B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1
Vastgesteld: 16 september 2004
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de
vaste commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen
en het maken van de navolgende opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij waarderen de tijdens de behandeling
in de Tweede Kamer aangebrachte ontkoppeling van het wetsvoorstel inzake de
herziening van de behandeling van de omzetting en kwijtschelding van afgewaardeerde
vorderingen c.a (Kamerstuk 29 686). Ook hechten zij aan de bij amendement-De
Nerée tot Babberich cs en de tweede nota van wijziging aangebrachte
verlichting van de met dit wetsvoorstel aanvankelijk beoogde terugwerkende
kracht. Wel betreuren zij het dat ook na aanvaarding van dit amendement nog
steeds, zij het in mindere mate dan aanvankelijk was beoogd, sprake is van
terugwerkende kracht.
De naar aanleiding van dit amendement ingediende tweede nota van wijziging
geeft de leden van de CDA-fractie aanleiding tot de volgende opmerkingen en
vragen. Belastingplichtigen die een deelneming hebben verworven op of na 1 januari
2000 hebben met betrekking tot aankoopkosten die zijn gemaakt vóór
of op 13 december 2002 (de datum van het persbericht) alleen dan recht
op aftrek van deze aankoopkosten indien de aanslag op het moment van inwerkingtreding
van de wet nog niet onherroepelijk vaststaat. Indien deze aankoopkosten echter
in enig jaar zijn geactiveerd en de aanslag over dat jaar op het moment van
inwerkingtreding van de wet reeds onherroepelijk vaststaat, komen deze kosten
niet alsnog in aftrek (zie art. II, lid 3). Hiermee dreigt een verschil in
behandeling te ontstaan tussen belastingplichtigen die wel en belastingplichtigen
die geen onherroepelijk vaststaande aanslag hebben ontvangen op het moment
van inwerkingtreding van de wet. Daarmee is de aftrekbaarheid van deze kosten
afhankelijk gemaakt van toevalligheden als de snelheid waarmee de aangifte
is ingediend en de snelheid van behandeling van de zijde van de inspecteur.
De leden van de CDA-fractie vragen de staatssecretaris of dit effect is voorzien
en wat daarvan de ratio is. Zij vragen de bewindsman in dit verband bovendien
naar zijn oordeel over het voorstel van de redactie Vakstudie Nieuws (V-N
2004/30.14, blz. 92) om voor deelnemingen die op of na 1 januari
2000 zijn verworven altijd aftrek van de aankoopkosten toe te staan als deze
kosten vóór of op 13 december 2002 zijn gemaakt. Een daarmee
samenhangende vraag is voorts hoeveel extra beslag op de budgettaire ruimte
dit voorstel met zich mee brengt.
Ten aanzien van deelnemingen die zijn verworven vóór 1 januari
2000 geldt een soortgelijk onderscheid maar dan met een tegengesteld effect.
Indien de aankoopkosten ten aanzien van deze deelnemingen in aftrek zijn gebracht
en de daarop betrekking hebbende aanslag onherroepelijk is, wordt op de kostenaftrek
in het jaar van aankoop niet meer teruggekomen. Indien de aanslag echter niet
onherroepelijk is, kunnen de kosten slechts in het jaar van vervreemding van
de deelneming in aftrek worden gebracht, mits de belastingplichtige op of
vóór 13 december 2002 in de aangifte of in een bezwaar-
of beroepschrift aanspraak had gemaakt op aftrek van die kosten. Ook nu dringt
zich de vraag op wat de ratio is van het verschil in behandeling al naar gelang
het onherroepelijk vaststaan van de aanslag, aldus deze leden.
Ook de leden van de VVD-fractie hebben met
belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij zijn tevreden met de
wijzigingen die het wetsvoorstel gaande de parlementaire behandeling heeft
ondergaan: het afsplitsen van de regels omtrent de omzetting en de kwijtschelding
van afgewaardeerde vorderingen en de mitigeringen op de terugwerkende kracht.
In de ogen van deze leden is het wel buitengewoon spijtig, dat het wetsvoorstel
in de oorspronkelijke vorm zo straf was geredigeerd. Dit temeer daar tijdens
de plenaire behandeling van het «Belastingplan» in 2003 door diverse
leden van de Eerste Kamer uitvoerig is ingegaan op de ongewenste koppeling
van meerdere onderwerpen in één wetsvoorstel en de argumenten
tegen terugwerkende kracht. Hierbij komt dan nog, dat er in hun visie te lang
tijd zit tussen 24 mei 2002, de dag waarop het arrest van de Hoge Raad
verscheen en 24 december 2003, de dag waarop het wetsvoorstel aan de
Tweede Kamer der Staten Generaal is aangeboden.
De leden van de VVD-fractie verzoeken de staatssecretaris van Financiën
een uitgebreide reactie te geven op het gestelde in de Aantekening van de
redactie van Vakstudie nieuws onder nummer 11 van 15 juli 2004. In het
bijzonder vragen deze leden de staatssecretaris in te gaan op de zinsnede
«Ons pleidooi voor een transparanter en bovenal rechtvaardiger overgangsregime
heeft dus helaas niet mogen baten» op pagina 34 onder de kop Deelnemingen
verworven op of na 1 januari 2000. Tevens verzoeken de leden de staatssecretaris
een reactie te geven op de vraag bovenaan pagina 35 «hoe belastingplichtigen
aanspraak moeten hebben gemaakt op aftrek van de aankoopkosten in de aangifte
over het jaar van verwerving van de deelneming als deze kosten in een ander
jaar (eerder of later) zijn gemaakt». De leden van de VVD-fractie gaan
ervan uit, dat de staatssecretaris ten spoedigste actie onderneemt op de door
de redactie van Vakstudie nieuws op pagina 35 genoemde omissies.
Voor het overige sluiten de leden van deze fractie zich aan bij de door
de leden van de CDA-fractie gestelde vragen.
De voorzitter van de commissie,
Essers
De griffier van de commissie,
Janssen
XNoot
1Samenstelling: Schuyer (D66), Ketting (VVD), Platvoet (GL), Terpstra (CDA),
Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Van Middelkoop (CU), Biermans (VVD) (plv.voorzitter), Essers (CDA) (voorzitter), Kox (SP), Leijnse (PvdA).