29 224
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000, houdende verlenging van de tijdelijkheid van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 20 februari 2004

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hadden met instemming kennisgenomen van het voorstel de tijdelijkheid van de verblijfsvergunning asiel te verlengen van drie jaren tot vijf jaren. Hun restten nog enkele vragen die betrekking hebben op de uiteenzetting in de nota naar aanleiding van het verslag over rol die de eerbiediging van het gezinsleven en de bijzondere integratie spelen bij verblijfsbeëindiging (Kamerstukken II 2003/04, 29 224, nr. 6, p. 11–12).

De eerste vraag spitste zich toe op het bezit van de Nederlandse nationaliteit van de leden van een gezin waarvan andere leden geen of een tijdelijke verblijfsvergunning hebben. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft eerder in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Koekkoek en Van de Beeten haar beleid inzake uitzetting van ouders van kinderen met de Nederlandse nationaliteit nader uiteengezet (Aanhangsel Handelingen I 2003/04, nr. 7).

De minister schrijft dat het hebben van de Nederlandse nationaliteit van een gezinslid in de belangenafweging zal worden betrokken, maar niet doorslaggevend is. Anderzijds heeft de minister onlangs ook gezegd «dat het algemene uitgangspunt is dat wij gezinnen niet scheiden» (Handelingen II 2003/04, p. 2914). Leidt een en ander niet tot de conclusie dat indien een van de gezinsleden de Nederlandse nationaliteit heeft, in beginsel geen uitzetting plaatsvindt, omdat anders sprake zou zijn van scheiding van gezinnen? Zien de leden van de CDA-fractie het juist dat een en ander ook impliceert, dat een ouder die in belangrijke mate de verzorging van een kind met de Nederlandse nationaliteit draagt in beginsel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning? De leden van de PvdA-fractie sloten zich aan bij deze vragen.

De leden van de CDA-fractie hadden met instemming kennisgenomen van het betoog over bijzondere integratie als grond voor het verlenen van een permanente verblijfsvergunning. Betekent dit niet dat de mate van integratie een reden kan zijn om niet tot verblijfsbeëindiging over te gaan? Ook bij deze vraag sloten de leden van de PvdA-fractie zich aan.

De leden van de PvdA-fractie wezen voorts op het onvergelijkbare karakter van enerzijds asielaanvragen en anderzijds reguliere aanvragen (gezinsvorming en gezinshereniging, arbeid, etc.). Asielzoekers komen in Nederland omdat zij stellen in hun land van herkomst gevaar te lopen, reguliere aanvragers komen hierheen op grond van andere motieven. Als asielzoekers van wie vanaf het begin duidelijk is, dat zij zonder meer vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag zijn, vijf jaar moeten wachten alvorens duidelijk is of zij hier mogen blijven, is dit zonder meer ongunstig voor hun inburgering. Ook het Vluchtelingenverdrag bepaalt in art. 34 dat in dergelijke gevallen een zo spoedig mogelijke naturalisatie mogelijk moet zijn. De leden van de PvdA-fractie wezen op de verzwaring van de bewijspositie van de vreemdeling door dit wetsvoorstel en wisten zich daarbij gesteund door zowel de Adviescommissie Vreemdelingenzaken als de Nederlandse Orde van Advocaten.

De leden van de fractie van GroenLinks hadden met verontrusting kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij hadden eveneens behoefte enkele vragen te stellen. Kan de minister uiteenzetten hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot haar verantwoordelijkheid als minister voor Integratie? Wat zijn naar haar mening de consequenties voor de integratie van de vluchtelingen die straks vijf jaar moeten wachten op een definitieve verblijfsvergunning? Hoe is de minister van plan die consequenties op te vangen c.q. te zullen compenseren?

Vervolgens vroegen deze leden de minister uiteen te zetten wat de «gevaren» zijn als er een verschil blijft bestaan (zoals in de huidige situatie) tussen de duur van de tijdelijkheid van de verblijfsvergunning voor asiel en die voor «regulier». Kan de minister een overzicht verstrekken van de aard van de verblijfsvergunning en de duur van de eventuele tijdelijkheid in de EU-landen? Wat vindt de minister van de kritiek van o.a. de Adviescommissie Vreemdelingenzaken, dat het voor betrokkenen na vijf jaar nóg moeilijker is om aan te vechten dat zij in een eerder stadium niet zijn aangemerkt als verdragsvluchteling? Is de minister het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat er in Europees verband sprake is van minimumnormen en niet van maximumnormen? Kan de minister bewijs leveren voor de door haar geventileerde stelling dat de 3-jaarstermijn zorgt voor een «aanzuigende werking»? Tot besluit vroegen deze leden hoe serieus de minister de Adviescommissie Vreemdelingenzaken neemt.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Kohnstamm (D66), Witteveen (PvdA) ,De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Soutendijk-v. Appeldoorn (CDA), Westerveld (PvdA).

Naar boven