29 394
Voorziening om ter uitvoering van besluiten van instellingen van de Europese Unie regels te kunnen stellen ten aanzien van buitenlandse schepen (Wet buitenlandse schepen)

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

22 juni 2004

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is een wettelijke voorziening te treffen op grond waarvan uitvoering kan worden gegeven aan besluiten van de instellingen van de Europese Unie, voorzover deze besluiten ertoe verplichten om regels te stellen ten aanzien van buitenlandse schepen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij daarin anders is bepaald, verstaan onder:

a. buitenlands schip: een zeeschip dat niet gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk der Nederlanden te voeren;

b. haven: een anker- of ligplaats onder Nederlandse jurisdictie voor schepen, al dan niet in zee;

c. kapitein: de gezagvoerder van een schip of diens vervanger;

d. exploitant: de eigenaar, de rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van een schip;

e. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

2. Voor de toepassing van deze wet wordt met een buitenlands schip gelijkgesteld een schip dat op grond van Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren.

Artikel 2

Deze wet is van toepassing op buitenlandse schepen in Europese wateren onder Nederlandse jurisdictie, met uitzondering van oorlogsschepen, marinehulpschepen en andere schepen die in gebruik zijn voor de uitvoering van een militaire taak en voor andere dan handelsdoeleinden gebruikte overheidsschepen.

HOOFDSTUK 2. VOORSCHRIFTEN VOOR BUITENLANDSE SCHEPEN

Artikel 3

1. Ter uitvoering van een besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk betreffende de veiligheid van de zeescheepvaart in Europese wateren onder de jurisdictie van de lidstaten van de Europese Unie, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de overeenkomstige toepassing op buitenlandse schepen van bij of krachtens de artikelen 3, 3a, 4, 6, en 9 van de Schepenwet gestelde regels.

2. Artikel 5, tweede lid, van de Schepenwet is van overeenkomstige toepassing, voorzover een besluit als bedoeld in het eerste lid voorziet in de mogelijkheid ontheffing te verlenen.

Artikel 4

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat exploitanten van buitenlandse schepen een bij die regeling bepaalde vergoeding verschuldigd zijn voor de kosten van:

a. de afgifte op grond van deze wet van certificaten, ontheffingen of andere documenten of het in behandeling nemen van aanvragen daartoe;

b. het op grond van deze wet verrichten van onderzoeken of van andere werkzaamheden ten behoeve van buitenlandse schepen;

c. de aanhouding van schepen, voorzover een besluit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, verplicht tot het doorberekenen van de met de aanhouding gemoeide kosten.

HOOFDSTUK 3. TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 5

1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de met inachtneming van de besluiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren van de divisie Scheepvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

2. Onze Minister kan voor bepaalde door hem aan te wijzen taken, verband houdende met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde, ambtenaren van andere diensttakken ter beschikking stellen van de divisie Scheepvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Indien de terbeschikkingstelling ambtenaren betreft, ressorterende onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, wordt het desbetreffende besluit genomen in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat.

3. Van een besluit van Onze Minister als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de in het eerste of tweede lid bedoelde ambtenaren hun taak uitoefenen.

Artikel 6

1. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, woongedeelten van buitenlandse schepen die zich in een haven bevinden binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

2. Voorts is een toezichthouder bevoegd leden van de bemanning te onderwerpen aan een onderzoek inzake hun vakbekwaamheid, met inbegrip van hun bekwaamheid in het verrichten van operationele handelingen.

Artikel 7

1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een toezichthouder in bij die regeling te regelen gevallen bevoegd is tot:

a. aanhouding van buitenlandse schepen:

1°. wegens het niet voldoen aan krachtens artikel 3 gestelde regels;

2°. indien een krachtens artikel 4 verschuldigde vergoeding niet is voldaan of

3°. indien hij wordt belemmerd in de uitoefening van zijn taak;

b. stopzetting van activiteiten met of aan boord van buitenlandse schepen, indien die activiteiten worden verricht in strijd met krachtens artikel 3 gestelde regels.

2. Het eerste lid is van toepassing indien die schepen zich bevinden in een haven of in de Nederlandse territoriale zee, komend vanuit of op weg naar een haven.

3. Een toezichthouder is tevens bevoegd tot aanhouding van buitenlandse schepen of tot stopzetting van activiteiten met of aan boord van buitenlandse schepen in de in het tweede lid bedoelde wateren, indien niet voldaan is aan bij ministeriële regeling aan te wijzen bepalingen van een rechtstreeks in al zijn onderdelen verbindend besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voorzover het desbetreffende besluit van toepassing is in de hiervoor bedoelde wateren.

4. Zodra er geen reden is om de aanhouding van een schip of de stopzetting van een activiteit langer te laten voortduren, heft de toezichthouder de aanhouding of stopzetting op.

5. Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de in het eerste en derde lid bedoelde bevoegdheden.

Artikel 8

1. De kapitein van een aangehouden schip is verplicht het schip na de aanhouding ligplaats te doen nemen op een door de toezichthouder in overeenstemming met de havenbeheerder aan te wijzen plaats.

2. Zolang de aanhouding voortduurt, is het de kapitein verboden het schip te doen verplaatsen zonder voorafgaande toestemming van de toezichthouder. Zonder deze toestemming weigeren alle betrokken ambtenaren en registerloodsen hun medewerking bij het verplaatsen of het uitklaren van het aangehouden schip.

3. Nadat een activiteit is stopgezet, is het de kapitein en de exploitant verboden om deze activiteit voort te zetten of haar, zolang de stopzetting niet is opgeheven, te hervatten.

Artikel 9

1. In afwijking van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van een besluit tot aanhouding of tot stopzetting van een activiteit door uitreiking van dit besluit aan de kapitein.

2. Indien uitreiking aan de kapitein niet mogelijk is, geschiedt de bekendmaking van een besluit als bedoeld in het eerste lid door uitreiking van dit besluit aan de naar het oordeel van de toezichthouder daarvoor meest gerede persoon, zo spoedig mogelijk gevolgd door kennisgeving aan de kapitein.

3. De toezichthouder stelt de autoriteiten van de Staat wiens vlag het schip gerechtigd is te voeren, de consul of bij diens afwezigheid de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger onmiddellijk schriftelijk in kennis van een besluit als bedoeld in het eerste lid, met vermelding van de omstandigheden die tot de aanhouding of de stopzetting van een activiteit hebben geleid.

4. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot opheffing van een aanhouding of tot opheffing van de stopzetting van een activiteit.

Artikel 10

1. Tegen besluiten van een toezichthouder, genomen krachtens deze wet, kan een belanghebbende beroep instellen bij Onze Minister.

2. Het beroepschrift is gesteld in de Nederlandse of Engelse taal.

HOOFDSTUK 4. STRAF- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

1. Overtreding van artikel 8 wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

2. Overtreding van de krachtens artikel 3 gestelde regels wordt, voorzover overtreding van die regels bij ministeriële regeling als strafbaar feit is aangemerkt, gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie.

3. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven. De in het tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 12

1. Met de opsporing van de bij artikel 11 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de bij besluit van Onze Minister van Justitie aangewezen ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voorzover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 13

In artikel 3, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het voorkomen of beperken van verontreiniging door schepen.

Artikel 14

De Wet voorkoming verontreiniging door schepen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van een besluit van een of meer instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk, de krachtens het eerste lid gestelde regels ook op buitenlandse schepen in Europese wateren onder Nederlandse jurisdictie van toepassing worden verklaard.

B

Voor artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8b

1. Bij ministeriële regeling kan ter uitvoering van een besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk ten aanzien van buitenlandse schepen worden bepaald dat het voldoen aan de in artikel 7, vierde lid, bedoelde regels blijkt uit:

a. een certificaat of document afgegeven door of namens de bevoegde autoriteiten van de Staat wiens vlag het schip gerechtigd is te voeren, of door of namens andere buitenlandse autoriteiten;

b. een door de inspecteur-generaal af te geven certificaat of document.

2. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van een besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk, regels worden gesteld met betrekking tot:

a. onderzoeken waaraan buitenlandse schepen worden onderworpen ter verkrijging van een certificaat of document of tijdens de geldingsduur daarvan, alsmede de inhoud van die onderzoeken en de wijze waarop ze moeten worden verricht;

b. de aanvraag voor het verkrijgen van een certificaat of document als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en de daarbij over te leggen bescheiden;

c. de geldigheid van het certificaat of document en de verlenging van de geldigheidsduur daarvan.

3. Met het verrichten van onderzoeken als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, zijn belast de ambtenaren van de divisie Scheepvaart.

C

Aan artikel 10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van een besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk, de krachtens het eerste lid gestelde regels ook op buitenlandse schepen in Europese wateren onder Nederlandse jurisdictie van toepassing worden verklaard.

D

Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

Indien noodzakelijk voor de goede toepassing van een rechtstreeks in al zijn onderdelen verbindend besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk met betrekking tot de voorkoming van verontreiniging door schepen, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot:

a. het aanwijzen van een instantie die met de uitvoering van het desbetreffende besluit is belast;

b. het verrichten van onderzoeken ter verkrijging van een certificaat of document of tijdens de geldingsduur daarvan, alsmede de inhoud van die onderzoeken en de wijze waarop ze moeten worden verricht of van andere werkzaamheden ten behoeve van een schip;

c. de afgifte van certificaten of documenten, alsmede duplicaten of gewaarmerkte afschriften van die documenten, met inbegrip van procedures voor de afgifte van die certificaten of documenten;

d. de eisen die van toepassing zijn nadat een schip aan een onderzoek is onderworpen dan wel een certificaat heeft verkregen;

e. de verschuldigde vergoedingen voor de behandeling van de aanvraag en de afgifte van certificaten, documenten, duplicaten of gewaarmerkte afschriften, alsmede voor het verrichten van onderzoeken of andere werkzaamheden ten behoeve van een schip.

E

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

2. Het is verboden met een buitenlands schip als bedoeld in artikel 8b een haven te verlaten indien het schip niet voorzien is van een geldig certificaat of document als bedoeld in artikel 8b, eerste of tweede lid.

3. Het is verboden om met een schip of een buitenlands schip een haven te verlaten indien dat schip niet is voorzien van alle geldige certificaten of documenten die zijn vereist op grond van een bij ministeriële regeling aangewezen rechtstreeks in al zijn onderdelen verbindend besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk.

F

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «artikel 13, eerste lid,» vervangen door: artikel 13, eerste of derde lid,.

2. In het eerste lid worden, onder verlettering van onderdeel f tot onderdeel h, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

f. indien het schip niet is voorzien van alle geldige certificaten of documenten die zijn vereist op grond van een bij ministeriële regeling aangewezen rechtstreeks in al zijn onderdelen verbindend besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk met betrekking tot de voorkoming van verontreiniging door schepen;

g. in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen en voorzover het een buitenlands schip betreft dat zich in een Nederlandse haven bevindt: wegens het niet voldoen aan krachtens de artikelen 7, vierde lid, 8b, eerste of tweede lid, onder a, of 10, derde lid, gestelde regels;.

3. In het tweede lid wordt «onderdelen d tot en met f» vervangen door: onderdelen d, e, f en h.

G

Het opschrift van hoofdstuk VI komt te luiden:

HOOFDSTUK VI. STRAF- EN VERBODSBEPALINGEN EN BORGSOM

H

In hoofdstuk VI wordt voor artikel 37 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 36a

1. Het is verboden te handelen in strijd met bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, aan te wijzen bepalingen van een rechtstreeks in al zijn onderdelen verbindend besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk met betrekking tot de voorkoming van verontreiniging door schepen.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is ook van toepassing op buitenlandse schepen in Europese wateren onder Nederlandse jurisdictie, voorzover het desbetreffende besluit van toepassing is in die wateren.

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels ter uitvoering van een besluit als bedoeld in het eerste lid regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van ontheffing of vrijstelling.

4. Een regeling als bedoeld in het eerste lid treedt niet eerder in werking dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

I

In artikel 37 wordt « en 35, derde lid,» vervangen door: 35, derde lid, en 36a, eerste lid,.

Artikel 15

Artikel 1a van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder 1°, wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet voorkoming verontreiniging door schepen «en 35a, derde lid,» vervangen door: 35a, derde lid, en 36a, eerste lid;.

2. Onder 2°, wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet voorkoming verontreiniging door schepen na «10, eerste lid, onder b en d,» ingevoegd: 10 vierde lid, jo. artikel 10, eerste lid, onder b en d,.

Artikel 16

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen 14 en 15 die in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de onderdelen van artikel 14 verschillend kan worden gesteld.

Artikel 17

Deze wet wordt aangehaald als: Wet buitenlandse schepen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Naar boven