29 231
Verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte (Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003)

C
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 maart 2004

Door uw Kamer is, als uitvloeisel van de behandeling van het wetsvoorstel verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003, voorzien in een debat op 16 maart over het thema «arbeid en ziekte». Met het oog op dit debat informeer ik u met deze brief over de stand van zaken van de inhoudelijke toezeggingen die ik uw Kamer, bij brief van 12 december 2003, (zie bijlage) heb gedaan.

De stand van zaken rond deze toezeggingen is als volgt.

Wat betreft de loonsanctie heeft de afgelopen periode onderzoek plaatsgevonden, dit naar aanleiding van het artikel van prof. F. Noordam in SMA. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. Voor de conclusies die ik uit dit onderzoek heb getrokken moge ik verwijzen naar de antwoorden op de kamervragen van het Tweede Kamerlid Verburg die als bijlage bij deze brief zijn gevoegd (TK nr. 1031, vergaderjaar 2003–2004).

Daarnaast heb ik, conform mijn toezegging, bij het onderzoek uitdrukkelijk de verhaalssanctie betrokken, die in genoemd wetsvoorstel is opgenomen. Het betreft hierbij een nieuw instrument, dat qua doel vergelijkbaar is met de loonsanctie maar zich met name richt op een adequate invulling van de reïntegratie bij tijdelijke arbeidsrelaties. De verhaalssanctie is naar aanleiding van de discussie met uw Kamer nog niet ingevoerd.

Uit het ingestelde onderzoek is naar voren gekomen dat de juridische houdbaarheid van de verhaalssanctie en het beoogde reparatoire karakter van de sanctie in het bijzonder, als zodanig niet aan twijfel onderhevig is. Wel is uit het onderzoek naar voren gekomen dat een aantal aspecten in de wetgeving met betrekking tot de verhaalssanctie en het daarvoor benodigde reïntegratieverslag verbetering behoeft.

Het gaat hierbij met name om de omstandigheid dat er geen wettelijke basis bestaat om de bepalingen uit de ministeriële regeling procesgang eerste ziektejaar die betrekking hebben op de inhoud van de reïntegratieverslagen, toe te passen op de reïntegratieverslagen ten behoeve van de vangnetpopulatie. Gevolg hiervan zou kunnen zijn dat het UWV zowel de inspanningen van de werkgever als de inhoud van het reïntegratieverslag niet adequaat zou kunnen toetsen.

Een tweede aspect in de regeling dat verbetering behoeft betreft het moment waarop de eigenrisicodrager een reïntegratieverslag moet indienen. In afwijking van de normale regeling ten behoeve van de vangnetters zou dit moment niet moeten liggen aan het einde van het dienstverband van de vangnetwerknemer maar uitsluitend aan het einde van de wachttijd voor de WAO.

Voor de aanpassing van beide hierboven genoemde situaties is wetswijziging noodzakelijk. Ik neem mij voor deze wetswijziging zo snel mogelijk ter hand te nemen, gericht op invoering met ingang van 1 januari 2005, zodat de verhaalssanctie daarna daadwerkelijk in werking kan treden.

In de tussengelegen periode zal met het UWV nadere afstemming plaatsvinden over de toekomstige uitvoering van de verhaalssanctie. Evenals bij de loonsanctie acht ik het in dit kader van belang dat de duur van de sanctie nadrukkelijk wordt afgestemd op de tijd die nodig is om het verzuim te herstellen respectievelijk de benodigde reïntegratie-inspanningen te verrichten. Op die manier wordt het beoogde reparatoire karakter van de verhaalssanctie ook in de uitvoering duidelijk tot uitdrukking gebracht. Ik ben voornemens te zijner tijd de stuurgroep verbetering poortwachter te vragen zijn oordeel te geven over de wijze waarop in de uitvoering de duur van de verhaalssanctie zal worden vastgesteld.

Wat betreft de toegezegde voorhangprocedure van het Schattingsbesluit bevestig ik mijn toezegging aan de Kamer. Een wijziging van het Schattingsbesluit hangt samen met de besluitvorming van het kabinet over het SER-advies. Zodra het kabinetsstandpunt is vastgesteld zal ik zowel de Tweede als de Eerste Kamer hierover terstond informeren. Aansluitend kan een wijziging van het Schattingsbesluit en de voorhangprocedure ter hand worden genomen.

Wat betreft de ziekmelding nieuwe stijl heb ik het oordeel gevraagd van de stuurgroep verbetering poortwachter. De stuurgroep is op 2 maart jl. bijeen geweest. In deze vergadering is bijgaande concept Ministeriële Regeling ziekmelding nieuwe stijl alsmede een concept van de ziekmelding nieuwe stijl besproken1. Uitkomst van deze bespreking was dat bij de leden van de stuurgroep geen behoefte bestaat aan een ziekmelding nieuwe stijl. Wel acht de stuurgroep het gewenst om, met handhaving van de strikte verantwoordelijkheidsverdeling, aan het eind van het eerste ziektejaar een extra evaluatiemoment door werkgever en werknemer van de geleverde reïntegratie-inspanningen in te bouwen in de procesgang eerste ziektejaar. Zoals gebruikelijk zal de stuurgroep zijn oordeel na achterbanraadpleging formeel aan mij kenbaar maken. Ik verwacht dit oordeel aan het eind van deze maand. Hierna zal ik een definitief besluit ter zake nemen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

BIJLAGE

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2003

Naar aanleiding van het mondeling overleg met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 8 december jl. en de brief van de commissie van 9 december jl. deel ik u voor de goede orde het volgende mee.

In het mondeling overleg zijn door mij de volgende toezeggingen gedaan.

1. Ik zal de Eerste Kamer, naar verwachting in februari, informeren over de uitkomsten en conclusies van het onderzoek naar de reeds bestaande loonsanctie, dit naar aanleiding van het artikel van prof. F. Noordam in SMA van oktober jl. Bij dit onderzoek en de informatie aan uw Kamer zal ik uitdrukkelijk de in het wetsvoorstel voorgestelde verhaalssanctie betrekken, met inbegrip van hetgeen met uw Kamer is besproken. Ik ben bereid om, hangende dit onderzoek en de communicatie met uw Kamer, het desbetreffende onderdeel van het wetsvoorstel nog niet in werking te laten treden. Ik zal het UWV hiervan in kennis stellen.

2. Ik zal de Eerste Kamer in staat stellen via een zgn. voorhangprocedure zich een oordeel te vormen over het concept-Schattingsbesluit, dit na ommekomst van het advies van de SER.

3. Ik zal de stuurgroep Wet verbetering poortwachter, waarin professionals uit de praktijk zijn vertegenwoordigd, betrekken bij de implementatie van het wetsvoorstel. Met name zal ik de stuurgroep betrekken bij de praktische uitwerking van de ziekmelding nieuwe stijl. Gehoord de discussie met de vaste commissie, ben ik bereid het desbetreffende onderdeel van het wetsvoorstel nog niet in werking te laten treden, voordat de stuurgroep hierover is geraadpleegd.

4. Ik zal mij ervoor inspannen, zo nodig in overleg met de Tweede Kamer, om te bevorderen dat de Eerste Kamer tijdig in het bezit komt van de bij aanhangige wetsvoorstellen gevoegde bijlagen.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Is ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder griffienr. 130.822.5.

Naar boven