E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 7 december 2004
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader voorlopig verslag
over het onderhavige wetsvoorstel. De commissie vraagt nader in te gaan op
de uitvoerbaarheid en beschermingsfunctie van het wetsvoorstel mede in het
licht van enige door de Tweede Kamer aangenomen moties.
Zoals bekend heeft het onderhavige wetsvoorstel tot doel de Europese Habitatrichtlijn
te implementeren en daarmee bij te dragen tot het waarborgen van de biologische
diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde
flora en fauna op het Europees grondgebied en te verzekeren dat voor activiteiten
die schadelijk kunnen zijn voor het milieu geen toestemming wordt verleend
zonder een voorafgaande beoordeling van hun milieueffecten. Aan de uitvoerbaarheid
of de beschermingsfunctie van de nieuwe wet wordt niet afgedaan door de uitvoering
van de moties met de nummers 41 en 62.
Zoals aangegeven zal bij de aanwijzing van habitatrichtlijngebieden de
openbare voorbereidingsprocedure doorlopen worden waarmee de uitvoering van
motie 41 verzekerd is. Betrokkenen kunnen dan immers hun zienswijze geven
met betrekking tot de begrenzing van een habitatrichtlijngebied. Bij de voorbereiding
en vaststelling van het besluit wordt uiteraard rekening gehouden met het
feit dat op grond van Europese jurisprudentie slechts ecologische argumenten
relevant zijn voor de aanwijzing. Wanneer ter bescherming van habitats en
soorten gebieden aangewezen worden onder de Natuurbeschermingswet 1998 hoeft
dus niet gevreesd te worden dat daarbij ecologisch gezien niet ver genoeg
wordt gegaan. Er ontstaat geen extra complexiteit voor de uitvoering. In het
wetsvoorstel was immers reeds voorzien in inspraakmogelijkheden voor betrokkenen.
Aan motie nr. 62 is uitvoering gegeven door de voorzitter van de Tweede
Kamer in concept de handreiking «Werken aan Natura 2000» toe te
zenden. Op mijn departement wordt nog gewerkt om dit concept aan te vullen
en aan te passen aan de tekst van de Natuurbeschermingswet 1998 zoals die
zal luiden nadat onderhavig wetsvoorstel is aangenomen. Het document is bedoeld
om onduidelijkheden over begrippen zoals «significante effecten»
weg te nemen en advies te geven over hoe in praktijk de toetsing
van de gevolgen van een activiteit op de instandhouding van natuurwaarden
vormgegeven kan worden. Daarnaast wordt er ook aandacht besteed aan toezicht
en handhaving. De uitleg in deze brochure wordt mede gebaseerd op informatie
van de Europese Commissie en uitspraken van het Europese Hof van Justitie
met betrekking tot de Habitatrichtlijn. Op deze manier wordt verzekerd dat
het nationale niveau van bescherming overeenstemt met wat Europeesrechtelijk
vereist is. Uitvoering van motie nr. 62 maakt de wet derhalve juist beter
uitvoerbaar omdat de uitvoerders minder vragen zullen hebben over de betekenis
van begrippen uit de wet en over de procedure van de vergunningverlening.
Met betrekking tot de wenselijkheid van een andere benadering merk ik
het volgende op. Ik ben niet van mening dat door het geven van een nadere
uitleg van de nieuwe wet in de brochure met handreikingen de bestuurslasten
toenemen. Er worden geen nieuwe voorschriften aan de wet toegevoegd. Er wordt
enkel aan bestuursorganen geadviseerd hoe ze uitvoering zouden kunnen geven
aan de wet. Dit komt tegemoet aan de roep om helderheid vanuit de samenleving.
De voorschriften in de wet zelf die bestuurslasten met zich meebrengen zijn
de bepalingen over de vergunningplicht voor bepaalde activiteiten en over
beheersplannen. Een vergunningplicht is nodig om activiteiten vooraf te toetsen
op hun gevolgen voor natuurwaarden zoals de habitatrichtlijn voorschrijft.
Beheersplannen scheppen duidelijkheid voor de burgers en bedrijven omtrent
de maatregelen die noodzakelijk zijn voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen
en omtrent de eventuele schadelijkheid van bepaalde activiteiten.
De commissie verzoekt aan te geven hoe wordt verzekerd dat gedeputeerde
staten daadwerkelijk voldoende ruimte hebben om de nieuwe wet goed uit te
voeren. Met het IPO worden momenteel nadere afspraken gemaakt over de verdeling
van de vergunningverlenende bevoegdheid (zie artikel 19d, derde lid, van het
wetsvoorstel), het opstellen van beheersplannen, het toezicht op de naleving
van de wet en de financiering van deze taken en bevoegdheden.
Tot slot vraagt de commissie naar de mogelijkheid om mitigerende maatregelen
op te leggen. Wanneer bestuursorganen moeten beslissen op een vergunningaanvraag
kunnen zij mitigerende maatregelen opleggen door deze voor te schrijven als
voorwaarden waaronder de vergunning wordt verleend. Artikel 43 van de nieuwe
wet bepaalt expliciet dat aan een vergunning voorschriften verbonden kunnen
worden en dat een vergunning onder beperkingen kan worden verleend.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman