E
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 september 2004
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel op de uitgebreide identificatieplicht
in Uw Kamer op 15 juni jl. is door mijn ambtgenoot van Justitie een schriftelijke
reactie toegezegd op de vragen van mevrouw Westerveld van de PvdA-fractie
over het verloop van de bestaande politieklachtenprocedure (Handelingen EK,
2003–2004, 15 juni 2004, 33–1751 e.v.). Mijn ambtgenoot van
Justitie heeft mij verzocht voor de beantwoording van deze vragen zorg te
dragen.
Meer in het algemeen kan ik u voor de uitgangspunten van de behandeling
en afdoening van klachten over gedragingen van politieambtenaren verwijzen
naar hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met de totstandkoming
van hoofdstuk 9 van de Awb (Stb. 1999, 214) is voorzien in een uniforme, voor
de burger kenbare, regeling van de hoofdpunten van de klachtprocedures. Bij
wetswijziging van de Politiewet 1993 zijn (met ingang van 1 maart 2004,
Stb. 2003, 501) deze landelijke, uniforme bepalingen tevens van kracht geworden
op de politieklachten. Hiermee wordt voor de burger de kenbaarheid van de
mogelijkheden en de procedures die gelden met betrekking tot de klachtafhandeling
bevorderd.
Ingevolge hoofdstuk 9 van de Awb is het bestuursorgaan, i.c. de korpsbeheerder,
verantwoordelijk voor een deugdelijke afhandeling van klachten van burgers
over het optreden van politieambtenaren. Ook op toekomstige klachten over
de toepassing van de identificatieplicht is dit wettelijke regime onverkort
van toepassing.
Naast de uitgangspunten ingevolge de Awb zijn specifiek voor het beleidsterrein
politie nog enkele afwijkingen en aanvullingen op de klachtenprocedure in
hoofdstuk X van de Politiewet 1993 opgenomen. Het gaat daarbij onder meer
om een verbijzondering van de Awb-bepaling waar een klacht kan
worden ingediend, te weten bij de korpsbeheerder van het regionale politiekorps
waarbij de ambtenaar is aangesteld over wiens gedraging men een klacht wenst
in te dienen.
Daarnaast is in afwijking van de Awb-bepalingen in de Politiewet 1993
een afwijkende (langere) afdoeningstermijn opgenomen. In plaats van de reguliere
Awb-termijnen van afhandeling van een klacht binnen zes weken en binnen tien
weken wanneer de klachtenadviescommissie wordt ingeschakeld, is in de Politiewet
1993 een termijn van tien respectievelijk veertien weken opgenomen.
Reden voor deze verlenging is dat van iedere klacht een afschrift aan
de hoofdofficier van justitie (hovj) alsmede aan de «lokale» burgemeester
dient te worden gezonden om hen, als gezagsdragers, in de gelegenheid te stellen
advies over de klacht uit te brengen. Hoewel naar mijn oordeel van de korpsen
mag worden verwacht dat adequate maatregelen worden getroffen om tijdig te
kunnen besluiten op de ingediende klachten, noodzaakt de verplichting tot
het inwinnen van advies bij de burgemeester en de hovj tot een verlenging
van de voor politieklachten wettelijk toegestane klachtbehandeltermijn ten
opzichte van de Awb-termijn.
In antwoord op de concrete vraag van mevrouw Westerveld over de doorlooptijd
van de klachtbehandeling bij de politie is het antwoord derhalve dat binnen
tien weken een gemotiveerde, schriftelijke reactie van de korpsbeheerder op
de klacht moet volgen. Wanneer de klachtadviescommissie (welke in iedere politieregio
is ingesteld) wordt ingeschakeld is deze termijn veertien weken. In de tussentijd
moet aan een aantal eisen ingevolge de Awb zijn voldaan. Zo dient de burger
een schriftelijke ontvangstbevestiging van zijn klacht te ontvangen. Voorts
moet de burger bijvoorbeeld in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze
op de klacht te geven (hoorplicht).
In het verleden was de termijn van klachtafhandeling in de meeste politieregio's
een punt van zorg. Er bestond ten eerste een grote variatie in gehanteerde
termijnen in de regionale klachtenregelingen (onder meer 9 weken, 12 weken,
etc.). De daadwerkelijke klachtbehandelingstermijn overschreed deze termijn
bovendien regelmatig (fors). Deze termijnoverschrijdingen waren met name te
wijten aan capaciteitsproblemen en de tijd die gepaard gaat met het maken
van afspraken.
Door een meer prioritaire en efficiënte aanpak, onder meer vanwege
de inzet van regionale klachtencoördinatoren alsmede een betere (geautomatiseerde)
klachtenregistratie, is al grote tijdwinst geboekt in de regionale klachtbehandeling.
Voor een klagende burger is zowel mondeling op een politiebureau of schriftelijk
via internet en/of via door het korps uitgegeven folders relevante informatie
over de politieklachtenprocedure verkrijgbaar.
Hoewel eerst over enkele jaren een evaluatie van de onlangs gewijzigde
politieklachtenprocedure zal volgen, bestaat thans de indruk dat deze wettelijk
voorgeschreven klachtenprocedure de klagende burger voldoende waarborgen biedt
dat adequaat op een klacht wordt gereageerd.
Wanneer een burger onverhoopt niet tevreden is met de wijze van afhandeling
door de politieorganisatie, bestaat te allen tijde de mogelijkheid om een
klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes