige gekwetste;

d. een ten tijde van de gebeurtenis minderjarig kind of minderjarig geadopteerde of met de gekwetste in gezinsverband wonend meerderjarig kind of meerderjarig geadopteerde van de gekwetste;

e. degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de gekwetste heeft;

f. degene voor wie de gekwetste ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft;

g. een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 1 onder b als naaste wordt aangemerkt.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarmee nader kan worden bepaald wanneer letsel als ernstig en blijvend letsel, bedoeld in lid 1 onder b, kan worden aangemerkt.

4. Indien meer dan één naaste van een zelfde gekwetste recht hebben op vergoeding van de in lid 1, onder b, bedoelde schade, en het totaal van de vergoedingen een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag overschrijdt, worden de rechten van de naasten naar evenredigheid teruggebracht tot het beloop van dat bedrag.

5. Het recht op vergoeding van de in lid 1, onder b, bedoelde schade, kan niet ten nadele van het recht op schadevergoeding van de gekwetste worden uitgeoefend.

6. Hij die krachtens lid 1 tot schadevergoeding wordt aangesproken kan hetzelfde verweer voeren dat hem jegens de gekwetste ten dienste zou hebben gestaan.

B. In artikel 108 van Boek 6 worden, onder vernummering van het derde tot vijfde lid, een nieuw derde, vierde, zesde, zevende en achtste lid ingevoegd, luidende:

3. Voorts is de aansprakelijke verplicht tot vergoeding van een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, geleden door de in lid 4 genoemde naasten als gevolg van het overlijden.

4. De naasten, bedoeld in lid 3, zijn:

a. de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de overledene;

b. de levensgezel van de overledene, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert;

c. de ouder of adoptiefouder van een ten tijde van de gebeurtenis minderjarige of met die ouder of adoptiefouder in gezinsverband wonende meerderjarige overledene;

d. een ten tijde van de gebeurtenis minderjarig kind of minderjarig geadopteerde of met de overledene in gezinsverband wonend meerderjarig kind of meerderjarig geadopteerde van de overledene;

e. degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de overledene heeft;

f. degene voor wie de overledene ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft;

g. een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt.

6. Indien meer dan één naaste van een zelfde overledene recht hebben op vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade, en het totaal van de vergoedingen een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag overschrijdt, worden de rechten van de naasten naar evenredigheid teruggebracht tot het beloop van dat bedrag.

7. Geen recht op vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade bestaat, voor zover de rechthebbende op grond van dezelfde gebeurtenis reeds een vergoeding uit hoofde van artikel 107 lid 1, onder b, heeft ontvangen.

ARTIKEL II

Artikel 51a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering komt te luiden:

2. Indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit ernstig en blijvend letsel heeft, kunnen zich tevens voegen de personen, bedoeld in artikel 107, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de in het eerste lid, onder b, van dat artikel bedoelde vordering. Indien de in het eerste lid genoemde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen.

ARTIKEL III

Aan artikel 3, eerste lid, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven wordt, onder vervanging van de punt na onderdeel c door een puntkomma, een nieuw onderdeel d toegevoegd, luidende:

d. aan de in artikel 107, eerste lid, onder b, en tweede lid, en artikel 108, derde en vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde naasten van een onder a of b bedoeld persoon, ter zake van het daar bedoelde nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Naar boven