28 171
Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen

E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 7 december 2004

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader voorlopig verslag over het onderhavige wetsvoorstel. De commissie vraagt nader in te gaan op de uitvoerbaarheid en beschermingsfunctie van het wetsvoorstel mede in het licht van enige door de Tweede Kamer aangenomen moties.

Zoals bekend heeft het onderhavige wetsvoorstel tot doel de Europese Habitatrichtlijn te implementeren en daarmee bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europees grondgebied en te verzekeren dat voor activiteiten die schadelijk kunnen zijn voor het milieu geen toestemming wordt verleend zonder een voorafgaande beoordeling van hun milieueffecten. Aan de uitvoerbaarheid of de beschermingsfunctie van de nieuwe wet wordt niet afgedaan door de uitvoering van de moties met de nummers 41 en 62.

Zoals aangegeven zal bij de aanwijzing van habitatrichtlijngebieden de openbare voorbereidingsprocedure doorlopen worden waarmee de uitvoering van motie 41 verzekerd is. Betrokkenen kunnen dan immers hun zienswijze geven met betrekking tot de begrenzing van een habitatrichtlijngebied. Bij de voorbereiding en vaststelling van het besluit wordt uiteraard rekening gehouden met het feit dat op grond van Europese jurisprudentie slechts ecologische argumenten relevant zijn voor de aanwijzing. Wanneer ter bescherming van habitats en soorten gebieden aangewezen worden onder de Natuurbeschermingswet 1998 hoeft dus niet gevreesd te worden dat daarbij ecologisch gezien niet ver genoeg wordt gegaan. Er ontstaat geen extra complexiteit voor de uitvoering. In het wetsvoorstel was immers reeds voorzien in inspraakmogelijkheden voor betrokkenen.

Aan motie nr. 62 is uitvoering gegeven door de voorzitter van de Tweede Kamer in concept de handreiking «Werken aan Natura 2000» toe te zenden. Op mijn departement wordt nog gewerkt om dit concept aan te vullen en aan te passen aan de tekst van de Natuurbeschermingswet 1998 zoals die zal luiden nadat onderhavig wetsvoorstel is aangenomen. Het document is bedoeld om onduidelijkheden over begrippen zoals «significante effecten» weg te nemen en advies te geven over hoe in praktijk de toetsing van de gevolgen van een activiteit op de instandhouding van natuurwaarden vormgegeven kan worden. Daarnaast wordt er ook aandacht besteed aan toezicht en handhaving. De uitleg in deze brochure wordt mede gebaseerd op informatie van de Europese Commissie en uitspraken van het Europese Hof van Justitie met betrekking tot de Habitatrichtlijn. Op deze manier wordt verzekerd dat het nationale niveau van bescherming overeenstemt met wat Europeesrechtelijk vereist is. Uitvoering van motie nr. 62 maakt de wet derhalve juist beter uitvoerbaar omdat de uitvoerders minder vragen zullen hebben over de betekenis van begrippen uit de wet en over de procedure van de vergunningverlening.

Met betrekking tot de wenselijkheid van een andere benadering merk ik het volgende op. Ik ben niet van mening dat door het geven van een nadere uitleg van de nieuwe wet in de brochure met handreikingen de bestuurslasten toenemen. Er worden geen nieuwe voorschriften aan de wet toegevoegd. Er wordt enkel aan bestuursorganen geadviseerd hoe ze uitvoering zouden kunnen geven aan de wet. Dit komt tegemoet aan de roep om helderheid vanuit de samenleving. De voorschriften in de wet zelf die bestuurslasten met zich meebrengen zijn de bepalingen over de vergunningplicht voor bepaalde activiteiten en over beheersplannen. Een vergunningplicht is nodig om activiteiten vooraf te toetsen op hun gevolgen voor natuurwaarden zoals de habitatrichtlijn voorschrijft. Beheersplannen scheppen duidelijkheid voor de burgers en bedrijven omtrent de maatregelen die noodzakelijk zijn voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen en omtrent de eventuele schadelijkheid van bepaalde activiteiten.

De commissie verzoekt aan te geven hoe wordt verzekerd dat gedeputeerde staten daadwerkelijk voldoende ruimte hebben om de nieuwe wet goed uit te voeren. Met het IPO worden momenteel nadere afspraken gemaakt over de verdeling van de vergunningverlenende bevoegdheid (zie artikel 19d, derde lid, van het wetsvoorstel), het opstellen van beheersplannen, het toezicht op de naleving van de wet en de financiering van deze taken en bevoegdheden.

Tot slot vraagt de commissie naar de mogelijkheid om mitigerende maatregelen op te leggen. Wanneer bestuursorganen moeten beslissen op een vergunningaanvraag kunnen zij mitigerende maatregelen opleggen door deze voor te schrijven als voorwaarden waaronder de vergunning wordt verleend. Artikel 43 van de nieuwe wet bepaalt expliciet dat aan een vergunning voorschriften verbonden kunnen worden en dat een vergunning onder beperkingen kan worden verleend.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Naar boven