29 225
Wijziging van de Wet sociale werkvoorziening en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen met name in verband met de overgang van de indicatiestelling voor de sociale werkvoorziening van de gemeenten naar de Centrale organisatie werk en inkomen en verruiming van de mogelijkheden tot begeleid werken in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, alsmede een aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht en de Beroepswet terzake

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 februari 2004

Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het kabinet constateert dat de leden positief staan tegenover het in het wetsvoorstel opgenomen uitgangspunt van overdracht van de indicatiestelling van gemeenten naar CWI, maar dat zij desalniettemin nog vragen hebben over de wijze waarop de overdracht zal plaatsvinden en de wijze waarop de nieuwe indicatiestelling zal worden uitgevoerd. Daarnaast hebben de leden naar aanleiding van het wetsvoorstel enkele meer algemene vragen over de Wsw of met de Wsw verband houdende onderwerpen gesteld.

Inleiding

De leden van het CDA, de VVD en de ChristenUnie vragen waarom gekozen is voor modernisering van de Wsw in twee snelheden en waarom de overdracht van de indicatiestelling niet gelijktijdig met de overige voorstellen wordt geïmplementeerd. Deze leden vragen tevens waarom pas in de tweede fase van het moderniseringstraject begeleid werken centraal komt te staan.

Zoals aangegeven in het wetsvoorstel heeft de voorgenomen overdracht van de indicatiestelling naar CWI als doelen:

– het waarborgen van een meer onafhankelijke indicatiestelling;

– het bevorderen van een landelijke uniforme uitvoering van de indicatiestelling;

– het bewerkstelligen van een betere aansluiting bij andere voorzieningen bij afwijzing voor de Wsw;

– op termijn het verkennen of en hoe de indicatiestelling voor de Wsw gestroomlijnd kan worden met andere vormen van indicatiestellingen voor arbeidsmarktmaatregelen.

In de eerste fase van de modernisering staat de overdracht van de indicatiestelling naar CWI centraal. Ook worden met het wetsvoorstel enkele kleine vernieuwingen ingevoerd die belemmeringen weg moeten nemen bij de realisatie van de huidige ambitie op het gebied van begeleid werken, zoals ik verderop aan zal geven.

In de tweede fase van de modernisering staat het verder bevorderen van begeleid werken centraal. Het werken in de begeleid-werkenvorm doet meer recht aan de maatschappelijke integratie van gehandicapten, biedt de cliënt meer keuze wat betreft de uit te oefenen functies en kan minder stigmatiserend zijn dan het beschut werken in een sociale werkplaats. Daarnaast zullen in deze tweede fase de mogelijkheden worden onderzocht voor het stroomlijnen met andere vormen van indicatiestelling. De kabinetsvoornemens over de modernisering van de Wsw zijn ter hand genomen na het uitbrengen van het advies van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) «de gewoonste zaak van de wereld». Dit advies, en de kabinetsreactie daarop die op 30 september 2003 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2003–2004, 26 448, nr. 87), vormen het uitgangspunt voor het ontwikkelen van concrete maatregelen voor het bevorderen van begeleid werken, op basis van nadere onderzoeken en overleg met betrokkenen in het veld. Het kabinet acht hierbij een zorgvuldig proces, waarin de belangen van de cliënten centraal staan, van groot belang.

De prioriteit van het kabinet ligt op dit moment bij het waarborgen van de onafhankelijkheid en uniformering van de indicatiestelling alsmede een sluitende doorgeleiding bij afwijzing voor de Wsw. Om dit te bereiken wordt de indicatiestelling ondergebracht bij CWI. Het voornemen om de Wsw-indicatiestelling over te dragen van gemeenten naar CWI bestaat al langer. De overdracht is al in 2002 toegezegd aan de Tweede Kamer door de toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens het Algemeen Overleg van 7 februari 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 130, nr.4) en de daaropvolgende brief aan uw Kamer (15 maart 2002, SZW0200193). De voorbereidingen voor de overdracht zijn na deze toezegging aan de Tweede Kamer begonnen. Met het onderbrengen van de indicatiestelling bij CWI beoogt het kabinet de Wsw uitsluitend toegankelijk te houden voor de doelgroep van de Wsw. Uit verschillende onderzoeken (van de Algemene Rekenkamer en van de Inspectie Werk en Inkomen) blijkt dat bij de huidige praktijk van indicatiestelling de onafhankelijkheid van de beslissing niet voldoende gewaarborgd is. Het gaat daarbij niet alleen om onafhankelijkheid van de SW-uitvoeringsorganisatie, maar ook om onafhankelijkheid van de gemeente of het samenwerkingsverband van gemeenten. Zoals aangegeven in de eerder genoemde kabinetsreactie ontstaat sinds de invoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) een extra risico dat de Wsw een vangnet wordt voor personen voor wie reïntegratie op korte termijn niet succesvol is. Door de verhoogde druk op de toelating tot de Wsw, kunnen langere wachtlijsten ontstaan, waardoor de Wsw niet optimaal toegankelijk is voor personen die uitsluitend op de Wsw zijn aangewezen. Met een meer onafhankelijke indicatiestelling wordt dit voorkomen.

Een gelijktijdige invoering van beide fases van de modernisering zou een ernstige vertraging betekenen voor de overdracht van de indicatiestelling naar CWI, met risico's voor de kwaliteit van de indicatiestelling. Om deze redenen heb ik besloten niet te wachten met de overdracht van de indicatiestelling tot het moment waarop vormgeving van voorstellen voor concrete maatregelen voor het verder bevorderen van begeleid werken zijn afgerond.

De leden van het CDA en de VVD vragen om een toelichting op de voornemens voor de verdere modernisering van de Wsw en het bijbehorende tijdpad. De leden van de VVD vragen daarbij om een toelichting op de bijbehorende mijlpalen van de modernisering.

In mijn reactie op het RWI-advies wordt uitgebreid op de voornemens van het kabinet terzake ingegaan. De modernisering van de Wsw zal in twee fases plaatsvinden. In de eerste, thans voorliggende, fase staat de overdracht van de indicatiestelling centraal. In de tweede fase ligt de nadruk op het verder bevorderen van begeleid werken. In het onderhavige wetsvoorstel is al een wetswijziging opgenomen die betrekking heeft op begeleid werken, namelijk de mogelijkheid voor de SW-organisatie om de begeleiding te verzorgen van Wsw-werknemers op een begeleid werken-arbeidsplaats. Daarnaast is in het wetsvoorstel gehandhaafd, dat bij een positieve indicatie ook een advies wordt uitgebracht aan de gemeente over het in aanmerking komen voor een begeleid werkenplaats. In de tweede fase van de modernisering zullen verdere maatregelen voor het bevorderen van begeleid werken worden ontwikkeld, zoals het verbeteren van de sturing van gemeenten op de uitvoering van de Wsw, eventuele aanpassing van de financieringssystematiek en het wegnemen van belemmeringen bij SW-organisaties, werknemers en werkgevers. In de zomer zal ik de Tweede Kamer een routeplan doen toekomen, waarin een planning van de verdere stappen is opgenomen.

De leden van de VVD-fractie vragen wat sinds 2002 door het kabinet is gedaan met betrekking tot de modernisering van de Wsw.

Vanaf de toezeggingen aan de Tweede Kamer in 2002 (tijdens het Algemeen Overleg van 7 februari 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 130, nr. 4) en de daaropvolgende brief aan uw Kamer (15 maart 2002, SZW0200193)) is het wetsvoorstel voorbereid dat de overdracht van de indicatiestelling regelt. Daartoe zijn voorbereidende gesprekken gevoerd met gemeenten, VNG, indicatiecommissies, vertegenwoordigers van de brancheorganisatie NOSW (thans Cedris), cliëntenorganisaties en CWI. Op basis van dit voortraject is medio 2003 het wetsvoorstel opgesteld. Daarnaast is voor de verdere modernisering van de Wsw aangesloten bij het traject van het in 2002 aangekondigde advies van de RWI. Dit advies is in juni 2003 uitgekomen en heeft geleid tot de eerder genoemde kabinetsreactie die eind september 2003 aan de Tweede Kamer is aangeboden.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de doelstellingen van de Wsw. Zij vragen duidelijkheid over de vraag of de Wsw een arbeidsmarktinstrument is of een laatste voorziening in de keten voor diegenen die niet mee kunnen op de reguliere arbeidsmarkt vanwege persoonskenmerken.

In de eerder genoemde kabinetsreactie op het RWI-advies heb ik aangegeven, dat de doelstelling en de doelgroep van de Wsw ongewijzigd blijft. De Wsw is en blijft een laatste en vrijwillige voorziening, uitsluitend voor diegenen die vanwege de ernst van hun lichamelijke, verstandelijke of psychische arbeidshandicap duurzaam niet in staat zijn om te participeren op de reguliere arbeidsmarkt onder niet-aangepaste omstandigheden, maar wel arbeid willen verrichten. De Wsw is dus geen arbeidsmarktinstrument en de situatie op de (lokale) arbeidsmarkt weegt ook niet mee in de bepaling of iemand tot de doelgroep van de Wsw behoort. Het arbeidsmarktbeleid van gemeenten en het reïntegratiebeleid van het UWV zijn gericht op personen die al of niet met behulp van een reïntegratietraject kunnen worden geleid naar de reguliere arbeidsmarkt. Personen die daartoe in staat worden geacht komen niet in aanmerking voor een Wsw-indicatie. De WWB biedt mogelijkheden voor gesubsidieerde arbeid voor personen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt.

Implementatietraject

De leden van de PvdA-fractie en CDA-fractie geven aan twijfel te hebben over het moment van de overdracht. Deze leden geven aan dat de voorziene overgangsperiode erg kort is om de kwaliteit van de indicatiestelling te waarborgen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op de vraag of CWI per 1 april 2004 wel klaar is om deze nieuwe taak adequaat uit te voeren. De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat de WWB voorziet in een overgangstermijn tot 1 januari 2005. Bovendien geeft de regering in het onderhavige wetsvoorstel aan dat er nog een aantal andere veranderingen in de Wsw wordt beoogd. Deze leden vragen wat het oordeel van de regering is ten aanzien van het voorstel om de invoering van de overdracht van de indicatiestelling per 1 januari 2005 te doen plaatsvinden.

Nadat de voornemens om de indicatiestelling over te dragen aan CWI definitief vorm hadden gekregen, zijn samen met CWI afspraken gemaakt over de voorbereiding van de overdracht. Daarbij is ook de streefdatum voor de overdracht van 1 april 2004 besproken. In het voorbereidingstraject is geïnventariseerd welke activiteiten verricht moeten worden en welke maatregelen moeten worden getroffen om een verantwoorde en zorgvuldige overdracht te kunnen realiseren. Met CWI en de VNG is afgesproken dat op basis van de ervaringen in dit voorbereidingstraject aan het eind van 2003 gezamenlijk bezien zou worden of de streefdatum haalbaar zou zijn of dat alsnog uitgegaan zou moeten worden van een later moment. Inmiddels is met de VNG en CWI afgesproken dat de overdracht, als ook het parlement daarmee kan instemmen, in kan gaan op 1 oktober 2004.

CWI is inmiddels gestart met een voorbereidingstraject. In dit proces heeft CWI intensief contact met gemeenten, indicatiecommissies, SW-organisaties en andere instellingen die bij het huidige indicatieproces betrokken zijn. CWI heeft op zeven verschillende locaties in het land pilots uitgevoerd met genoemde actoren en lokale CWI-vestigingen om ervaring op te doen met de indicatiestelling. CWI heeft alle medewerking gekregen van betrokkenen in deze pilots, waardoor de resultaten van de pilots optimaal gebruikt kunnen worden door CWI. Op basis van de resultaten van de pilots en de verschillende expertmeetings, wordt een definitief indicatieprocesmodel vormgegeven.

Het voorbereidingstraject van CWI zal dit voorjaar zijn afgerond. In de periode na de voorbereiding tot de overdracht van de indicatiestelling zal CWI de nieuwe structuur inrichten, met name ten aanzien van personeel, expertise en ICT. Hierdoor zal CWI in staat zijn om vanaf 1 oktober 2004 de indicatiestelling overal in het land direct en volledig zelfstandig uit te voeren, indien het parlement met het wetsvoorstel instemt. Het heeft de voorkeur de indicatiestelling niet per 1 januari 2005 over te laten gaan. Op 1 januari treden vaak verschillende nieuwe regels in werking bij CWI. Voor de zorgvuldigheid van de implementatie van de indicatiestelling bij CWI is het van belang de overdracht niet gelijk te laten plaatsvinden met de inwerkingtreding van andere nieuwe regels.

Wet sociale werkvoorziening

De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is de doelgroepomschrijving van de Wsw aan te passen en mensen die als gevolg van de nieuwe indicatie sinds 1998 niet zijn toegelaten tot de Wsw alsnog toe te laten en vragen of de regering extra gelden beschikbaar wil stellen voor het plaatsen van mensen met een functiebeperking.

In de kabinetsreactie op het RWI-advies is aangegeven, dat de doelgroepomschrijving ongewijzigd blijft. In 1998 is met de inwerkingtreding van de Wsw de doelgroepomschrijving van de Wsw ten opzichte van de toen geldende oude WSW nauwkeuriger toegesneden op de doelstelling van de sociale werkvoorziening. Dit doel is het bieden van arbeidsplaatsen onder aangepaste omstandigheden aan mensen die wel willen werken, maar op grond van een lichamelijke, verstandelijke of psychische handicap niet tot arbeid onder normale omstandigheden in staat zijn. Het uitgangspunt bij het bepalen of iemand tot de Wsw behoort, is de mate waarin de beperkingen het onmogelijk maken om onder normale omstandigheden te werken. Het kabinet is van oordeel dat de Wsw als vrijwillige voorziening uitsluitend bestemd moet blijven voor deze afgebakende doelgroep.

Het kabinet is van oordeel dat de huidige instrumenten en middelen van gemeenten en UWV toereikend zijn voor de overige groepen die geacht worden op de reguliere arbeidsmarkt te participeren. Er is voor het kabinet dus geen aanleiding om de doelgroep van de Wsw ruimer te omschrijven of extra gelden beschikbaar te stellen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen voorts op welke wijze de huidige toegang tot de Wsw voor mensen met een verstandelijke handicap zal worden gewaarborgd.

Met de overdracht wordt een meer onafhankelijke indicatiestelling gewaarborgd. CWI zal op basis van objectieve factoren, zoals in de huidige Wsw is opgenomen, beoordelen of cliënten in aanmerking komen voor de Wsw. De huidige doelgroepdefinitie blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Met de onafhankelijke indicatiestelling wordt gewaarborgd dat personen die binnen de doelgroepdefinitie vallen, dus ook personen met een verstandelijke handicap, in aanmerking kunnen komen voor de Wsw.

De leden van de fractie van D66 vragen naar het principiële verschil tussen de Wsw en de toekomstige Werkhervattingsregeling en naar de mogelijkheid om dit verschil op objectieve basis te codificeren. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie naar het verschil tussen de huidige criteria voor de Wsw en (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid.

De huidige Wsw en de voorgenomen Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten hebben een ander doel en een andere doelgroep. De Wsw is gericht op het bieden van de mogelijkheid om arbeid te verrichten aan personen die als gevolg van de aard van een verstandelijke, psychische of lichamelijke handicap niet onder normale omstandigheden kunnen werken.

Bij de voorgenomen Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten gaat het om personen die wel geschikt worden geacht om arbeid op de reguliere arbeidsmarkt te verrichten, hoewel zij een verlies aan verdiencapaciteit hebben. Deze regeling geeft aanspraak op uitkering of loonaanvulling aan werknemers die ten minste 35 procent en niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. De wijze van vaststelling van de arbeidsmogelijkheden en het verlies aan verdiencapaciteit wordt thans voorgeschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten waarbij het UWV onder meer het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) gebruikt.

De D66-fractie vraagt tevens hoe de opmerking in het wetsvoorstel moet worden verstaan dat in de toekomst nagegaan kan worden waar nadere inhoudelijke afstemming met de methodiek van de toets in het kader van de Wet REA en de (nieuwe) WAO-keuring mogelijk is.

Op grond van de genoemde objectieve afbakening tussen de verschillende regelingen zal het kabinet in de tweede fase van het moderniseringstraject van de Wsw nagaan of de toetsingsmethodieken die voor verschillende regelingen wordt toegepast beter kunnen worden gestroomlijnd. Te denken valt aan de uitwisseling van verzamelde gegevens, met toestemming van de cliënt, in het kader van verschillende indicatiestellingen om dubbel werk en een onnodige belasting van de cliënt te voorkomen. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan een goede aansluiting op andere regelingen bij afwijzing.

De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren wat het vervallen van artikel 10 van de WIW betekent voor de reïntegratie van Wsw-geïndiceerde jongeren die momenteel aan dit artikel nog rechten kunnen ontlenen. De leden van de PvdA-fractie vragen op welke manier de regering de sluitende aanpak voor deze groep Wsw-geïndiceerden van onder de 23 jaar die op de Wsw-wachtlijst staan vorm zal geven.

De WIW is met de inwerkingtreding van de WWB vervallen. Op grond van de WIW moest de gemeente een jongere na een half jaar altijd een dienstbetrekking aanbieden, ook als die jongere was geïndiceerd voor de Wsw, maar nog op de wachtlijst stond. In het kader van de behandeling van de WWB in uw Kamer is hier uitvoerig bij stilgestaan. Genoemde bepaling uit de WIW past niet in het gedachtegoed van de WWB en is daarom ook niet opgenomen. De verantwoordelijkheid van de gemeente wordt in de WWB uitgewerkt door het voorschrijven van een bij verordening te regelen evenwichtige aanpak van doelgroepen en een aanspraak op ondersteuning voor alle groepen die onder de WWB vallen. Jongeren met een indicatie voor een Wsw-dienstbetrekking vormen één van deze groepen. De voortgang van een sluitende aanpak wordt mede in het licht van de benodigde rapportages richting Europese Commissie gemonitord.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de achtergrond bij de passage in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de onafhankelijker indicatiestelling door CWI kan leiden tot een lager aantal indicaties.

In de door de leden van de fractie van de ChristenUnie aangehaalde passage in de SZW-begroting wordt ingegaan op de veronderstellingen van beleid in relatie tot de hoogte van de Wsw-wachtlijst. Er worden daarbij twee beleidsontwikkelingen genoemd die, in combinatie, een nog onbekend effect op de wachtlijst kunnen hebben. Enerzijds gaat het om de introductie van de WWB en de beleidsontwikkelingen op het terrein van gesubsidieerde arbeid. De grotere financiële verantwoordelijkheid van gemeenten voor de bijstandsverlening zal kunnen leiden tot een grotere reïntegratie-inspanning door gemeenten. Voor zover moeilijk te reïntegreren cliënten in aanmerking komen voor een, door het Rijk gefinancierde, Wsw-plaatsing kan deze optie daardoor voor gemeenten in financieel opzicht aantrekkelijker worden. Dit gegeven kan leiden tot een verhoogd aantal aanmeldingen voor een Wsw-indicatie en toelatingen tot de Wsw-doelgroep. Tegenover deze mogelijke beweging staat de overdracht van de indicatiestelling naar CWI, waarmee een meer onafhankelijke indicatiestelling wordt gerealiseerd. Voorzover een verhoogd aantal aanmeldingen voor de Wsw leidt tot een toename van aanmeldingen van cliënten die niet onder de Wsw-doelgroep vallen, zal de onafhankelijke indicatiestelling door CWI ervoor zorgen dat dit niet tot een hogere instroom leidt. Zoals aangegeven vloeit uit de overdracht van de indicatiestelling geen effect voort ten aanzien van de toegankelijkheid van de indicatiestelling. Het is op grond daarvan dan ook niet te verwachten dat het aantal indicatiestellingen vanwege de overdracht zal afnemen. CWI beoogt de toegang tot het indicatieproces voor de potentiële doelgroep laagdrempelig te houden. Wel wordt beoogd de toegang tot de Wsw meer onafhankelijk en uniform vorm te geven en oneigenlijke instroom in de Wsw te voorkomen en in het hele land de kans op toelating tot de Wsw gelijk te maken.

De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren naar de stand van zaken met betrekking tot de wachtlijsten in de Wsw. In antwoord op vraag 104 die in het kader van de begrotingsbehandeling is gesteld wordt meegedeeld dat in 2003 sprake is van een toename van het aantal indicaties en herindicaties en dat dit mogelijk leidt tot toename van de omvang van de wachtlijsten. Zij vragen welke maatregelen de regering wil treffen om de gemiddelde wachtduur niet te doen toenemen.

De wachtlijst is de afgelopen jaren sterk afgenomen van 23 000 bij het ingaan van de Wsw in 1998 tot 5 750 eind 2002. De gemiddelde wachtduur is de afgelopen jaren eveneens sterk afgenomen, van gemiddeld 23 maanden in 1997 naar gemiddeld 14 maanden eind 2002. In de begroting 2004 is aangegeven, dat het kabinet met de VNG heeft afgesproken dat ernaar gestreefd wordt om de gemiddelde wachttijd op de Wsw-wachtlijsten te beperken tot 12 maanden. In de eerste helft van 2003 bedroeg de gemiddelde wachttijd voor het eerst 12 maanden. Hoewel in de afgelopen periode het aantal aanmeldingen voor een Wsw indicatie is toegenomen, vindt het kabinet het van belang om ook over 2004 een maximale gemiddelde wachttijd van 12 maanden te realiseren.

Het feit dat er nog steeds sprake is van een lichte landelijke onderrealisatie van de taakstelling wijst erop dat er nog onbenutte capaciteit is die kan helpen om de wachttijden te beperken. Om gemeenten c.q. werkvoorzieningschappen de mogelijkheid te bieden de aanwezige capaciteit voor 2004 optimaal te benutten, zal het kabinet hen ook dit jaar de mogelijkheid bieden om intercollegiale ruil toe te passen. Zoals ook gold in 2003, naar aanleiding van de motie-Bruls (Kamerstukken II 2003–2004, 28 600 XV, nr. 59) kunnen gemeenten met onderrealisatie hierdoor een deel van hun taakstelling overdragen aan gemeenten met (te verwachten) overrealisatie.

Overwegingen

Met betrekking tot de WWB stellen de leden van de D66-fractie de vraag hoe het CWI-advies over reïntegratie aan mensen die te goed zijn voor de Wsw zich verhoudt tot de verantwoordelijkheid van gemeenten in het kader van de WWB. Ook de leden van de CDA-fractie vragen de regering naar haar oordeel over de rol en taken van gemeenten op grond van de WWB en de wet SUWI in relatie tot de overdracht van de indicatiestelling.

De verantwoordelijkheidsverdeling CWI versus gemeenten is met de invoering van de WWB onveranderd gebleven. Dat betekent dat CWI de taak houdt om een reïntegratieadvies op te stellen. Vanzelfsprekend zal ook voor mensen die «te goed» worden bevonden voor de Wsw een reïntegratieadvies moeten worden opgesteld. De gemeente kan op basis van dit reïntegratieadvies bepalen of en zo ja welke voorzieningen zij wil inzetten gericht op inschakeling in arbeid. Het reïntegratieadvies is echter niet bindend en doet dus geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van gemeenten in het kader van de WWB. CWI en gemeenten kunnen op lokaal niveau nadere afspraken maken over de vormgeving en de uitvoering van het reïntegratieadvies.

Het kabinet is niet van mening dat de overdracht van de indicatiestelling Wsw naar CWI op gespannen voet staat met de rol en taken van gemeenten op grond van de WWB en de wet SUWI. CWI heeft op grond van de SUWI-wetgeving de taak om (onafhankelijk) te diagnosticeren en advies te geven over de kansen van werkzoekenden op de arbeidsmarkt. De verantwoordelijkheid voor het aanbieden van voorzieningen en realiseren van inschakeling in arbeid is gepositioneerd bij de gemeente. Gemeenten beschikken over de middelen om deze verantwoordelijkheid waar te maken. De overdracht van de indicatiestelling voor de Wsw naar CWI past uitstekend bij deze rolverdeling. Het vaststellen van de Wsw-indicatie sluit aan bij de eerder genoemde functies van CWI op het terrein van diagnose en advies. De (onveranderde) verantwoordelijkheid van de gemeente voor de kwaliteit van de Wsw-plaatsingen is in verscheidene opzichten te vergelijken met de verantwoordelijkheid van de gemeente voor inschakeling in (reguliere) arbeid voor niet Wsw-geïndiceerden.

De leden van de PvdA-fractie vrezen dat door de invoering van de WWB en de daaruit voortvloeiende afschaffing van de gesubsidieerde arbeid mensen tussen wal en schip vallen die te goed zijn voor de Wsw, maar niet goed genoeg zijn voor de reguliere arbeidsmarkt.

Het kabinet deelt de vrees van de leden van de PvdA-fractie niet. In de eerste plaats is de WWB gebaseerd op een financiële systematiek die het voor gemeenten lonend maakt om te investeren in uitstroom uit de bijstand op de langere termijn. Gemeenten zullen er dus baat bij hebben om juist ook te investeren in mensen met (op het eerste gezicht) weinig mogelijkheden voor deelname aan de reguliere arbeidsmarkt. Daarnaast biedt de WWB gemeenten een vrij en flexibel besteedbaar budget voor reïntegratie. Gemeenten kunnen dat budget benutten om nieuwe vormen van gesubsidieerde arbeid te creëren die goed aansluiten bij de behoeften van het individu en de situatie op de lokale arbeidsmarkt.

Er bestaat overigens geen voornemen om in de toekomst één nieuwe Kaderwet gesubsidieerde arbeid te maken, zoals de leden van de SP-fractie vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de termijn waarop een verdere integratie van indicatiestellingen voor diverse arbeidsmarktinstrumenten door CWI kan worden gerealiseerd en vragen naar de stand van zaken ten aanzien van de procesafspraken tussen CWI en de RIO's. Ten aanzien van de stroomlijning van de indicatiestellingen en de afstemming tussen CWI en RIO's vragen de leden van de VVD-fractie naar de samenwerking tussen deze partijen, mede vanwege de negatieve geluiden over het functioneren van beide organisaties. In dat verband vragen de leden van de fractie van D66 op welke manier het toezicht wordt georganiseerd, zodat wordt voorkomen dat mensen van het kastje naar de muur worden gestuurd. Deze leden vragen voorts naar de positie van de cliënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

De verdere stroomlijning van indicatiestellingen voor diverse arbeidsmarktinstrumenten is een onderdeel van de tweede fase van de modernisering van de Wsw. Dit traject wordt, onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verder uitgewerkt in nauwe samenwerking met betrokken instanties. In het eerder genoemde routeplan, dat de Tweede Kamer deze zomer van mij ontvangt, zal worden aangegeven op welke termijn deze verdere verkenning van mogelijkheden tot stroomlijning gerealiseerd kan worden.

CWI zal, als onderdeel van het indicatieproces, zorg dragen voor een warme overdracht van dossiers naar gemeenten, RIO's en UWV. In alle situaties waarin indicatiestelling plaatsvindt, dienen de onderzoeksgegevens op uitvoerend niveau beschikbaar te zijn voor de andere indicerende instantie. Dat betekent, dat indicerende instanties de informatie uit het dossier eenvoudig aan elkaar moeten kunnen doorsturen, zodat de cliënt niet opnieuw alle informatie behoeft te verschaffen. Instemming van de cliënt is hierbij vereist. Voor cliënten voor wie geen Wsw-indicatie wordt afgegeven, omdat zij «te slecht» worden bevonden voor de Wsw, zal CWI zorgdragen voor doorgeleiding van de cliënt voor een AWBZ-indicatie. CWI zal dan met instemming van de cliënt zorgdragen voor het doorsturen van de benodigde gegevens. CWI maakt hierover afspraken met de RIO's die een AWBZ-indicatiebesluit kunnen afgeven. Het is de bedoeling dat bij de overgang per 1 oktober 2004 de lokale samenwerking tussen CWI en RIO's goed is geregeld. Door deze afspraken wordt de situatie voor de cliënt verbeterd. De cliënt wordt, indien hij dit wenst, automatisch doorgeleid naar de intake voor een alternatieve voorziening indien hij niet in aanmerking komt voor de Wsw. Hiermee wordt voorkomen dat de cliënt onnodig van het kastje naar de muur wordt gestuurd.

De positie van de cliënt wordt gewaarborgd doordat van de cliënt instemming gevraagd wordt met de overdracht van zijn gegevens en de cliënt (of zijn vertegenwoordiger) net als in de huidige situatie bij de gemeente, de mogelijkheid krijgt om bezwaar en beroep aan te tekenen bij CWI tegen de afgegeven indicatie.

De leden van de VVD-fractie refereren in het verlengde van de stroomlijning van de verschillende indicatiestellingen aan het gegeven dat de REA-toets voor 95 procent overeenkomt met de Wsw-indicatie. Deze leden hebben in februari 2002 aangedrongen op het voorkomen van doublures in de indicatiestelling.

De systematiek van de Wsw en de Wet REA voorkomt doublures, doordat degene die bij indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking behoort tot de doelgroep van de Wsw of gewerkt heeft in de Wsw, als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet REA wordt aangemerkt. Deze personen hoeven dus geen arbeidsgehandicaptetoets te doorlopen als ze op de reguliere arbeidsmarkt gaan werken. Degene die een afwijzing voor de Wsw heeft ontvangen, kan nog op andere gronden van rechtswege als arbeidsgehandicapte worden aangemerkt waardoor geen REA-toets nodig is. Dit is het geval als er bijvoorbeeld aanspraak bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Daarom zal slechts in een zeer beperkt aantal gevallen nog op grond van de Wet REA getoetst hoeven te worden of de werkgever REA-faciliteiten geboden moeten worden. In het ontwerp werkproces Wsw-indicatie CWI is ten behoeve daarvan voorzien in warme overdracht van de gegevens door CWI aan het UWV en de gemeenten met advies over aanvullende voorzieningen.

Nieuwe situatie

De leden van de D66-fractie vragen om een overzicht van alle regelingen in de sociale zekerheid waarvoor nu een indicatie, keuring en/of claimbeoordeling nodig is, met vermelding van de instantie die daar nu zorg voor draagt.

Een overzicht van de regelingen in de sociale zekerheid die een relatie kunnen hebben met de Wsw en waarvoor thans een vorm van (medische) keuring wordt verricht, ziet er als volgt uit:

RegelingKeuringsvorm Instantie
– Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) – Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) – Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)Claimbeoordeling UWV
Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) Arbeidsgehandicaptetoets, voor zover niet van rechtswege arbeidsgehandicapte UWV, op advies van een arbodienst of het gemeentebestuur
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) Indicatie RIO
Wet sociale werkvoorziening (Wsw) Indicatie Indicatiecommissies (na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel: CWI)

Daarnaast gelden er in de sociale zekerheid nog keuringen en claimbeoordelingen voor de volgende regelingen: Tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG), Algemene nabestaandenwet (ANW), Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS). Voor de TOG-regeling wordt een indicatie uitgevoerd door een externe gespecialiseerde organisatie op basis van uitbesteding (thans Argonaut) en een claimbeoordeling door de Sociale verzekeringsbank (SVB). ANW, AKW en TAS kennen een keuring en een claimbeoordeling. De keuring voor ANW en AKW (alleen voor extra recht op uitkering bij arbeidsongeschiktheid) wordt uitgevoerd door een externe gespecialiseerde organisatie op basis van uitbesteding (thans B.V. Weijers, Oostdijk, Schipper en Van Mook). De claimbeoordeling van deze regelingen wordt uitgevoerd door de SVB. De keuring van TAS is in handen van het Nederlands Mesotheliomen Panel en de claimbeoordeling wordt uitgevoerd door SVB of het Instituut Asbestslachtoffers.

De leden van de D66-fractie wijzen op de AWBZ-intake, waarvoor een positieve Wsw-indicatie thans als contra-indicatie geldt. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de afstemming tussen de indicatiestelling voor voorzieningen op grond van de AWBZ en de Wsw op dit moment verloopt.

Indien iemand een indicatie heeft voor de Wsw, geldt die voorziening voor de geïndiceerde periode als voorliggende voorziening voor de AWBZ. Dit principe van de voorliggende voorziening is vastgelegd in het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Dit betekent dat – ongeacht of de voorziening daadwerkelijk beschikbaar is – voor dezelfde periode in principe geen AWBZ-indicatie kan worden afgegeven voor zorgfuncties, waarin de Wsw kan voorzien. Het betreft met name de functies ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding. Het is echter wel mogelijk dat de betreffende persoon aangewezen is op AWBZ-zorg die niet op grond van de Wsw kan worden verstrekt. Dat kan blijken bij de indicatiestelling AWBZ. De indicatiesteller inventariseert de zorgbehoefte van de verzekerde en gaat vervolgens na of daarin op een andere wijze kan worden voorzien. Indien dat niet het geval is, kan aanspraak ontstaan op een van de vormen van AWBZ-zorg. Daarbij wordt door de indicatiesteller gelet op inhoudelijke overwegingen en op de persoonlijke omstandigheden van de betreffende persoon.

De leden van de D66-fractie willen weten of gemeenten thans in alle gevallen (financieel) belang hebben bij de plaatsing van mensen met een Wsw-indicatie.

Voor personen werkzaam in het kader van de Wsw ontvangt de gemeente een rijkssubsidie op basis van de verdeling van de landelijke taakstelling over gemeenten. Voor zover cliënten onder de gemeentelijke reïntegratieverantwoordelijkheid vallen en een gemeentelijke uitkering hebben, betekent fulltime plaatsing van de cliënt in de Wsw dat er voor de gemeente geen uitkeringslasten meer bestaan ten behoeve van deze cliënt. In dit geval is er dus sprake van een financieel belang van de gemeente bij plaatsing van mensen met een Wsw-indicatie. Voor cliënten die geen (gemeentelijke) uitkering of een uitkering via de UWV ontvangen en geplaatst worden in de Wsw bestaat voor de gemeente geen direct financieel belang bij de plaatsing van de cliënt in de Wsw.

De leden van de D66-fractie vragen waarom ervoor gekozen is de indicatiestelling over te dragen aan CWI en niet aan een andere organisatie. Daarbij wil de D66-fractie weten of deze keuze niet het risico van kostenoverschrijding en wachttijden met zich meebrengt.

De Wsw-indicatiestelling sluit aan bij de huidige taken van CWI. CWI verricht de inschrijving van werkzoekenden en geeft ook de eerste reïntegratieadviezen. Omdat CWI deze taak voor alle werkzoekenden verricht is CWI de aangewezen instelling om deze aanvullende taak ten behoeve van de Wsw-indicatiestelling uit te voeren. Door de indicatiestelling bij CWI onder te brengen, kan de indicatie niet alleen onafhankelijker worden uitgevoerd, maar ook meer uniform. Daarnaast kan CWI een warme overdracht verzorgen voor personen van wie blijkt dat ze niet tot de doelgroep van de Wsw behoren.

Ten behoeve van de Wsw-indicatie zal CWI op de daarvoor in aanmerking komende vestigingen afzonderlijke teams inrichten. Er kan dus geen extra wachttijd ontstaan als zo'n vestiging – bijvoorbeeld – wordt geconfronteerd met een onverwacht groot aantal «reguliere» inschrijvingen en uitkeringsaanvragen. Het kabinet ziet met de keuze voor CWI geen extra risico voor kostenoverschrijding.

De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de centrale aansturing vanuit de Raad van Bestuur van CWI zal gaan en of deze centrale aansturing niet het risico van meer bureaucratie en langere wachttijden met zich meebrengt. Ook de leden van de CDA-fractie vragen of er een centrale opzet van de indicatiestelling vanuit CWI zal zijn, of dat ook regionaal maatwerk plaats zal vinden. Deze leden vinden het van belang dat geen versplintering van de indicatiestelling plaatsvindt doordat elke CWI-vestiging een eigen indicatiestelling zal opzetten. Daarnaast wijzen deze leden erop dat dit ook zou kunnen betekenen dat sommige SW-bedrijven geconfronteerd worden met meerdere indicatiestellingsorganen, omdat er meerdere CWI-vestigingen werkzaam zijn in één regio. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe omgegaan zal worden met regionale verschillen in de indicatiestelling.

De indicatiestelling zelf zal decentraal uitgevoerd worden. Het voornemen is dat CWI op circa 35 vestigingen de Wsw-indicatie zal uitvoeren. Bij de spreiding van de vestigingen waar de indicatie uitgevoerd zal worden, wordt voorkomen dat werkvoorzieningschappen worden geconfronteerd met meerdere CWI-vestigingen die de indicatiestelling uitvoeren. Ter voorbereiding op de uiteindelijke besluitvorming over CWI-vestigingen waar indicatiestelling voor de Wsw wordt uitgevoerd, zal overleg plaatsvinden met landelijke betrokkenen, lokale CWI-vestigingen en gemeenten/werkvoorzieningschappen.

De centrale aansturing betreft vooral de onafhankelijkheid, kwaliteit, zorgvuldigheid, efficiency en uniformiteit van de dienstverlening op de CWI-vestigingen. Uniformering van het indicatieproces maakt in gelijke gevallen gelijke toegang tot de Wsw mogelijk. Bij de indicatiestelling hoort de regionale arbeidsmarktsituatie of de lokale beschikbaarheid van Wsw-plaatsen geen rol te spelen. Ook wordt een landelijk uniform systeem van kwaliteitsbewaking ingevoerd.

Het primaire dienstverleningsproces wordt alleen op de lokale CWI-vestigingen uitgevoerd, zodat daarbij geen langere wachttijden kunnen ontstaan als gevolg van sturingsmechanismen of bureaucratie. Alleen het beperkte aantal beroeps- en bezwaarschriften en de afhandeling van ontslagaanvragen zal door de centrale c.q. districtsorganisatie worden uitgevoerd.

De leden van de CDA-fractie vinden dat na de overdracht van de indicatiestelling voor alle partijen inzichtelijk moet zijn hoe de indicatiestelling gaat functioneren en vragen hoe dit bij CWI wordt opgezet en hoe gemeenten en SW-bedrijven hierbij worden betrokken. Ook de leden van de CDA-fractie en de leden van de VVD-fractie vragen op welke manier gemeenten en SW-bedrijven op dit moment bij de opzet van de indicatiestelling door CWI zijn betrokken en wat de regering doet om een en ander soepel te laten verlopen.

Op landelijk niveau zijn de VNG en Cedris, als vertegenwoordigers van gemeenten en SW-bedrijven, net als de verschillende cliëntenorganisaties, sinds de start van het ontwikkel- en implementatieproces bij CWI betrokken in een landelijke klankbordgroep. Ook betrekt CWI experts uit de wereld van gemeenten en SW-bedrijven door middel van expertmeetings bij de ontwikkeling van verschillende onderdelen van het nieuwe indicatieproces. Op 7 locaties in het land hebben CWI-vestigingen, gemeenten en SW-bedrijven samengewerkt in pilots voor het ontwikkelen van het nieuwe indicatieproces. Voor de voorziene daadwerkelijke overdracht van de indicatiestelling zullen cliënten, gemeenten en SW-bedrijven geïnformeerd worden over hoe de nieuwe indicatiestelling gaat functioneren. Op lokaal niveau zullen afspraken in de vorm van Serviceniveau-overeenkomsten (SNO's) worden gemaakt tussen CWI-vestigingen en gemeenten c.q. werkvoorzieningschappen over de kwaliteit van het ketenproces en lokale overdracht van informatie. Gemeenten en SW-schappen krijgen daarbij geen invloed op de inhoud van het besluitvormingsproces (uniformiteit en onafhankelijkheid). CWI zal in het werkproces, de administratie en de ICT-systemen zorgdragen voor het genereren van beleidsinformatie, verantwoordingsinformatie en prestatie-indicatoren zodat voldoende informatie kan worden verstrekt over het verloop en de kwaliteit van het proces.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het afschaffen van de verplichting tot het instellen van een indicatiecommissie niet tot onwenselijke situaties leidt. Zij vragen de regering een reactie te geven op het verzoek van de Landelijke Cliëntenraad om ervoor zorg te dragen dat een beslissing over de Wsw-indicatie slechts tot stand komt na advies van een door CWI ingestelde indicatiecommissie bestaande uit een arts, een arbeidskundige en een psycholoog. Ook de leden van de CDA-fractie vragen naar het oordeel van de regering terzake. De leden van de ChristenUnie vragen waarom van de verplichte instelling van een indicatiecommissie wordt afgezien.

Het is gebleken dat niet in alle gevallen indicatiestelling door een multidisciplinaire commissie noodzakelijk is. Het laten vervallen van de verplichting om bij alle indicatiestellingen een multidisciplinair team in te schakelen, leidt door het voorkomen van doublures en overbodige keuringen tot meer efficiency en klantvriendelijkheid. CWI zal van geval tot geval beoordelen of naast de beschikbare informatie uit bestaande dossiers aanvullende expertise van specialisten of bespreking in een multidisciplinair overleg met specialisten nodig is. Aanvragen waarbij reeds voldoende en valide informatie van specialisten aanwezig is worden niet opnieuw voorgelegd aan die specialisten, waardoor indicatiebesluiten eerder genomen kunnen worden en de cliënt zo min mogelijk wordt belast met aanvullende onderzoeken.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de werkwijze van CWI bij de ontslagaanvragen, die thans door de indicatiecommissie worden behandeld.

Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wsw vraagt de gemeente voordat zij de dienstbetrekking opzegt advies van de indicatiecommissie. Indien de medewerker niet meewerkt aan herindicatie of indien de werknemer blijkens een onaantastbaar geworden herindicatiebeschikking niet langer tot de doelgroep behoort (Wsw artikel 6, tweede lid, onderdeel a en b), hoeft de gemeente geen advies over opzegging van de dienstbetrekking aan de commissie te vragen. In andere gevallen wel. In artikel 9 van het Besluit indicatie sociale werkvoorziening is geregeld dat de commissie de regels betrekt die krachtens artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) zijn gesteld met betrekking tot de toestemming. Bovendien wordt voor het uitoefenen van deze taak een jurist aan de indicatiecommissie toegevoegd.

In de nieuwe situatie geeft niet de indicatiecommissie Wsw, maar CWI het advies over de opzegging van de dienstbetrekking. Ook zal CWI hierbij net zoals gemeenten dat in de huidige situatie moeten doen, artikel 6 van het BBA betrekken en rekening houden met de doelgroep van de Wsw en haar specifieke situatie. CWI zal ontslagaanvragen van Wsw-werknemers afzonderlijk behandelen in de daarvoor reeds aanwezige «juridische organisatiekolom».

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts naar de herindicatie. Deze leden willen weten op welke manier CWI om zal gaan met informatie uit het SW-bedrijf en wat er gebeurt met iemand die bij herindicatie geschikt wordt verklaard voor de reguliere arbeidsmarkt. Met name vragen deze leden of voorzien wordt in begeleiding aan deze personen en of die begeleiding voldoende is.

De herindicatie door CWI zal op basis van aanwezige dossiers plaatsvinden. Het dossier van het SW-bedrijf zal hierbij, zoals dat thans door de gemeente gebeurt, ook betrokken worden. Het gaat dan met name om de ontwikkeling van de persoon en de gevolgen hiervan voor het aanpassen van de indicatie.

Door de overdracht van de indicatiestelling aan CWI zal de situatie van een persoon die na herindicatie niet langer tot de doelgroep van de Wsw behoort, niet veranderen ten opzichte van de huidige situatie. De onderbrenging van de indicatiestelling bij CWI zorgt er echter wel voor dat de persoon die na herindicatie niet meer tot de doelgroep van de Wsw behoort, automatisch wordt doorverwezen in het kader van een warme overdracht. In het onderhavige wetsvoorstel is opgenomen dat in de Wet SUWI wordt opgenomen dat CWI een advies geeft aan gemeente of UWV over reïntegratie of doorgeleiding naar ondersteunende of begeleidende ondersteuning (Artikel II, onderdeel B). De gemeente blijft er verantwoordelijk voor om betrokkene te begeleiden naar een functie op de reguliere arbeidsmarkt. Op grond van artikel 4 Wsw werken de gemeente, CWI en het UWV samen om de inschakeling in het arbeidsproces te bevorderen. In het kader hiervan kan tot afspraken worden gekomen om deze inschakeling te realiseren. Als de gemeente het wenselijk acht hiervoor een begeleidingsorganisatie in te schakelen, kan zij zo'n organisatie daarbij betrekken of daarmee belasten. Ik acht de mogelijkheden voor de gemeente om deze begeleiding optimaal te verzorgen dan ook adequaat.

Vereenvoudiging regelgeving

De leden van de VVD-fractie wijzen er op dat de regering het niet noodzakelijk acht kwaliteitsregels ten aanzien van de kwaliteit van de indicatiestelling te bepalen, omdat CWI de enige uitvoerder is van het indicatieproces. Deze leden dringen erop aan om toch een zeker minimum aan kwaliteitsregels vast te leggen, waarbinnen CWI-vestigingen wel de nodige vrijheid moet worden gegeven om maatwerk te kunnen leveren. In dat licht wijzen deze leden op het belang dat CWI-vestigingen niet onderling gaan afwijken en verschillende kwaliteitseisen gaan hanteren. Deze leden vragen om duidelijkheid te verschaffen over de manier waarop de kwaliteit van onafhankelijke indicatiestelling wordt geborgd.

Het kabinet acht het niet noodzakelijk om kwaliteitsregels voor de uitvoering van de indicatiestelling door CWI vast te leggen in regelgeving. Wel vindt het kabinet het noodzakelijk om bestuurlijke afspraken te maken met CWI over borging van de kwaliteit van de uitvoering van de indicatiestelling. Deze afspraken lopen mee in de reguliere jaarplancyclus en komen aan de orde in de periodieke en bestuurlijke overleggen tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en CWI. De aansturing van de uitvoering door CWI vindt plaats op basis van de planning- en controlcyclus: CWI zal in de kwartaalverslagen en in de jaarverantwoording rapporteren aan de minister.

Begeleid werken

De leden van de CDA-fractie vragen waarom in dit wetsvoorstel de nadruk op begeleid werken wordt gelegd in plaats van ook op andere vormen zoals detachering.

Het verschil tussen werken op een detacheringsplaats en werken op een begeleid werkenplaats, is dat werknemers die begeleid werken in dienst zijn bij de werkgever waar zij arbeid verrichten en werknemers op een detacheringsplaats in dienst van de gemeente blijven. Het komt voor dat Wsw-werknemers vele jaren achtereen bij dezelfde werkgever gedetacheerd werkzaam zijn, maar desondanks bij de gemeente in dienst blijven. In het kader van de maatschappelijke integratie van de Wsw-cliënten geeft het kabinet de voorkeur aan begeleid werken boven detachering. Voor cliënten voor wie begeleid werken bij een reguliere werkgever niet direct een optie is, is detachering overigens wel een waardevolle stap richting een mogelijke arbeidsplaats via begeleid werken. Soms zal ook een overstap naar een gewone arbeidsplaats mogelijk zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen met leden van de fractie van de ChristenUnie wat de regering als uiteindelijke doelstelling van begeleid werken ziet. De leden van de VVD-fractie en de PvdA-fractie vragen ook naar de kwantificering van de beleidswijziging richting meer begeleid werken en de verdringingseffecten daarvan. De leden van de D66-fractie vragen wat op dit moment het percentage begeleid werken is en wanneer het percentage van 25 procent gehaald zal zijn.

Gemeenten dienen nu jaarlijks 25 procent van het aantal nieuwe plaatsingen vanaf de wachtlijst of vanuit een Wsw dienstbetrekking te realiseren in begeleid werken. In 2002 hebben 24 van de ruim 100 gemeenten en schappen voldaan aan deze 25% norm. In dezelfde periode bedroeg de gemiddelde realisatie landelijk 8%. In het evaluatieonderzoek begeleid werken uit 2001 bleek een van de knelpunten waarom begeleid werken niet goed van de grond komt, het verbod voor SW-bedrijven om zich als begeleidingsorganisatie te mogen opwerpen. Met de voorliggende wetswijziging wordt voorgesteld dit verbod te laten vervallen.

Ik heb de ambitie om op termijn een veel groter aantal Wsw-plaatsen in begeleid werken bij reguliere werkgevers te realiseren. De termijn waarop dit gerealiseerd kan zijn ligt nog niet vast. Wel staat vast dat gemeenten en werkgevers hierin een belangrijke rol hebben. In overleg met deze partijen, werknemers- en cliëntenorganisaties zal ik in de tweede fase van de modernisering van de Wsw de ambities ten aanzien van begeleid werken verder concretiseren. Ik zal ook maatregelen ontwikkelen om beter te kunnen sturen op de realisatie en belemmeringen weg te nemen.

De leden van de VVD-fractie en de PvdA-fractie vragen waarom het advies begeleid werken dat door CWI zal worden afgegeven, geen bindend advies is. De leden van de PvdA-fractie vragen tevens hoe het advies begeleid werken zich verhoudt tot de Wet verbetering poortwachter.

Met de overdracht van de indicatiestelling naar CWI wordt een duidelijke scheiding in verantwoordelijkheden aangebracht. CWI is verantwoordelijk voor de toegang tot de Wsw en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. CWI is verantwoordelijk voor het oordeel over de vraag of de arbeidshandicap van de cliënt een Wsw-indicatie rechtvaardigt en het oordeel over de handicapcategorie voor de hoogte van de subsidie en neemt daarover een besluit. De gemeente is verantwoordelijk voor de plaatsing, de invulling van de aanpassingen op de werkplek en de ontwikkeling van de cliënt. Daarom hebben de onderdelen «noodzakelijke aanpassingen op de werkplek» en «begeleid werken» in de indicatie het karakter van een advies aan de gemeente, analoog aan het reïntegratieadvies van CWI in het kader van de Wet SUWI. Bovendien is de feitelijke plaatsing een kwestie van maatwerk dat niet past bij het karakter van een bindend advies of besluit. De gemeente zal, om een arbeidsplaats in het kader van begeleid werken te realiseren, een werkgever moeten vinden die bereid is de betreffende Wsw-geïndiceerde cliënt met gebruikmaking van de Wsw-subsidie in dienst te nemen. Het laten afgeven door CWI van een besluit begeleid werken of een bindend advies zou alleen dan effect hebben wanneer dit zou betekenen dat de gemeente daardoor de verplichting krijgt deze cliënt alléén te plaatsen op een arbeidsplaats in het kader van begeleid werken. Er kan echter niet op voorhand van worden uitgegaan dat dit voor elke Wsw-geïndiceerde cliënt met een begeleid werken-advies ook daadwerkelijk direct lukt. In die gevallen waarin het niet op korte termijn lukt om een arbeidsplaats bij een reguliere werkgever te vinden, moet het mogelijk zijn dat de gemeente de betreffende cliënt een arbeidsplaats binnen het SW-bedrijf of een detacheringsplaats aanbiedt, om te voorkomen dat de cliënt lang op de wachtlijst blijft staan. Dit ontslaat de gemeente overigens uiteraard niet van de verantwoordelijkheid voor deze cliënten door te blijven zoeken naar een passende arbeidsplaats bij een reguliere werkgever in het kader van begeleid werken. Het onafhankelijke advies van CWI aan de gemeente is dan ook een bijdrage aan het bevorderen van meer begeleid werken.

De leden van de SP-fractie vragen of er voor CWI-vestigingen naast de advisering over begeleid werken ook een taak is weggelegd voor de begeleiding.

De taak van CWI beperkt zich tot de eigenlijke indicatiestelling, waarbij CWI een besluit neemt over het wel of niet behoren tot de Wsw-doelgroep en de arbeidhandicapcategorie. Daarnaast geeft CWI een advies aan de gemeente over de mogelijkheden van de cliënt voor begeleid werken bij een reguliere werkgever en verstrekt CWI een advies op hoofdlijnen over de werkplekaanpassingen. Op basis van het besluit van CWI is de gemeente vervolgens verantwoordelijk voor de plaatsing van de cliënt, inclusief de bijbehorende begeleiding. CWI heeft hier geen rol in.

De leden van de CDA-fractie vragen tevens een verduidelijking met betrekking tot de verplichting van aanbesteding van begeleid werken in relatie tot de beoogde verruiming van de mogelijkheden voor begeleid werken voor SW-bedrijven.

De begeleiding van de Wsw-cliënten wordt in opdracht van de gemeente verzorgd door een begeleidingsorganisatie. De gemeente moet conform de huidige situatie de opdracht voor begeleiding aanbesteden. In de huidige situatie is bepaald dat SW-bedrijven niet de rol van begeleidingsorganisatie mogen vervullen. SW-bedrijven kunnen dus niet meedingen in de aanbestedingsprocedure voor begeleid werken. Met de verruiming wordt het mogelijk gemaakt dat SW-bedrijven zich in de toekomst wel als begeleidingsorganisatie mogen aanbieden. De aanbestedingseisen blijven hierbij echter onverkort van kracht. SW-bedrijven mogen na de verruiming derhalve meedingen op de markt voor begeleidingsorganisaties.

De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren wat de gevolgen zijn voor de Wsw-indicatie als een cliënt voor wie een advies voor begeleid werken is verstrekt er de voorkeur aan geeft binnen een SW-bedrijf te werken.

De Wsw is een vrijwillige voorziening. Aanmelding voor de Wsw is dan ook niet verplicht. Het vrijwillige karakter van de Wsw blijft gehandhaafd. Wel wordt de aanmelding voor de Wsw zelf minder vrijblijvend. Wanneer een cliënt heeft aangegeven in aanmerking te willen komen voor een Wsw-plaats en een positieve indicatie heeft ontvangen, wordt van de cliënt verwacht een passend aanbod in het kader van de Wsw te accepteren. Aan gemeenten zal de discretionaire bevoegdheid worden gegeven om de Wsw-indicatie in te trekken van cliënten die, ondanks hun vrijwillige Wsw-indicatie, een passend Wsw-aanbod weigeren. Dat kan dus ook wanneer de gemeente een passende begeleid werken-plaats aanbiedt die niet wordt geaccepteerd door de cliënt. Het is aan de gemeente te bepalen in welke gevallen van de discretionaire bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Indien een cliënt met een Wsw indicatie begeleid werken een passende begeleid werken plaats weigert, omdat hij de voorkeur geeft aan werken binnen een SW-bedrijf, dan kan dat uiteindelijk leiden tot het intrekken van de Wsw indicatie door de gemeente. Maar dat hoeft niet, gezien de discretionaire bevoegdheid van de gemeente. Tegen deze intrekking staat voor de cliënt de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.

Financiële paragraaf

De leden van de PvdA-fractie vragen de garantie van de regering dat de indicatiestelling onafhankelijk van het (financieel) rijksbeleid zal plaatsvinden. Deze leden zijn van mening dat een onafhankelijke indicatiestelling niet mag leiden tot een verminderde toegang tot de Wsw voor mensen met een verstandelijke beperking. De leden van de CDA-fractie vragen in dat licht het oordeel van de regering over de opvatting dat een onafhankelijke indicatiestelling door CWI niet per definitie tot minder Wsw-indicaties zal en hoeft te leiden.

De regering deelt deze opvatting. Een onafhankelijke indicatiestelling leidt ertoe dat iedereen die tot de Wsw-doelgroep behoort of mogelijk behoort in aanmerking komt voor een Wsw-indicatiestelling en dat deze indicatiestelling objectief verloopt. Dit heeft op zichzelf geen invloed op het aantal Wsw-indicaties. De Wet SUWI en de Wsw borgen dat elke aanvrager, mits die voldoet aan de eisen voor inschrijving als werkzoekende, door CWI in staat wordt gesteld zijn/haar aanvraag in te dienen. Er is dus geen wettelijke basis voor het instellen van een limiet aan het aantal aanvragen voor een indicatiebesluit noch aan het aantal positieve indicaties.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan te geven hoeveel fte's dan wel expertise voor de indicatiestelling aanwezig is binnen CWI en vragen of CWI van plan is om op andere manieren expertise op het terrein van de indicatiestelling te verwerven. Zij vragen ook naar de manier waarop de ambtelijke organisatie voor de indicatiestelling er bij CWI uit zal gaan zien. De leden van de CDA-fractie en de VVD-fractie vragen in dat verband het oordeel van de regering over het belang om naast de overdracht van financiën uit het Wsw-budget ook te streven naar overdracht van personeel en kennis van SW-bedrijven /gemeenten naar CWI. De leden van de ChristenUnie verzoeken om meer duidelijkheid over de rechtspositionele toekomst van alle functionarissen die zich momenteel bezighouden met de Wsw-indicatiestelling.

CWI zal het indicatiebesluit baseren op valide informatie van een bevoegde arts, arbeidsdeskundige en dergelijke. Daar waar die informatie bij de aanvraag nog niet aanwezig of niet valide is zal CWI bij deze deskundigen advies inwinnen.

CWI-medewerkers die de Wsw-indicatie (gaan) uitvoeren worden uitgebreid opgeleid op dit terrein. Om de kwaliteit van de indicatiestelling te borgen zullen op een beperkt aantal CWI-vestigingen teams worden ingezet ten behoeve van de Wsw-indicatie. CWI en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maken bestuurlijke afspraken over borging van de kwaliteit van de uitvoering van de indicatiestelling.

Het definitieve ontwerp van CWI-organisatie ten behoeve van de Wsw-indicatie zal in het voorjaar 2004 worden opgesteld. Naar verwachting zullen rond de 35 CWI-vestigingen in alle CWI-districten deze dienstverlening gaan uitvoeren. Per CWI zal een team van getrainde adviseurs Werk en Inkomen worden gevormd dat naast de Wsw-indicatie ook integraal de reïntegratieadvisering kan uitvoeren voor personen die niet tot de doelgroep blijken te behoren. Wat betreft de sturing en kwaliteitsbewaking zal zowel de centrale organisatie als de districtsorganisatie verantwoordelijk zijn. De benodigde menskracht zal in het voorjaar van 2004 worden vastgesteld op grond van een referentie-werkproces. Daarnaast zal een nog onbekend aantal deskundigenadviezen (arts, arbeidsdeskundige en dergelijke) extern worden ingekocht.

Ten behoeve van de Wsw-indicatie zullen op de betrokken CWI-vestigingen vacatures ontstaan. Er is, juridisch gezien, geen generiek recht op overgang van medewerkers van gemeenten en werkvoorzieningschappen naar CWI, omdat er geen sprake is van «overgang van onderneming». CWI zal zich echter, mede uit het belang van het behoud van expertise, inspannen om op de vacatures ook medewerkers uit de SW-sector te interesseren. De functieprofielen voor de betrokken functies van Adviseur Werk en Inkomen en Administratief medewerker bepalen het selectieprofiel. Bij een eventuele overgang zullen de CWI-arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn.

CWI ontwikkelt een uitgebreid ontwikkel- en opleidingsprogramma waarbij de huidige expertise wordt betrokken.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering meer duidelijkheid kan verschaffen over de hoogte van de met de overdracht van de indicatiestelling naar CWI gemoeide desintegratiekosten bij gemeenten of werkvoorzieningschappen en vragen wat de regering doet om deze kosten te beperken.

Voor zover sprake zal zijn van desintegratiekosten gaat het om het huidige gemeentepersoneel dat zich voornamelijk bezighoudt met de, vanaf het moment van de overdracht weggevallen, werkzaamheden met betrekking tot de Wsw-indicatiestelling. Zoals aangegeven zal CWI zich inspannen om de betreffende medewerkers te interesseren voor de bij CWI beschikbaar komende vacatures. Daarmee worden de desintegratiekosten beperkt.

De VNG zal, gesubsidieerd door SZW, een inventarisatie uit bij alle gemeenten c.q. werkvoorzieningschappen waaruit een concreet beeld moet ontstaan van onder meer de (personele) inzet die thans vanuit de gemeente wordt gepleegd met betrekking tot de indicatiestelling. Met CWI zal op basis van de uitkomsten van deze inventarisatie een nadere invulling worden gegeven aan de inspanningen gericht op het aantrekken van (gemeentelijk) personeel dat zich op dit moment exclusief inzet voor de Wsw-indicatiestelling.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel geld er voor de indicatiestelling op de begroting wordt vrijgemaakt, en welke kosten met het implementatietraject gemoeid zijn. De leden van de SP-fractie vragen of de overdracht kostenneutraal voor gemeenten en SW-bedrijven zal passeren. De leden van de fractie van D66 vragen om een overzicht van de implementatiekosten en de gevolgen van de overgang voor het aantal indicaties en de financiële gevolgen daarvan. Daarnaast vragen deze leden zich af hoe het komt dat de overgang wordt beschouwd als vereenvoudiging van de regelgeving maar dat deze vereenvoudiging kennelijk niet leidt tot een daling van de uitvoeringskosten. Deze leden vragen de regering om de verzekering dat de implementatiekosten niet zullen worden overschreden.

In 2002 is een onderzoek verricht naar de kosten van gemeenten voor de Wsw-indicatiestelling. De landelijk met de indicatiestelling gemoeide kosten werden in dit onderzoek geraamd op circa € 14 miljoen. Op basis daarvan is besloten bij de overdracht van de Wsw-indicatiestelling een bedrag van € 14 miljoen op jaarbasis uit te nemen uit het Wsw-macrobudget. Immers, gemeenten maken na overdracht van de indicatiestelling deze kosten niet meer. Omdat eerst voorzien was, dat de indicatie door de CWI per 1 april 2004 in zou gaan, is bij het opstellen van de SZW begroting 2004 uit het decentrale deel van het Wsw budget een bedrag van € 10,650 mln voor de periode 1 april 2004 tot en met 31 december 2004 uitgenomen. Met de nu beoogde invoeringsdatum zal daarvan een evenredig deel voor de periode van 1 april 2004 tot 1 oktober 2004 alsnog aan de gemeenten toegekend worden, die immers in die periode de indicatiestelling blijven uitvoeren.

Het bedrag dat uiteindelijk aan CWI zal worden verstrekt voor de indicatiestelling staat evenwel los van het bedrag dat bij de overdracht zal zijn uitgenomen uit het Wsw-macrobudget vanwege het vervallen van de kosten voor gemeenten. Voor de structurele uitvoering van de indicatiestelling door de CWI gedurende de periode 1 oktober 2004 tot en met 31 december 2004 zal op basis van het nieuwe procesmodel en ramingen van het aantal indicaties nog een bedrag vastgesteld moeten worden. Dat geldt eveneens voor de jaren 2005 en later.

Vooruitlopend op de financiering van de structurele exploitatiekosten van CWI ontvangt CWI tot 1 oktober 2004 voor de voorbereiding en implementatie van de overdracht, (inclusief de regionale pilots) en de transformatiekosten voor het ontwikkelen van de benodigde ICT-infrastructuur, het aantrekken en opleiden van personeel etc. een eenmalig bedrag van in totaal € 3,3 miljoen.

Over het bedrag dat structureel aan CWI zal worden verstrekt voor de indicatiestelling zullen nadere afspraken gemaakt worden met CWI, op basis van door CWI uitgewerkte gedetailleerde werkprocessen. Medio 2004 zal een meer definitief beeld zijn verkregen van de door CWI te maken kosten voor de indicatiestelling. Deze kosten zullen ook afhankelijk zijn van de aantallen indicatiestellingen die door CWI zullen worden verricht.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen het kabinet in te gaan op de reden waarom de geleidelijke afbouw van de Spak/vlw voor werkgevers in de sw-sector niet wordt gecompenseerd en naar de gevolgen daarvan voor de wachtlijsten.

Over het niet-compenseren van de geleidelijke afbouw Spak/vlw is tijdens de behandeling van de SZW-begroting op 4 en 10 december 2003 uitgebreid gesproken met uw Kamer. Daarbij is ook aangegeven dat het niet-compenseren van de afbouw leidt tot een beperkte afname van de inkomsten per bezette Wsw-plaats, maar niet tot een afname van het aantal beschikbare plaatsen. De afbouw heeft derhalve geen consequenties voor de wachtlijsten. Alleen indien de afbouw gedeeltelijk zou worden gecompenseerd door het budget te vinden in een afname van de landelijke taakstelling zou dit gevolgen kunnen hebben voor de wachtlijsten. Voor compensatie van de afbouw Spak/vlw zijn op de rijksbegroting geen middelen beschikbaar.

Bedrijfsbezoeken werktijdverkorting

De leden van de D66-fractie vragen naar de argumentatie waarom CWI de meest aangewezen instantie is om de bedrijfsbezoeken bij verzoeken om werktijdverkorting van de Arbeidsinspectie over te nemen en naar een eventueel verschil in taken en bevoegdheden bij de uitvoering door CWI respectievelijk de Arbeidsinspectie.

Een verzoek om ontheffing van het verbod van werktijdverkorting valt procesmatig uiteen in twee delen: het bedrijfsbezoek en de besluitvorming over het al dan niet verlenen van de ontheffing. De Arbeidsinspectie voert momenteel beide taken uit. In het kader van de kerntaak van de Arbeidsinspectie (handhaving) is het zuiverder om de uitvoerende taken (waaronder de besluitvorming) van de Arbeidsinspectie te ontvlechten van de inspectietaken. De bedrijfsbezoeken worden overgeheveld naar CWI. De overheveling van de bedrijfsbezoeken van de Arbeidsinspectie naar CWI zal niet tot gevolg hebben dat CWI beslissingsbevoegdheid krijgt; CWI brengt evenmin formeel advies uit. De bevindingen van CWI zullen worden opgenomen in een rapport (de onderzoeksrapportage) op basis waarvan de directeur Uitvoering Arbeidsvoorwaardenwetgeving namens de minister van SZW uiteindelijk beslist. In zoverre is er een verschil met de huidige situatie, waarin zowel het onderzoek als de besluitvorming bij de Arbeidsinspectie is gepositioneerd.

CWI wordt de meest aangewezen organisatie geacht om deze taak uit te voeren, omdat CWI in het kader van een andere wettelijke taak, het uitvoeren van de preventieve ontslagtoets, ervaring heeft met het onderzoeken van de bedrijfseconomische gronden die bedrijven aanvoeren ter onderbouwing van een verzoek om een ontslagvergunning. De bedrijfseconomische gronden, op grond waarvan bedrijven tijdelijk geen of minder werk voor hun werknemers hebben, zijn eveneens onderwerp van onderzoek in geval van verzoeken om ontheffing van het verbod van werktijdverkorting.

Overig

De leden van de ChristenUnie vragen ten aanzien van het onderzoek van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) waarom de onderzochte gemeenten geen inzage hebben gehad in de onderzoeksresultaten. De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe het IWI-rapport zal worden geïmplementeerd en welke consequenties dit zal hebben voor de werknemers van SW-bedrijven.

Het onderzoek van IWI «Indicatiestelling sociale werkvoorziening. Een onderzoek naar de kwaliteit van het indicatieproces» is op 13 juni 2003 uitgebracht. De rapportage was erop gericht om een beeld te geven van de toestand op landelijk niveau. De gegevens op grond waarvan IWI haar oordeel baseert, bestaan louter uit door de gemeente verstrekte documenten, die door of namens het gemeentebestuur zijn vastgesteld. In het onderzoeksrapport is daarbij aangegeven op grond van welke criteria deze gegevens zijn beoordeeld. Daarom heeft IWI geen aanleiding gezien voor een terugkoppeling vooraf naar individuele gemeenten.

Een van de belangrijkste conclusies uit het IWI-rapport is het feit dat gemeenten het indicatieproces zo hebben ingericht dat er geen zekerheid kan worden geboden dat de oordeelsvorming geheel onafhankelijk is van de invloed van de SW-bedrijven. Dit werd al eerder geconcludeerd door de Algemene Rekenkamer in haar onderzoek.

Deze conclusies vormen een ondersteuning van het voornemen en de eerder genoemde toezegging aan de Tweede Kamer om de indicatiestelling over te dragen van gemeenten naar CWI.

De leden van de fractie van de SP vragen om een toelichting op de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte voor werknemers van Wsw-bedrijven. In dat verband vraagt de SP-fractie ook naar de opvatting van de regering over artikel 7 Wsw en artikel 2 Wet REA. Beide artikelen zijn naar het oordeel van de SP-fractie in strijd met het wetsvoorstel gelijke behandeling.

De regering acht gelijke behandeling van Wsw-werknemers van grote waarde. De huidige Wsw die in 1998 van kracht is geworden, stelt de rechtspositie en de arbeidsvoorwaarden van Wsw-werknemers in aanzienlijke mate gelijk met de positie van werknemers die onder reguliere omstandigheden werkzaam zijn. De bepalingen betreffende de arbeidsovereenkomst uit het Burgerlijk Wetboek zijn krachtens de Wsw van toepassing op de Wsw-dienstbetrekking. De arbeidsvoorwaarden komen sinds 1998 tot stand via een CAO. Ook personen met een beschermde arbeidsplaats op grond van de Wsw kunnen bescherming ontlenen aan de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) voor zover zij ongelijk worden behandeld op grond van handicap of chronische ziekte. Bedacht moet overigens worden dat bepalingen uit de Wsw zelf onder de uitzondering in artikel 3, eerste lid, onder b van de WGBH/CZ vallen. Daarin is bepaald dat het verbod van onderscheid niet geldt indien het onderscheid een regeling, norm of praktijk betreft die tot doel heeft specifieke voorzieningen en faciliteiten te creëren of in stand te houden ten behoeve van personen met een handicap of chronische ziekte. Om die reden is de regering ook niet voornemens artikel 7 Wsw en artikel 2 Wet REA af te schaffen. De Wsw, de Wet REA en ook de Wet voorzieningen gehandicapten (onder verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) vormen belangrijke voorzieningen voor mensen met een handicap of chronische ziekte. Dergelijke voorwaardenscheppende voorzieningen zijn – naast het recht op gelijke behandeling – noodzakelijk wil men volwaardig burgerschap en participatie van mensen met een handicap of chronische ziekte kunnen bereiken. Bovendien is er zoals aangegeven geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van de WGBH/CZ.

De leden van de fractie van de SP vragen of het klopt dat er sprake is van een geleidelijke overgang van Wsw-dienstverbanden naar werken op detacheringsbasis. Zij vragen of in dat geval de Wsw maatgevend blijft of dat de arbeidsovereenkomst in die gevallen op afwijkende wijze kan worden beëindigd.

Het percentage gedetacheerden is de afgelopen jaren constant gebleven, namelijk ruim 13%. Bij detacheringen blijft de werknemer in een dienstverband met de gemeente onder Wsw-CAO werken. De arbeidsvoorwaarden en bepalingen vanuit de Wsw-CAO blijven in die gevallen mede maatgevend ook voor wat betreft beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

De leden van de SP-fractie vragen naar het oordeel van de regering over de concurrentiepositie van SW-bedrijven in relatie tot andere organisaties waar gesubsidieerde werknemers werkzaam zijn. Daarnaast vragen deze leden naar de opvatting van de regering over het inzetten van mensen uit Oost-Europese landen in SW-bedrijven en de opvatting over door SW-bedrijven in het buitenland opgerichte bedrijven. Daarnaast vragen zij naar het oordeel van de regering over situaties waarin sprake is van bestuurlijk mismanagement bij SW-bedrijven en vragen of de regering bereid is door middel van bindende afspraken tussen de ministeries van SZW en BZK een regeling te treffen waarin wordt vastgelegd hoe in die situaties gehandeld dient te worden om te voorkomen dat personeel van de SW-bedrijven hiervan de dupe worden.

De gemeente of het samenwerkingsverband van gemeenten in een werkvoorzieningschap heeft de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor passende Wsw-plaatsen voor cliënten met een Wsw-indicatie. De taakstelling in standaardeenheden vanuit het Rijk bepaalt hoeveel personen met een Wsw-indicatie in een dienstbetrekking of in het kader van begeleid werken kunnen worden geplaatst. Deze aangepaste Wsw-plaatsen kunnen onder meer worden gecreëerd bij een SW-bedrijf. In artikel 5 Wsw is opgenomen dat de prijzen van de goederen en diensten uit Wsw-arbeid de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord mogen beïnvloeden.

Bij een Wsw-bedrijf kunnen ook andere personen, zoals het ambtelijk personeel of tijdelijke uitzendkrachten, werken. Voor deze werknemers wordt geen Wsw-subsidie verstrekt. Het Rijk is niet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van SW-bedrijven en houdt hier geen toezicht op. Wel houdt het Rijk toezicht op de rechtmatige besteding van de Wsw-subsidie. Het kabinet heeft geen signalen dat er door deze inzet van uitzendkrachten sprake zou zijn van minder werk voor Wsw-geïndiceerden en oplopende wachtlijsten. Indien er aanwijzingen zouden zijn dat de Wsw-subsidie niet rechtmatig wordt besteed, kan de Inspectie Werk en Inkomen dit aangrijpen om onderzoek te doen. Bij oneerlijke concurrentie tussen SW-bedrijven onderling of tussen SW-bedrijven en reguliere bedrijven, waarbij Wsw-subsidie op een onjuiste wijze wordt ingezet, kan ook de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) ingeschakeld worden.

De leden van de SP-fractie vragen het oordeel van de regering over het niet-naleven van de terugkeergarantie voor uitgestroomde SW-werknemers. Een voorbeeld hiervan is Alescon te Hoogeveen, waar in de eerste 6 maanden van 2003 de terugkeergarantie buiten werking is gesteld.

Alescon uit Hoogeveen hecht grote waarde aan de inzet van het instrument begeleid werken waar dat mogelijk is. Als blijkt dat betrokkene zonder begeleid werken indicatie na herindicatie door de indicatiecommissie wel voor begeleid werken wordt geïndiceerd, wordt eerst getracht betrokkene in begeleid werken te plaatsen. Bij een succesvolle plaatsing heeft betrokkene, conform regelgeving, een terugkeergarantie. Indien blijkt dat betrokkene de werkzaamheden in de reguliere omgeving niet aankan, dan kan hij gebruik blijven maken van de terugkeergarantie. Als betrokkene om andere redenen niet meerwil werken in begeleid werken dan probeert Alescon de oorzaken hiervan te achterhalen en een maximale inspanning te verrichten om betrokkene in begeleid werken te houden. De terugkeergarantie is, zo heeft Alescon ons gemeld, niet buiten werking gesteld. Overigens leidt deze inspanning van Alescon om zoveel mogelijk personen in begeleid werken te plaatsen tot een percentage plaatsingen van 32 in 2002 (tegen 25 procent streefcijfer en 8 procent landelijk gemiddelde realisatie).

De leden van de SP-fractie vragen wat het oordeel is van de regering over de beloning van Wsw'ers en of de regering van mening is dat een bedrag zou moeten worden uitgekeerd dat gelijk is aan het loon van werknemers in andere sectoren die gelijkwaardig werk verrichten. De leden van de SP-fractie merken tevens op dat het nu een goed moment zou zijn om een aantal immateriële arbeidsvoorwaarden voor het personeel van SW-bedrijven te regelen, gezien het feit dat ook het personeel van SW-bedrijven onder de algemene loonstop valt, en vraagt naar het oordeel van de regering hierover.

Bij de wetswijziging van 1998 is de werkgeversrol van het Rijk overgegaan naar gemeenten. Het Rijk is sindsdien geen partij meer in de CAO-onderhandelingen.

De regering is van mening dat Wsw-geïndiceerden een beloning verdienen die in overstemming is met de aard van de verrichte werkzaamheden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Met het oog op de discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om de (her)indicatie in te trekken als een persoon die tot de doelgroep van de Wsw behoort een aanbod tot een passende dienstbetrekking weigert, vragen de leden van de PvdA-fractie evenals de leden van de D66-fractie wat precies onder passende arbeid wordt verstaan. De leden van de PvdA-fractie vragen tevens het oordeel van de regering over het voorstel van de Federatie van Ouderverenigingen om in gevallen waarin hierover verschil van inzicht bestaat tussen de cliënt en de gemeente de mogelijkheid van een second opinion te creëren.

De aanmelding voor een Wsw-indicatie is vrijwillig. Een Wsw-indicatie wordt alleen uitgevoerd op verzoek van de cliënt. Ná een positieve Wsw-indicatie is, in de huidige situatie, ook het accepteren van Wsw-arbeid voor de cliënt vrijblijvend. De cliënt kan, wanneer een positieve Wsw-indicatie is verstrekt, passende Wsw-arbeid (blijven) weigeren zonder dat dit consequenties heeft voor zijn plaats op de wachtlijst. Met het wetsvoorstel blijft de vrijwilligheid van de cliënt voor de Wsw-indicatie gehandhaafd. Het accepteren van Wsw-arbeid wordt echter minder vrijblijvend. Omdat met de aanmelding voor de Wsw-indicatie de cliënt heeft aangegeven Wsw-arbeid te willen verrichten, kan en mag ervan worden uitgegaan dat de cliënt ook bereid is een passend aanbod te aanvaarden. Onder een passend aanbod wordt verstaan een aanbod voor Wsw-arbeid, uiteraard onder de voorwaarde dat de cliënt tot het verrichten van die arbeid in staat kan worden geacht. Het indicatiebesluit vormt het uitgangspunt bij de beoordeling van de passendheid van het aanbod.

Tegen een eventueel besluit tot intrekking van de Wsw-indicatie van de gemeente staan de gebruikelijke bezwaar- en beroepsmogelijkheden open. In dat kader kunnen andere deskundigen worden ingeschakeld. Het invoeren van een second opinion bij een eventueel besluit tot intrekking leidt tot een extra procedure in de uitvoering van de Wsw, zonder dat deze extra voordelen heeft voor de cliënt. De cliënt heeft immers al de mogelijkheid om het besluit van de gemeente om de indicatie in te trekken aan te vechten.

Het is in het belang van de gemeente de Wsw-cliënten zo goed mogelijk te plaatsen. Uitval uit een Wsw-plaats betekent immers dat de gemeente opnieuw op zoek moet naar een andere Wsw-plaats. Het is daarom de verwachting dat de gemeente geen aanbod zal doen aan de cliënt dat als niet passend kan worden beschouwd of waarvan de cliënt gemotiveerd aangeeft dat het geen passend aanbod is. De mogelijkheid van de gemeente om een Wsw-indicatie daadwerkelijk in te trekken moet vooral gezien worden als laatste middel van de gemeente wanneer de cliënt blijkbaar niet van plan is een Wsw-aanbod te accepteren en derhalve onterecht op de wachtlijst blijft staan.

Artikel I, onderdeel B

De leden van de fractie van D66 vragen wat de huidige gang van zaken is bij opzegging van een Wsw-dienstbetrekking.

In artikel 6 van de Wsw worden in aanvulling op het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheden voor ontslag geregeld. Er is hiervoor zoveel mogelijk aangesloten bij de bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. De mogelijkheden voor de werknemer om de arbeidsovereenkomst op te zeggen zijn niet beperkt of aangevuld. Vanwege de doelstelling van de wet en het daaruit voortvloeiende karakter van de voorziening, zijn in artikel 6, tweede lid, echter drie ontslaggronden opgenomen die het gemeentebestuur noodzaken tot ontslag over te gaan:

– de werknemer werkt niet mee aan een herindicatie overeenkomstig de daaromtrent bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels;

– de werknemer behoort blijkens een onaantastbaar geworden herindicatiebeschikking niet langer tot de doelgroep; en

– de werknemer werkt niet mee aan het behoud dan wel het bevorderen van zijn arbeidsbekwaamheid en aan het verkrijgen van arbeid onder normale omstandigheden.

In de eerste twee gevallen hoeft het gemeentebestuur geen advies aan de indicatiecommissie te vragen. Met betrekking tot het laatste geval en tot de in het BW opgenomen ontslaggronden, dient het gemeentebestuur op grond van artikel 6, derde lid, van de wet wel het advies aan de indicatiecommissie te vragen alvorens tot opzegging van de arbeidsovereenkomst kan worden overgaan.

In artikel 9 van het Besluit indicatie sociale werkvoorziening is geregeld dat de commissie bij een voorgenomen opzegging de regels betrekt die krachtens artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) zijn gesteld met betrekking tot de toestemming. Bovendien wordt voor het uitoefenen van deze taak een jurist aan de indicatiecommissie toegevoegd. De commissie beziet of wordt voldaan aan de uitgangspunten die ook in het particuliere bedrijfsleven gelden, te weten het zogeheten Ontslagbesluit, een en ander voor zover deze uitgangspunten toegepast kunnen worden op de sociale werkvoorziening. De beslissing van het gemeentebestuur, op het advies van de commissie, kan daarna bij de civiele rechter worden getoetst.

Artikel I, onderdeel C

De leden van de D66-fractie hebben gevraagd aan welke regels op dit moment precies moet worden voldaan met betrekking tot de begeleiding. Voorts willen deze leden worden geïnformeerd over de wijze waarop deze regels zullen worden veranderd. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen uit welke mogelijkheden van begeleidingsorganisaties cliënten te kiezen hebben.

De begeleiding die aan werknemers die begeleid werken in de praktijk wordt gegeven, is zeer divers; variërend van het zoeken van een passende arbeidsplaats, het opstellen van een begeleidingsplan, het regelen van afspraken tussen werkgever en werknemer, het inwerken van de nieuwe werknemer in zijn nieuwe functie, het begeleiden van de werknemer na de inwerkperiode en het bewaken van de afspraken tussen werkgever en werknemer.

De begeleiding van de werknemer moet professioneel gebeuren. In verband hiermee is in de huidige Wsw geregeld dat de begeleiding moet worden verzorgd door personen die verbonden zijn aan een rechtspersoon die dat tot doel heeft. Met het oog hierop zijn in het Besluit arbeidsinpassing en begeleiding sociale werkvoorziening kwaliteitscriteria opgenomen waaraan de begeleidingsorganisatie moet voldoen. Het gemeentebestuur ziet erop toe dat een begeleidingsorganisatie:

a. haar taken vervult met inachtneming van stand van de wetenschap en die van de arbeids- en organisatiekunde;

b. beschikt over voldoende adequaat opgeleide deskundigen die de arbeidsinpassing met inbegrip van de begeleiding op de werkplek verzorgen;

c. de dienstverlening volgens een individueel begeleidingsplan uitvoert;

d. de dienstverlening regelmatig evalueert;

e. zorg draagt voor de continuïteit van de dienstverlening;

f. adequaat klachten behandelt over de dienstverlening;

g. de arbeid en de arbeidsomstandigheden van betrokkene afstemt op zijn mogelijkheden en beperkingen.

Bij de arbeidsinpassing wordt rekening gehouden met de wensen van de betrokkene; dat betreft zowel de keuze van de begeleidingsorganisatie als de wensen en mogelijkheden van betrokkene ten aanzien van de aard van het werk en van de werkgever. Zo kan de betrokkene met toestemming van de gemeente zelf zorgdragen voor de arbeidsinpassing. Als de gemeente binnen zes maanden nadat de begeleiding is gestart er niet in is geslaagd een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen, moet de gemeente de toestemming in ieder geval geven. Wel blijft de gemeente gehouden er op toe te blijven zien dat betrokkene inderdaad een begeleidingsorganisatie inschakelt, dat de indicatie wordt gevolgd, dat binnen een bepaalde termijn betrokkene een arbeidsovereenkomst is aangegaan en dat de kosten het beschikbare subsidiebedrag niet te boven gaan.

Als gevolg van de onderhavige wetswijziging zullen deze regels niet wezenlijk veranderen. Wel zal in het kader van deregulering en vereenvoudiging van wetgeving worden nagegaan of en zo ja welke regels opgenomen in de lagere regelgeving een belemmering vormen voor arbeidsinpassing en begeleid werken en derhalve in aanmerking komen voor aanpassing. In het kader van het onderhavige wetvoorstel zal wel de eis dat de arbeidsinpassing en begeleiding alleen mag worden uitgevoerd door specifieke en als zodanig erkende begeleidingsorganisaties komen te vervallen. Andere organisaties, waaronder sociale werkvoorzieningbedrijven kunnen dan eveneens de arbeidsinpassing en begeleiding gaan verzorgen, zolang de inpassing in de arbeid met inbegrip van de begeleiding op de werkplek adequaat wordt verzorgd. Ook kan de keuzevrijheid van de Wsw-geïndiceerde die begeleid wil en kan werken, door de versoepeling van de organisatievorm nog beter tot zijn recht komen. In dat verband wil ik nogmaals benadrukken dat de gemeente bij de aanbesteding van begeleid werken rekening moet houden met het uitgangspunt dat begeleid werken zoveel mogelijk wordt uitbesteed aan private bedrijven. Ingeval van aanbesteding van begeleid werken aan bedrijven die aan de gemeente zijn gelieerd, is het van belang dat dit gebeurt onder dezelfde voorwaarden en kwaliteitseisen als bij private ondernemingen en met inachtneming van Europese regelgeving terzake.

Artikel I, onderdeel E

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering denkt dat het voor de hand ligt dat gemeenten overschotten in het kader van de Wsw voor de Wsw zullen blijven besteden en bestemmen en hoe de regering dit wil waarborgen.

De rijkssubsidie voor de Wsw wordt verstrekt op basis van het aantal daadwerkelijk bezette Wsw-plaatsen. Gemeenten krijgen derhalve alleen rijkssubsidie voor de Wsw-plaatsen die zij feitelijk hebben gerealiseerd. Subsidie voor niet-gerealiseerde arbeidsplaatsen wordt na afloop van het jaar teruggevorderd. Indien gemeenten op gerealiseerde arbeidsplaatsen geld overhouden van de subsidie, dan mogen zij dat overschot behouden. Dat was zo en dat blijft zo. Tot 1 januari 2004 was geregeld dat gemeenten bij de verantwoording de bestemming van dat geld moesten aangeven (Wsw of Wiw). In 2002 hebben 9 van de ruim 100 gemeenten een overschot verantwoord. De totale overschotten bedroegen € 3,5 miljoen (0,2% van het macrobudget). In eerdere jaren waren overschotten te zien tussen de € 1 en 2 miljoen.

Het is aan de gemeente om de inzet van de subsidiemiddelen te bepalen. Naast de rijkssubsidie wordt een deel van de Wsw-uitgaven gefinancierd door gemeenten zelf in de vorm van de gemeentelijke bijdrage. Indien een gemeente de Wsw financiert zonder aanvullende gemeentelijke bijdrage en een overschot op de rijkssubsidie overhoudt, worden vanuit het Rijk geen nadere voorschriften meer over de besteding van deze eventuele overschotten gegeven. Dergelijke bepalingen zouden niet passen in het systeem van budgetfinanciering dat voor de Wsw wordt gehanteerd. Het ligt echter voor de hand dat gemeenten overschotten wel in het kader van de Wsw zullen blijven besteden, omdat veel gemeenten de Wsw-subsidie aanvullen met een eigenlijke gemeentelijke bijdrage. Het effectief aanwenden van de rijkssubsidie betekent voor gemeenten een lagere gemeentelijke bijdrage en dus een positieve efficiency prikkel.

Artikel I, onderdeel F

De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting op het gestelde in artikel I, onderdeel F.

Met de toevoeging in dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om nadere regels te stellen met betrekking tot de volgorde waarin gemeenten cliënten op de wachtlijst een Wsw-plaats aanbieden. In beginsel zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor het wachtlijstbeheer. Indien zou blijken dat bepaalde groepen, bijvoorbeeld jongeren of ouderen, onvoldoende worden geplaatst, kunnen op grond van dit artikel nadere regels worden gesteld over het evenredig of met voorrang plaatsen van deze groepen. Deze bepaling is nu ook al opgenomen in de Wsw (artikel 2, vierde lid). Hierdoor gold de regel alleen voor het aanbieden van Wsw-dienstbetrekkingen. Door het verplaatsen van deze regel naar artikel 10 is deze regel nu ook van toepassing op dienstbetrekkingen in het kader van begeleid werken.

Artikel I, onderdeel G

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten op welke manier CWI precies gaat bepalen of iemand tot de doelgroep behoort (lid a) en op basis van welke informatie dit zal gebeuren.

De wijze waarop wordt bepaald of iemand behoort tot de doelgroep van de Wsw is op dit moment vastgelegd in het Besluit indicatie sociale werkvoorziening. De stappen die moeten worden doorlopen om tot de doelgroepbepaling te komen zijn daarin vastgelegd in de vorm van een zogenoemde beslistabel. Het Besluit indicatie sociale werkvoorziening zal aan de inhoud van het wetsvoorstel worden aangepast. Omdat de doelgroep van de Wsw ongewijzigd blijft zal de toe te passen beslistabel ook weinig wijzigingen ondergaan. Wel zal de beslistabel waar mogelijk worden vereenvoudigd en worden aangepast aan de wijzigingen die op grond van dit wetsvoorstel in de indicatie worden doorgevoerd (bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal subsidiecategorieën, waarop in het antwoord op de volgende vraag wordt ingegaan). De criteria op basis waarvan wordt bepaald of iemand tot de doelgroep behoort, wijzigen met dit wetsvoorstel niet.

CWI zal elk genomen indicatiebesluit baseren op valide informatie van een bevoegde arts, arbeidsdeskundige en dergelijke. Daar waar die informatie bij de aanvraag nog niet aanwezig of niet valide is zal CWI bij deze deskundigen afzonderlijk of multidisciplinair advies inkopen. Mede op basis van de regionale pilots en de informatieverzameling van CWI bij de huidige indicatiecommissies zal een uitgebreid werkproces door CWI worden opgesteld waarin precies wordt vastgelegd op welke manier, via welke stappen en op basis van welke informatie CWI tot de besluitvorming over de indicatiestelling komt.

Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie hoeveel subsidiecategorieën er zullen zijn.

Op dit moment worden er bij de Wsw-indicatiestelling drie arbeidshandicapcategorieën onderscheiden, te weten licht, matig en ernstig arbeidsgehandicapt. De subsidie wordt uitgedrukt in standaardeenheden (se). Eén se is de subsidie voor een voltijdsarbeidsplaats in de arbeidshandicapcategorie matig. Voor de arbeidshandicapcategorieën licht en matig geldt een subsidiebedrag van 1 se. Voor de arbeidshandicapcategorie ernstig geldt een subsidiebedrag van 1,25 se. Omdat de hoogte van de subsidie voor cliënten in de arbeidshandicapcategorieën licht en matig in de huidige praktijk precies gelijk zijn, zullen deze categorieën worden samengevoegd tot één categorie matig. Er resteren dan twee arbeidshandicapcategorieën (matig en ernstig), die overeenkomen met de huidige subsidiecategorieën.

Artikel I, onderdeel H

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn er niet van overtuigd dat het overbodig is een bepaling op te nemen met betrekking tot kwaliteitseisen en vragen wat zich ertegen zou verzetten om in artikel 11, vijfde lid, vast te leggen dat in elk geval aandacht wordt besteed aan de kwaliteitseisen.

De kwaliteitseisen zijn in de nieuwe Wsw van 1998 opgenomen om ervoor te zorgen dat de indicatie door alle indicatiecommissies van gemeenten op eenzelfde wijze gebeurt. Met de overdracht van de indicatiestelling wordt CWI de enige instantie die de indicatiestelling uitvoert, waardoor uniformiteit gewaarborgd is. Het is dus niet nodig om kwaliteitseisen in de wet op te nemen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal echter wel afspraken maken met CWI over de kwaliteitseisen waaraan het indicatiestellingsproces zal moeten voldoen. Deze afspraken lopen mee in de reguliere jaarplancyclus en komen aan de orde in de periodieke en bestuurlijke overleggen tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en CWI.

Artikel II, onderdeel B

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre het scholingsadvies en het begeleid werken-advies van CWI aan het gemeentebestuur dwingend zijn. Deze leden vragen tevens of gemeenten zich makkelijker dan voorheen aan het aanbieden van scholingstrajecten kunnen onttrekken.

CWI zal geen scholingsadvies uitbrengen. Scholing is onderdeel van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor de ontwikkeling van de cliënt. CWI is alleen verantwoordelijk voor de toegang tot de Wsw. Het begeleid werken-advies is in zoverre dwingend dat gemeenten geacht worden voor alle cliënten voor wie een begeleid werken-advies wordt verstrekt, op zoek te gaan naar een begeleid werken-plaats bij een reguliere werkgever. Indien het vinden van een dergelijke arbeidsplaats niet of niet op tijd lukt kunnen gemeenten de betreffende cliënt wel – al of niet tijdelijk – plaatsen in een dienstverband, binnen het SW-bedrijf of in detachering om te voorkomen dat cliënten te lang op een wachtlijst blijven staan.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Naar boven