B
MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 18 november 2004
Mede namens de minister-president, minister van Algemene Zaken, danken
wij de commissies voor Algemene Zaken en Huis der Koningin en voor Binnenlandse
Zaken en de Hoge Colleges van Staat voor het uitbrengen van het voorlopig
verslag.
De vragen van de leden van de CDA-fractie hadden betrekking op de verhouding
van het voorstel tot wijziging van de Grondwet tot de op handen zijnde wijziging
van het kiesstelsel.
De leden van deze fractie vroegen of de wijziging van het kiesstelsel
voor de regering aanleiding is geweest zich te beraden op de vraag of voor
de tweede lezing nog een aanpassing van de wetswijziging had moeten plaatsvinden,
respectievelijk er een gewijzigd voorstel ingediend had moeten worden. Zij
brachten in herinnering dat in diverse fasen van de behandeling van het voorstel
in eerste lezing uitvoerig aan de orde is geweest of een vervangingsregeling
wel in overeenstemming is met het persoonlijk karakter van het ambt van volksvertegenwoordiger.
Zij wezen er op dat het persoonlijk karakter van het ambt nog meer accent
krijgt bij een districtenstelsel.
Een van de doelstellingen van het gemengde stelsel dat het kabinet voor
ogen heeft, is dat een groter aantal kamerleden wordt gekozen op grond van
op hem of haar zelf uitgebrachte stemmen. Het stelsel leidt tot een groter
aantal kamerleden met een persoonlijk mandaat. In die zin kan worden gesteld
dat onder het nieuwe stelsel het persoonlijk karakter van het kamerlidmaatschap
nog wordt benadrukt. Dit leidt echter niet tot een andere conclusie over de
wenselijkheid van de voorliggende verandering van de Grondwet. Ook onder het
huidige kiesstelsel heeft het lidmaatschap immers een persoonlijk karakter
en juist dat is de reden geweest dat wordt voorgesteld dat vervanging alleen
tijdelijk kan zijn en uitsluitend kan plaatsvinden vanwege zwangerschap of
ziekte. Nadrukkelijk is ervan afgezien ook om andere redenen tijdelijke vervanging
mogelijk te maken, zoals de zorg voor kinderen of familie. In eerdere stukken
is uitvoerig aan de orde gekomen waarom de mogelijkheid van tijdelijke vervanging
op grond van zwangerschap en ziekte is voorgesteld ondanks het bijzondere
en persoonlijke karakter van het lidmaatschap van een vertegenwoordigend orgaan.
De belangrijkste motieven zijn kort gezegd het wegnemen van een
drempel voor vrouwen om gebruik te maken van hun passief kiesrecht en de bescherming
van de gezondheid van kamerleden en hun ongeboren kinderen. Het is belangrijk
te voorkomen dat vrouwen vanwege het ontbreken van een adequate vervangingsregeling
bij zwangerschap en bevalling geen gebruik maken van het passief kiesrecht
of zwangere kamerleden zich gedwongen voelen ontslag te nemen. Ook moet worden
voorkomen dat volksvertegenwoordigers ten koste van hun eigen gezondheid of
die van hun ongeboren kind, door blijven werken. Deze motieven gelden zowel
voor kamerleden die op grond van hun plaats op de lijst als voor kamerleden
die op grond van door henzelf behaalde stemmen zijn gekozen, ook onder een
nieuw kiesstelsel. De regering heeft dan ook geen behoefte gevoeld aan aanpassing
van het voorstel of indiening van een nieuw voorstel.
Aanpassing van het voorstel is overigens ook niet mogelijk. Uit artikel
137 van de Grondwet vloeit voort dat in tweede lezing wordt behandeld het
voorstel tot verandering van de Grondwet zoals dat in eerste lezing is aanvaard
door beide Kamers der Staten-Generaal. De regering heeft dus ook niet de ruimte
wijzigingen aan te brengen. Ook kan de regering niet van indiening in tweede
lezing afzien, evenmin kan zij een in tweede lezing ingediend voorstel intrekken.
De leden van de CDA-fractie vroegen voorts of het niet in de rede had
gelegen in de overgelegde proeve van wet rekening te houden met het nieuwe
stelsel. De proeve is toegezonden door het vorige kabinet omdat dit was toegezegd
door het Kabinet Kok II bij de eerste lezing. Wij zijn van opvatting, zoals
eerder is opgemerkt bij het algemeen overleg in de Tweede Kamer over de tweede
lezing van de herziening van de Grondwet op 30 maart 2004 (Kamerstukken
II 2003/04, 29 200 VII, nr. 47), dat de beoordeling van de eventuele
nieuwe wetgeving niet doorslaggevend mag zijn bij de beoordeling van de grondwetswijziging.
De grondwetgever dient de voorgestelde wijziging van de Grondwet als zodanig
te beoordelen. Alleen al hierom heeft het huidige kabinet geen reden gezien
de proeve te herzien. Overigens geeft het nieuwe kiesstelsel hiertoe ook geen
aanleiding. Onder het nieuwe stelsel blijft naar het zich laat aanzien de
regeling voor aanvang en einde van het lidmaatschap van kamerleden gelijk.
Vanzelfsprekend moet na wijziging van de Grondwet het geheel van voorschriften
rond de tijdelijke vervanging door de wetgever op zijn merites worden bezien,
maar dat zou ook zonder wijziging van het kiesstelsel het geval zijn geweest.
De proeve dient er uitsluitend toe inzicht te geven in de manier waarop de
tijdelijke vervanging door de wetgever kan worden geregeld.
De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,
Th. C. de Graaf
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes