29 253
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering houdende enkele wijzigingen in de regeling van de voorlopige hechtenis

B
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 20 september 2004

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hadden met instemming van dit wetsvoorstel kennisgenomen. Zij stelden nog wel enkele vragen.

Het wetsvoorstel opent de mogelijkheid dat in bepaalde gevallen in één keer gevangenhouding voor de duur van max. 90 dagen wordt bevolen in plaats van de thans geldende kortere duur van 30 dagen met twee verlengingsmogelijkheden, zo constateerden deze leden. Dient de raadkamer in de beschikking te motiveren waarom in het desbetreffende geval het bevel voor de duur van 90 dagen wordt verleend en kan de raadkamer in dat verband volstaan met hantering van een standaardformule zoals thans bij raadkamerbeschikkingen in het algemeen gebruikelijk is?

In de voorgestelde wijziging van art. 80 lid 4 Sv worden de regels rondom het horen van een verdachte in verband met verzoek om schorsing en een verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis met elkaar in één lijn gebracht. Deze leden wilden daarover enige twijfel uiten. Zoals op bladzijde 5 van de nota naar aanleiding van het verslag van de behandeling in de Tweede Kamer wordt geantwoord, is opheffing slechts bij uitzondering aan de orde nu de afweging daarbij gelijk is aan de afweging die bij het bevelen van bewaring moet worden gemaakt. Dit ligt voor schorsingsverzoeken anders. Het gaat daarbij in het algemeen om verzoeken die gericht zijn op schorsing voor enkele dagen, bijvoorbeeld wegens een dringend bezoek aan een ziekenhuis, in verband met een sterfgeval of een heugelijke gebeurtenis in familiekring, de dwingende noodzaak om zelf buiten het huis van bewaring binnen enkele dagen bepaalde praktische kwesties te kunnen regelen, enz.. De motivering van zo'n verzoek tot schorsing ligt derhalve steeds anders en bij beoordeling van zo'n verzoek tot schorsing is het over het algemeen nuttig de verdachte te horen. Het lijkt onder die omstandigheden niet onmiddellijk voor de hand te liggen een verdachte niet te horen zodra bijvoorbeeld een verzoek tot schorsing wordt ingediend wegens een sterftegeval in de familie, omdat hij eerder reeds een schorsingsverzoek heeft ingediend wegens bijvoorbeeld een gewenst bezoek aan een specialist in het ziekenhuis. Een en ander staat toch los van elkaar, zo meenden deze leden.

In verband met de voorgestelde wijziging van art. 180 Sv wordt in de memorie van toelichting opgemerkt, zo vervolgden deze leden, dat de daarin aan de rechter-commissaris toegekende bevoegdheden niet als verplichtingen aangemerkt mogen worden. Een publiekrechtelijke bevoegdheid impliceert echter over het algemeen een verplichting die bevoegdheid op een juiste wijze toe te passen. Indien de verdachte of diens raadsman zich wendt tot de rechter-commissaris met bepaalde vragen over een lopend opsporingsonderzoek, is dan de rechter-commissaris gehouden daarop tenminste (schriftelijk) te reageren?

In de voorgestelde wijziging van art. 493 Sv is thans voorzien dat een bevel tot gevangenhouding of gevangenneming een termijn van 30 dagen niet te boven kan gaan, indien de rechtbank de desbetreffende minderjarige niet heeft gehoord. Op bladzijde 6 van de memorie van toelichting staat vermeld dat de leeftijd van een verdachte niet in alle gevallen exact kan worden vastgesteld. Betekent een en ander, dat indien de leeftijd van de verdachte niet exact kan worden vastgesteld en de mogelijkheid zou kunnen bestaan dat sprake is van een verdachte jonger dan 18 jaar, de rechtbank in ieder geval de desbetreffende verdachte dient te horen, indien een bevel tot gevangenhouding of gevangenneming wordt gegeven voor een termijn van 30 dagen of meer? Wat is het gevolg indien dat horen nagelaten zou zijn en nadien komt vast te staan dat sprake is van een verdachte jonger dan 18 jaar, zo vroegen de leden van de CDA-fractie tot besluit.

De leden van de SGP-fractie alsmede de leden van de CU-fractie hadden met belangstelling en in overwegende mate ook met instemming van het wetsvoorstel kennisgenomen. Zij hadden er evenwel behoefte aan de regering enkele vragen voor te leggen.

Artikel I, onderdeel Ga, van het gewijzigd voorstel van wet bevat een wijziging van artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daarin wordt bepaald dat de verdachte die aan de rechtbank schorsing óf opheffing van de voorlopige hechtenis heeft verzocht, slechts eenmaal een afwijzende beslissing op dat verzoek bij het gerechtshof in hoger beroep kan komen. Deze leden wezen hierbij op het – verworpen – amendement-Vos op Kamerstuk 28 221, nr. 8. Zij stelden de vraag of toegelicht kan worden waarom geen onderscheid wordt gemaakt tussen een verzoek om schorsing en een verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis. Daaraan verbonden zij de vraag waarom niet is bepaald dat op elk van beide verzoeken (slechts) éénmaal wordt beslist.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Eliane Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Soutendijk- v. Appeldoorn (CDA), Westerveld (PvdA) en Engels (D66).

Naar boven