29 224
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000, houdende verlenging van de tijdelijkheid van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

E
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juli 2004

Tijdens het debat van 15 juni 2004 over de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000, houdende verlenging van de tijdelijkheid van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, heb ik toegezegd schriftelijk te reageren op de vraag van de heer Van de Beeten (CDA) inzake toegang tot Nederland van Nederlandse kinderen en hun verzorgende ouders. Hieronder volgt de uitwerking van deze toezegging.De heer Van de Beeten heeft mij gevraagd nog eens goed te kijken naar artikel 10, tweede lid, van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (VRK), in relatie tot het recht op toegang van Nederlandse kinderen en hun verzorgende ouder(s) tot Nederland.De eerste twee volzinnen van het desbetreffende artikellid van het VRK luiden in de Nederlandse vertaling als volgt: «Een kind van wie de ouders in verschillende Staten verblijven, heeft het recht op regelmatige basis, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met beide ouders te onderhouden. Hiertoe, en in overeenstemming met de verplichting van de Staten die partij zijn krachtens artikel 9, eerste lid, eerbiedigen de Staten die partij zijn het recht van het kind en van zijn of haar ouders welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten, en het eigen land binnen te gaan.» Met betrekking hiertoe merk ik het volgende op. Uiteraard heeft een kind met de Nederlandse nationaliteit recht op toegang en verblijf in Nederland. Dit recht op verblijf van het kind behelst echter niet automatisch hetzelfde recht voor de verzorgende ouder met een andere nationaliteit. Ook ingevolge het Verdrag wordt een dergelijk recht niet aan de ouders verleend. Het Verdrag noemt hier immers het recht ieder land, inclusief het eigen land te verlaten en het recht het eigen land binnen te gaan. Niet is opgenomen een recht van de ouder op verlening van verblijf in Nederland. Het Verdrag noemt in dezen alleen «toegang» en niet «verblijf».

Desalniettemin zal een Nederlands kind veelal in gezelschap van de verzorgende ouder naar Nederland reizen. Ten behoeve van de toegang tot Nederland van deze ouder kan een visum worden verstrekt. Gelet hierop is het dan ook niet onmogelijk voor het Nederlandse kind om in gezelschap van zijn verzorgende ouder bijvoorbeeld de ouder die in Nederland verblijft te bezoeken. Een en ander is in overeenstemming met artikel 10, tweede lid, van het VRK.

Regelmatig is verwezen naar mijn opmerking dat als uitgangspunt geldt dat gezinnen niet gescheiden worden uitgezet. Daarbij heb ik ook regelmatig opgemerkt dat dit uitgangspunt geldt bij gezinnen die als zodanig naar Nederland zijn gekomen. Gescheiden uitzetten is immers onvermijdelijk indien er sprake is van gezinshereniging of -vorming bij een partner met de Nederlandse nationaliteit of met een Nederlandse verblijfsvergunning, en indien er niet aan de desbetreffende voorwaarden voor toelating wordt voldaan.

In de eerdere beantwoording van vragen (door u ontvangen op 9 december 2003) is reeds weergegeven dat aan de ouder van een kind met de Nederlandse nationaliteit verblijf in Nederland kan worden toegestaan. Daarbij vindt individuele toetsing plaats, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken. Deze kunnen ertoe leiden dat verblijf op grond van artikel 8 EVRM moet worden toegestaan.

Hierbij worden de volgende omstandigheden betrokken.

– aanspraak van het kind op verblijf in Nederland en om alhier een opvoeding en opleiding te genieten;

– de leeftijd van het kind en de geworteldheid in Nederland;

– de frequentie en omvang van het contact van de Nederlandse ouder met dat kind;

– de frequentie en omvang van het contact van de ouder wiens verblijfsrecht ter discussie staat met dat kind;

– of er een objectieve belemmering is om het gezinsleven in het land van herkomst van de ouder uit te oefenen;

– of er een mogelijkheid is het gezinsleven elders uit te oefenen;

– bijzondere gezinsomstandigheden;

– of sprake is van openbare orde aspecten;

– of een beroep wordt gedaan op de openbare kas;

– of een bijdrage wordt geleverd in de kosten van opvoeding en verzorging.

Er is in dit verband dan ook sprake van een uiterst zorgvuldige afweging, hetgeen in overeenstemming is te achten met artikel 9 VRK (recht op gezinsleven).

Als het de ouder niet wordt toegestaan in Nederland te verblijven, kan het voorkomen dat een kind met de Nederlandse nationaliteit die ouder volgt. Gelet op de zorgvuldigheid die wordt betracht bij de beoordeling van de vraag of aan die ouder verblijf in Nederland moet worden toegestaan, is dit dan het gevolg van de eigen keuze van die ouder.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven