29 381
Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een aftrekverbod voor de aankoopkosten van een deelneming

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld: 16 september 2004

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de vaste commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij waarderen de tijdens de behandeling in de Tweede Kamer aangebrachte ontkoppeling van het wetsvoorstel inzake de herziening van de behandeling van de omzetting en kwijtschelding van afgewaardeerde vorderingen c.a (Kamerstuk 29 686). Ook hechten zij aan de bij amendement-De Nerée tot Babberich cs en de tweede nota van wijziging aangebrachte verlichting van de met dit wetsvoorstel aanvankelijk beoogde terugwerkende kracht. Wel betreuren zij het dat ook na aanvaarding van dit amendement nog steeds, zij het in mindere mate dan aanvankelijk was beoogd, sprake is van terugwerkende kracht.

De naar aanleiding van dit amendement ingediende tweede nota van wijziging geeft de leden van de CDA-fractie aanleiding tot de volgende opmerkingen en vragen. Belastingplichtigen die een deelneming hebben verworven op of na 1 januari 2000 hebben met betrekking tot aankoopkosten die zijn gemaakt vóór of op 13 december 2002 (de datum van het persbericht) alleen dan recht op aftrek van deze aankoopkosten indien de aanslag op het moment van inwerkingtreding van de wet nog niet onherroepelijk vaststaat. Indien deze aankoopkosten echter in enig jaar zijn geactiveerd en de aanslag over dat jaar op het moment van inwerkingtreding van de wet reeds onherroepelijk vaststaat, komen deze kosten niet alsnog in aftrek (zie art. II, lid 3). Hiermee dreigt een verschil in behandeling te ontstaan tussen belastingplichtigen die wel en belastingplichtigen die geen onherroepelijk vaststaande aanslag hebben ontvangen op het moment van inwerkingtreding van de wet. Daarmee is de aftrekbaarheid van deze kosten afhankelijk gemaakt van toevalligheden als de snelheid waarmee de aangifte is ingediend en de snelheid van behandeling van de zijde van de inspecteur. De leden van de CDA-fractie vragen de staatssecretaris of dit effect is voorzien en wat daarvan de ratio is. Zij vragen de bewindsman in dit verband bovendien naar zijn oordeel over het voorstel van de redactie Vakstudie Nieuws (V-N 2004/30.14, blz. 92) om voor deelnemingen die op of na 1 januari 2000 zijn verworven altijd aftrek van de aankoopkosten toe te staan als deze kosten vóór of op 13 december 2002 zijn gemaakt. Een daarmee samenhangende vraag is voorts hoeveel extra beslag op de budgettaire ruimte dit voorstel met zich mee brengt.

Ten aanzien van deelnemingen die zijn verworven vóór 1 januari 2000 geldt een soortgelijk onderscheid maar dan met een tegengesteld effect. Indien de aankoopkosten ten aanzien van deze deelnemingen in aftrek zijn gebracht en de daarop betrekking hebbende aanslag onherroepelijk is, wordt op de kostenaftrek in het jaar van aankoop niet meer teruggekomen. Indien de aanslag echter niet onherroepelijk is, kunnen de kosten slechts in het jaar van vervreemding van de deelneming in aftrek worden gebracht, mits de belastingplichtige op of vóór 13 december 2002 in de aangifte of in een bezwaar- of beroepschrift aanspraak had gemaakt op aftrek van die kosten. Ook nu dringt zich de vraag op wat de ratio is van het verschil in behandeling al naar gelang het onherroepelijk vaststaan van de aanslag, aldus deze leden.

Ook de leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij zijn tevreden met de wijzigingen die het wetsvoorstel gaande de parlementaire behandeling heeft ondergaan: het afsplitsen van de regels omtrent de omzetting en de kwijtschelding van afgewaardeerde vorderingen en de mitigeringen op de terugwerkende kracht. In de ogen van deze leden is het wel buitengewoon spijtig, dat het wetsvoorstel in de oorspronkelijke vorm zo straf was geredigeerd. Dit temeer daar tijdens de plenaire behandeling van het «Belastingplan» in 2003 door diverse leden van de Eerste Kamer uitvoerig is ingegaan op de ongewenste koppeling van meerdere onderwerpen in één wetsvoorstel en de argumenten tegen terugwerkende kracht. Hierbij komt dan nog, dat er in hun visie te lang tijd zit tussen 24 mei 2002, de dag waarop het arrest van de Hoge Raad verscheen en 24 december 2003, de dag waarop het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer der Staten Generaal is aangeboden.

De leden van de VVD-fractie verzoeken de staatssecretaris van Financiën een uitgebreide reactie te geven op het gestelde in de Aantekening van de redactie van Vakstudie nieuws onder nummer 11 van 15 juli 2004. In het bijzonder vragen deze leden de staatssecretaris in te gaan op de zinsnede «Ons pleidooi voor een transparanter en bovenal rechtvaardiger overgangsregime heeft dus helaas niet mogen baten» op pagina 34 onder de kop Deelnemingen verworven op of na 1 januari 2000. Tevens verzoeken de leden de staatssecretaris een reactie te geven op de vraag bovenaan pagina 35 «hoe belastingplichtigen aanspraak moeten hebben gemaakt op aftrek van de aankoopkosten in de aangifte over het jaar van verwerving van de deelneming als deze kosten in een ander jaar (eerder of later) zijn gemaakt». De leden van de VVD-fractie gaan ervan uit, dat de staatssecretaris ten spoedigste actie onderneemt op de door de redactie van Vakstudie nieuws op pagina 35 genoemde omissies.

Voor het overige sluiten de leden van deze fractie zich aan bij de door de leden van de CDA-fractie gestelde vragen.

De voorzitter van de commissie,

Essers

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Schuyer (D66), Ketting (VVD), Platvoet (GL), Terpstra (CDA), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Van Middelkoop (CU), Biermans (VVD) (plv.voorzitter), Essers (CDA) (voorzitter), Kox (SP), Leijnse (PvdA).

Naar boven