28 767
Wijziging van de Wet milieubeheer (Registratie gegevens externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en buisleidingen)

C
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 5 augustus 2005

Het verheugt mij dat de leden van de fractie van de VVD met belangstelling en van de PvdA-fractie met instemming kennis hebben genomen van de voorgestelde wijziging van de Wet milieubeheer inzake registratie van gegevens over externe veiligheid van inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. Ik constateer tot mijn genoegen dat het belang van de registratieplicht en de openbaarheid van het register door de leden van de PvdA-fractie worden onderschreven. Niettemin leven er bij de leden van die fracties nog vragen en opmerkingen, waarop ik hieronder in zal gaan. Daarbij heb ik zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden.

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen om versnippering en afstemmingsproblemen door het bestaan van verschillende registers zoals MRK en RRGS en de veelheid aan bronnen van het te registreren materiaal.

Het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS), dat in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, omvat uitsluitend de ramptypes met gevaarlijke stoffen. De Model risicokaart (MRK) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties omvat 13 ramptypes, waaronder die met gevaarlijke stoffen. Versnippering en afstemmingsproblemen worden voorkomen doordat deze projecten inhoudelijk, procesmatig en technisch nauwgezet worden gecoördineerd en uitgevoerd. De gegevens, ontleend aan het RRGS en de MRK, worden geïntegreerd tot één kaart die getoond wordt als de provinciale risicokaart.

Wat betreft voornemens om te komen tot nog verdere stroomlijning van deze registratie, waar deze leden naar informeerden, kan worden opgemerkt dat op dit moment het in kaart brengen van de consequenties en voorwaarden voor een verdere integratie tussen register en Model risicokaart van start gaat. Eind 2005 zal hierover een besluit worden genomen. In de praktijk is de integratie waar mogelijk al gestalte gegeven, gebruikers van de Model risicokaart en het register werken in de praktijk al met één invoerscherm. In de uitvoeringspraktijk is het effect van een verdere integratie tussen de twee registers daardoor beperkt.

De verantwoordelijkheid voor de integriteit en kwaliteit van de gegevens, waar de leden van de fracties van de VVD en de PvdA naar vroegen, ligt zoals de leden van de VVD-fractie terecht opmerkten niet bij het RIVM. Het RIVM is slechts de beheerder van de gegevens.

Het register geeft een overzicht van risicovolle situaties. De gegevens in het register zijn echter geen authentieke gegevens. Het register heeft daarom geen zelfstandige rol als bron van gegevens. Het bevoegd gezag beschikt over de authentieke gegevens die in het register moeten worden opgenomen en iedereen kan de meest actuele authentieke gegevens steeds bij het bevoegd gezag inzien. Ter illustratie kan tevens worden opgemerkt dat in de milieuvergunning ondermeer de maximale opslagcapaciteit voor gevaarlijke stoffen is opgenomen. De omstandigheid kan zich voordoen dat in de inrichting feitelijk minder gevaarlijke stoffen opgeslagen liggen dan is vergund. De meest risicovolle situatie wordt in het register getoond.

Met het oog op kwaliteitsbewaking is het voorgestelde systeem zo ingericht dat gegevens niet rechtstreeks van bedrijven naar het RIVM gaan. Dat verhoogt immers de kans op discrepanties tussen de gegevens in het register en de gegevens bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag levert de gegevens daarom aan.

Het RIVM beheert de aangeleverde gegevens uitsluitend en houdt geen toezicht op de juistheid van de beheerde gegevens, dat doet alleen het bevoegd gezag. Het RIVM brengt evident onjuiste informatie wel onder de aandacht van het bevoegd gezag, maar voert niet op eigen initiatief wijzigingen door. Het is aan het bevoegd gezag om aan te geven of de gegevens in het register gewijzigd moeten worden. In alle gevallen moet het RIVM, voordat het gegevens weergeeft in het register, de weergave daarvan aan het bevoegd gezag voorleggen (zie het voorgestelde artikel 12.15). Het bevoegd gezag dient de weergave van de gegevens vervolgens te autoriseren. Pas na autorisatie mag het RIVM de gegevens weergeven.

Het bevoegd gezag is hierdoor als enige eindverantwoordelijk voor de volledigheid en juistheid van de in het register opgenomen gegevens. Daarover is in paragraaf 8 van de memorie van toelichting overigens ook nog opgemerkt dat het bevoegd gezag doorgaans ook een handhavende taak heeft, die mede het toetsen van de juistheid van de gemelde gegevens omvat. Het toetsen van de juistheid betreft bijvoorbeeld de overeenstemming tussen de vergunde situatie en de feitelijke situatie.

Dat alles laat onverlet dat degene die de inrichting drijft, goederen ter vervoer aanbiedt, een transportroute of buisleiding gebruikt, verplicht is en blijft om de juiste gegevens aan het bevoegd gezag te verstrekken.

De verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor het verstrekken van gegevens aan het register impliceert dat het bevoegd gezag over voldoende instrumenten moet beschikken om het aanleveren van gegevens door degene die een inrichting drijft en door beheerders van transportroutes en buisleidingen zo nodig af te dwingen. De betreffende sectorale wetgeving zal daar doorgaans in voorzien, maar als vangnetbepaling is artikel 12.14 voorgesteld (zie de artikelsgewijze toelichting op dat artikel).

Om een zo groot mogelijke juistheid te waarborgen, is bovendien artikel 12.17 voorgesteld. Dat artikel regelt dat een belanghebbende het bevoegd gezag kan verzoeken om de in het register opgenomen gegevens aan te vullen of te wijzigen en het bevoegd gezag dient binnen een redelijke termijn, maar uiterlijk binnen acht weken te beslissen op dat verzoek.

Het bovenstaande geeft weer hoe verzekerd wordt dat de juiste informatie wordt verstrekt, zoals de leden van de PvdA-fractie wilden weten. Dit samenstel van waarborgen biedt weliswaar geen absolute garantie voor juistheid, maar duidt in elk geval wel aan dat de grootst mogelijke zorgvuldigheid wordt betracht die redelijkerwijs mogelijk is en dat ook een regeling is getroffen voor het geval er toch onvolkomenheden in het register sluipen.

Zowel de aard van de gegevens als de wijze waarop die gegevens in het register worden opgenomen, zijn relevant voor de juridische positie van de gebruiker, waar de leden van de VVD-fractie naar vroegen.

Zoals gezegd gaat het immers niet om authentieke gegevens. Het register heeft slechts een aanvullende functie als overzicht en als instrument voor voorlichting en beleidsvorming. Dat brengt met zich dat het handelen van degene die het register raadpleegt, niet uitsluitend op het register kan worden gebaseerd. In paragraaf 6 van de memorie van toelichting is uitdrukkelijk gesteld dat de mate van nauwkeurigheid niet zodanig is dat er rechtshande-lingen of feitelijke handelingen op kunnen worden gebaseerd. Daarvoor moeten de onderliggende authentieke gegevens worden geraadpleegd, die bij het bevoegd gezag berusten. Wellicht ten overvloede merk ik op dat dat geen verandering is ten opzichte van de huidige situatie. De gebruiker van de risicokaart zal daar ook voor worden gewaarschuwd. Als de gebruiker desondanks feitelijke handelingen of rechtshandelingen baseert op de informatie in het register die later onjuist blijkt te zijn, doet hij dat in beginsel voor eigen risico.

Dat laat onverlet dat als het bevoegd gezag beschikt over juiste informatie die niettemin onjuist wordt weergegeven in het register, dat in sommige gevallen onrechtmatig zou kunnen zijn jegens degene die daardoor schade lijdt. Indien de gegevens die aan het bevoegde gezag zijn gemeld onjuist of onvolledig zijn, kan het bedrijf dat de gegevens heeft geleverd of moest leveren, in sommige gevallen worden aangesproken voor de uit die onjuiste of onvolledige verstrekking voortvloeiende schade. De huidige verantwoordelijk-heidsverdeling blijft in dat opzicht ongewijzigd. Mocht het bevoegd gezag aansprakelijk worden gesteld uit onrechtmatige daad terwijl het bevoegd gezag van mening is dat het betreffende bedrijf verantwoordelijk is omdat het onjuiste of onvolledige gegevens heeft aangeleverd, dan kan het bevoegd gezag het bedrijf in vrijwaring oproepen, zoals bedoeld in artikel 210 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Uit de hierboven beschreven rol van het RIVM vloeit voort dat het RIVM in elk geval niet aansprakelijk kan zijn voor eventuele schade door onjuiste of onvolledige informatie, omdat het RIVM geen invloed heeft op de inhoud van de informatie.

De AIVD is inderdaad gevraagd haar opvatting te geven over de openbaarheid van risicogegevens, zoals de leden van de VVD-fractie wilden weten. De AIVD heeft gewezen op de keerzijde van het geven van informatie over risicovolle situaties, zoals effect-afstanden bij inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Die informatie zou een rol kunnen spelen in een voorbereidende selectie van potentiële doelwitten. Derhalve is besloten in het ontwerp voor een Registratiebesluit externe veiligheid1 te regelen dat er geen effectaf-standen worden getoond aan het publiek. Verder verplicht dat ontwerpbesluit daarom ook niet gegevens aan te leveren die inzicht verschaffen in productieproces, locaties van bijzondere risicobronnen of informatie die de veiligheid van de staat of het bedrijf schade zou kunnen toebrengen. Daarom is in het wetsvoorstel een mogelijkheid opgenomen (zie het voorgestelde artikel 19.8 van de Wet milieubeheer) om verstrekking van die gegevens of instemming met de weergave van die gegevens achterwege te laten. Daarnaast bepaalt het voorgestelde artikel 12.12, vijfde lid, van de Wet milieubeheer dat ook over de vorm en toegankelijkheid van gegevens bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld. In artikel 17 van het reeds genoemde ontwerpbesluit is dit nader uitgewerkt.

Ik kan bevestigen dat het register naar verwachting zal worden gebruikt bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen, bouwprojecten en bijvoorbeeld de aanleg van verkeerswegen, zoals de leden van de PvdA-fractie wilden weten. Het register kan daarbij zowel voor de overheid als voor belanghebbende burgers een nuttige bron van informatie zijn. Behalve ten behoeve van inspraak bij overheidsbesluiten, zoals in de voorgaande zin bedoeld, zullen burgers naar verwachting vooral het register raadplegen om zich op de hoogte te stellen van bestaande risico's in hun woonomgeving of om zich te informeren bij de keuze van een nieuwe woonomgeving.

De betekenis van met name in paragraaf 5 van de memorie van toelichting, waar de leden van de PvdA-fractie naar vroegen, is in die passage vooral. In het genoemde ontwerpbesluit is de inhoud van het register nader bepaald in een limitatieve opsomming in de artikelen 8 en 9 van dat ontwerpbesluit. De gegevens die in de bedoelde paragraaf 5 zijn genoemd, staan niet in die artikelen en zullen derhalve niet in het register staan. Die gegevens maken wel deel uit van het veiligheidsrapport op grond van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, dat onderworpen is aan passieve openbaarheid op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Die wet is recent gewijzigd ter uitvoering van het Verdrag van Aarhus (Stb. 2005, 66). Daarbij is ondermeer een nieuw regime ten aanzien van sabotage ingevoerd. Als iemand verzoekt om inzage in het veiligheidsrapport moet het bevoegd gezag een afweging maken tussen het belang van openbaarheid enerzijds en het belang dat het bedrijf heeft bij vertrouwelijkheid (bedrijfsbeveiliging en het voorkomen van sabotage) anderzijds. Uiteraard betekent dat niet dat informatie zonder draagkrachtige motivering kan worden geweigerd aan burgers die belang hebben bij die informatie, bijvoorbeeld om te kunnen deelnemen aan inspraak. Daarom is openbaarheid het uitgangspunt en moet een uitzondering daarop draagkrachtig worden gemotiveerd. Bovendien staat tegen dat besluit beroep open bij de rechter. Het bevoegd gezag zal aannemelijk moeten maken dat het risico van sabotage zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid.

De leden van de PvdA-fractie wilden weten op welke wijze over de raadpleegbaarheid van gegevens en over het type raadpleegbare gegevens wordt gecommuniceerd.

Communicatie over de lancering van de website van het register zal plaatsvinden door gemeenten. Professionele gebruikers en partnerorganisaties buiten de overheid worden door middel van vakbladen geïnformeerd. Verder zal de ontsluiting van de website door middel van links plaatsvinden, ondermeer op de websites van provincies, gemeenten, het RIVM, en de Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ervaringen van provincies en gemeenten zullen bij het lanceren van de website worden betrokken.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik reeds toegezegd dat het register wordt gemonitord aan de hand van de reacties van het publiek. Verder zal het register geëvalueerd worden. De betrokken partijen zullen een rol spelen bij deze evaluatie, maar er wordt voor gezorgd dat de evaluatie en de monitoring zo objectief mogelijk worden vormgegeven.

Ik kan, zoals deze leden verzochten, toezeggen dat de raadpleegbaarheid van gegevens in het centraal register onderdeel uitmaakt van de evaluatie van de voorgestelde wetswijziging. Verder zal in elk geval aandacht worden besteed aan de toegankelijkheid en begrijpelijkheid van de inhoud van de website.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XNoot
1

Het ontwerpbesluit is op 28 april 2005 aan de Staten-Generaal toegezonden conform artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer en op 27 april 2005 gepubliceerd in de Staatscourant 2005, nr. 81, pagina 20.

Naar boven