Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29210 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29210 nr. A |
13 november 2003
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2004 wenselijk is maatregelen te treffen op het gebied van arbeidsmarkt- en inkomensbeleid, kennis en scholing, eigenwoningbezit, mobiliteit, vermindering van administratieve lasten, alsmede enkele overige maatregelen te treffen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 1.7a, eerste lid, aanhef, wordt «8.14» vervangen door: 8.14, 8.14a.
B. Artikel 1.10 vervalt.
C. In artikel 2.6 wordt «onderdeel k» vervangen door: onderdeel j.
D. In artikel 2.10 wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
---|---|---|---|
I | II | III | IV |
– | € 16 265 | – | 1,00% |
€ 16 265 | € 29 543 | € 162 | 7,95% |
€ 29 543 | € 50 652 | € 1 217 | 42% |
€ 50 652 | – | € 10 082 | 52% |
Da. In artikel 3.14, zesde lid, onderdeel b, wordt «naar de winst of het inkomen worden geheven,» vervangen door: naar de winst of bestanddelen van de winst worden geheven.
E. In artikel 3.15, zesde lid, wordt «de tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorende of door hem in privé gehuurde personenauto's als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting op personenauto's en motorrijwielen 1992» vervangen door: «een tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorend of door hem in privé gehuurd vervoermiddel». Voorts wordt «€ 0,28» vervangen door: € 0,18.
F. Artikel 3.17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b, wordt «tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorende of door hem in privé gehuurde personenauto's als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting op personenauto's en motorrijwielen 1992» vervangen door: «tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorend of door hem in privé gehuurd vervoermiddel». Voorts wordt «€ 0,28» vervangen door: € 0,18.
2. In onderdeel c, wordt «personenauto's» vervangen door: vervoermiddelen.
G. Artikel 3.18 vervalt.
H. Artikel 3.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «25%» vervangen door: 22%.
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
3. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde tot en met het negende lid tot respectievelijk derde tot en met zevende lid.
4. Het tot zevende lid vernummerde negende lid komt te luiden:
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt woon-werkverkeer geacht niet voor privé-doeleinden plaats te vinden.
I. De artikelen 3.48, 3.49 en 3.50 vervallen.
J. Artikel 3.51 wordt vervangen door:
Artikel 3.51 Toepasselijk regime investeringsaftrek
De investeringsaftrek en de desinvesteringsbijtelling vinden plaats volgens de regels voor het tijdvak waarin de investering heeft plaatsgevonden.
K. Artikel 3.52 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Wijziging willekeurige afschrijving en investeringsaftrek.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «, de in artikel 3.47a vermelde percentages voor de desinvesteringsbijtelling film en de in artikel 3.48, tweede tot en met vijfde lid, en tiende lid, vermelde percentages voor de scholingsaftrek worden» vervangen door: en de in artikel 3.47a vermelde percentages voor de desinvesteringsbijtelling film worden.
L. In artikel 3.77 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt vervangen door: € 11 000.
2. Het in het tweede lid genoemde bedrag wordt vervangen door: € 5 500.
M. Artikel 3.87 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met het tiende lid tot respectievelijk derde tot en met elfde lid, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. In dit artikel en daarop berustende bepalingen wordt onder reisafstand verstaan: de afstand tussen de woning of verblijfplaats en de plaats van de werkzaamheden gemeten langs de meest gebruikelijke weg.
2. In het tot zesde lid vernummerde vijfde lid wordt «derde en vierde lid» vervangen door: vierde en vijfde lid.
3. In het tot elfde lid vernummerde tiende lid wordt «achtste lid» vervangen door: negende lid.
N. Na artikel 3 119 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
3.119a Eigenwoningschuld en eigenwoningreserve
1. Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder eigenwoningschuld verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning doch ten hoogste een bedrag gelijk aan de kosten ter verwerving van de woning verminderd met het bedrag van de eigenwoningreserve direct voorafgaande aan het moment waarop de woning ten aanzien van de belastingplichtige als een eigen woning wordt aangemerkt.
2. Indien de eigenwoningschuld voor de vorige eigen woning die de belastingplichtige langer dan zes maanden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan direct voorafgaande aan de vervreemding van die woning groter is dan de op de voet van het eerste lid berekende eigenwoningschuld voor de nieuwe woning wordt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, de eigenwoningschuld voor die woning gesteld op de eigenwoningschuld voor de vorige woning, dan wel, indien dat lager is, op het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de nieuwe woning.
3. De eigenwoningschuld wordt verhoogd met het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning of ter afkoop van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de woning voorzover die schulden uitgaan boven het positieve bedrag van de eigenwoningreserve direct voorafgaande aan de verbetering, het onderhoud of de afkoop.
4. Bij de vervreemding van een eigen woning wordt het vervreemdingssaldo eigen woning toegevoegd aan een eigenwoningreserve. Onder vervreemdingssaldo eigen woning wordt verstaan de waarde van de tegenprestatie bij de vervreemding van een eigen woning, verminderd met de kosten ter zake van die vervreemding en verminderd met de eigenwoningschuld voor de woning. Voor de toepassing van dit lid worden tot de eigenwoningschuld mede gerekend het bedrag van de verlaging ingevolge het negende lid, de schulden ter zake waarvan de renten ingevolge artikel 3.120, vierde lid, onderdeel c, niet tot de aftrekbare kosten van een eigen woning worden gerekend alsmede de schulden, bedoeld in artikel 3.120, achtste lid.
5. Een eigenwoningreserve neemt af, doch niet verder dan tot nihil, met:
a. een bedrag gelijk aan de kosten ter verwerving van een eigen woning verminderd met het bedrag dat ingevolge het eerste lid onderscheidenlijk het tweede lid als eigenwoningschuld voor die woning in aanmerking wordt genomen;
b. een bedrag gelijk aan de aflossingen op de eigenwoningschuld voorzover zij betrekking hebben op het gedeelte van de eigenwoningschuld dat uitgaat boven het bedrag dat op de voet van het eerste lid als eigenwoningschuld in aanmerking zou kunnen worden genomen;
c. een bedrag gelijk aan de in een kalenderjaar gemaakte kosten voor verbetering of onderhoud van de woning of ter afkoop van de rechten van erfpacht opstal of beklemming met betrekking tot de woning, indien het gezamenlijke bedrag van de kosten uitgaat boven € 5 000.
6. De eigenwoningreserve vervalt voorzover die is toe te rekenen aan een vervreemdingssaldo eigen woning dat vijf jaar geleden is toegevoegd.
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder verwerving onderscheidenlijk vervreemding van een eigen woning verstaan een gebeurtenis waardoor de woning ten aanzien van de belastingplichtige als een eigen woning wordt aangemerkt, onderscheidenlijk niet meer als zodanig wordt aangemerkt. Als verwerving wordt niet aangemerkt die krachtens boedelmenging door voltrekking van een huwelijk of wijziging van huwelijkse voorwaarden. Indien bij een verwerving of vervreemding een tegenprestatie ontbreekt of is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst, wordt als tegenprestatie aangemerkt de waarde die ten tijde van de verwerving onderscheidenlijk de vervreemding in het economische verkeer aan de woning kan worden toegekend.
8. Indien ten aanzien van de belastingplichtige twee woningen gelijktijdig als eigen woning worden aangemerkt en vervolgens één van die woningen wordt vervreemd, wordt direct daarna de eigenwoningschuld voor de andere woning opnieuw vastgesteld door hernieuwde toepassing van het eerste en tweede lid, waarbij de actuele stand van de eigenwoningreserve in de plaats komt van de stand direct voorafgaande aan het moment waarop de woning ten aanzien van de belastingplichtige als een eigen woning is aangemerkt. Vervolgens wordt het vijfde lid, onderdeel a, opnieuw toegepast. Daarna wordt het derde lid opnieuw toegepast, waarbij de actuele stand van de eigenwoningreserve in de plaats komt van de stand direct voorafgaande aan de verbetering, het onderhoud of de afkoop. Ten slotte wordt het vijfde lid, onderdelen b en c, opnieuw toegepast.
9. Indien de belastingplichtige een eigen woning verwerft die bestemd is om hem en zijn partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking te staan, wordt, indien hen voordien reeds tezamen een woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan en de partner ten aanzien van die eerdere woning een vervreemdingssaldo heeft behaald, de op grond van het eerste lid berekende eigenwoningschuld van de belastingplichtige verlaagd, maar niet verder dan tot nihil, met de eigenwoningreserve van de partner waarbij, indien de partner de woning mede heeft verworven, wordt uitgegaan van de eigenwoningreserve na toepassing van dit artikel met betrekking tot de partner. De in de eerste volzin bedoelde verlaging van de eigenwoningschuld wordt toegepast tot het moment waarop de woning hen niet meer gezamenlijk anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt onder partner mede verstaan degene met wie de belastingplichtige duurzaam een gezamenlijke huishouding voert.
10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.
3.119b Beschikking eigenwoningreserve
1. De eigenwoningreserve kan naar de stand van het einde van een kalenderjaar, al dan niet op verzoek, door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld.
2. Op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en zijn gewezen partner kan de eigenwoningreserve aan elk van hen worden toegerekend naar de mate waarin zij feitelijk gerechtigd zijn tot het vervreemdingssaldo eigen woning. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Op het verzoek kan niet worden teruggekomen.
3. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de eigenwoningreserve te laag is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking herzien. Herziening vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking.
4. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, levert geen grond voor herziening op, tenzij de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
5. Artikel 16, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing op herziening.
O. Artikel 3.120 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van:
a. de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld;
b. de periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal en beklemming met betrekking tot de eigen woning.
2. In de aanhef van het tweede lid wordt «eerste lid, onderdelen a en c» telkens vervangen door « eerste lid, onderdeel a». Voorts wordt in onderdeel a «artikel 3.123» vervangen door: artikel 3.119a, derde lid, die behoren tot de eigenwoningschuld.
3. In het derde lid wordt «eerste lid, onderdelen a en c» vervangen door: eerste lid, onderdeel a.
4. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «eerste lid, onderdelen a en c» vervangen door: eerste lid, onderdeel a.
5. In het zevende lid wordt «schulden die zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning» vervangen door: schulden die behoren tot de eigenwoningschuld.
6. In het achtste lid vervalt «en artikel 3.123».
P. In artikel 3.122, eerste lid, vervalt «en artikel 3.123,».
Q. Artikel 3.123 komt te luiden:
Artikel 3.123 Schulden voor verbetering of onderhoud eigen woning
In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen worden kosten voor verbetering of onderhoud van de woning in aanmerking genomen voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven.
R. Artikel 3.145 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «25%» vervangen door: 22%.
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
3. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde tot en met het negende lid tot respectievelijk derde tot en met het zevende lid.
4. Het tot zevende lid vernummerde negende lid komt te luiden:
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt woon-werkverkeer geacht niet voor privé-doeleinden plaats te vinden.
5. Het tiende lid vervalt.
Ra. In artikel 4.15, vierde lid, onderdeel b, wordt «naar het inkomen wordt geheven,» vervangen door: naar het inkomen of bestanddelen van het inkomen wordt geheven.
Rb. Aan artikel 6.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Bij een vermindering worden allereerst in aanmerking genomen de aftrekposten vermeld in artikel 6.1, tweede lid, in de volgorde waarin zij daarin zijn vermeld en vervolgens het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorafgaande jaren, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, onderdeel b.
Rc. Na artikel 6.2a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6.2b Vaststelling in aanmerking genomen buitengewone uitgaven bij nihil aanslag
1. Ingeval de verschuldigde belasting over een kalenderjaar nihil bedraagt en op een inkomen van dat jaar persoonsgebonden aftrek in mindering is gekomen wegens buitengewone uitgaven (afdeling 6.5), stelt de inspecteur op verzoek van de belastingplichtige het bedrag aan buitengewone uitgaven dat daarbij in mindering is gekomen vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2. Artikel 6.2a, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Rd. Artikel 6.20 wordt vervangen door:
Artikel 6.20. Uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid
1. Uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid worden in aanmerking genomen indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar jonger is dan 65 jaar en aannemelijk maakt dat hij door ziekte of gebreken niet in staat is om ten minste 55% te verdienen van wat lichamelijk en geestelijk gezonde belastingplichtigen die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen, en daartoe ook hetzij in het afgelopen jaar niet in staat is geweest hetzij vermoedelijk in het eerstkomende jaar niet in staat zal zijn.
2. Het in aanmerking te nemen bedrag wordt gesteld op € 757.
Artikel 6.20a. Uitgaven wegens chronische ziekte
1. Uitgaven wegens chronische ziekte worden in aanmerking genomen indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar jonger is dan 65 jaar, niet in aanmerking komt voor uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid op de voet van artikel 6.20 en hij in het kalenderjaar voor hem voor meer dan € 300 aan uitgaven heeft gedaan voor:
a. hulpmiddelen – uitgezonderd farmaceutische hulpmiddelen – als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a;
b. vervoer als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a;
c. extra gezinshulp als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b;
d. een dieet als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c;
e. kleding en beddengoed als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, of
f. verschuldigde bijdragen krachtens artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten uitgevaardigde regelgeving in verband met het verblijf in een instelling die op grond van artikel 8 van die wet is toegelaten om zorg te verlenen tot een bedrag van 25% van die bijdragen.
2. Het in aanmerking te nemen bedrag wordt gesteld op € 757.
Re. Artikel 6.22 wordt vervangen door:
Artikel 6.22. Uitgaven wegens chronische ziekte van een kind
1. Uitgaven wegens chronische ziekte van een kind worden in aanmerking genomen indien de belastingplichtige voor een kind dat bij het begin van het kalenderjaar jonger is dan 27 jaar en dat door hem in belangrijke mate wordt onderhouden in het kalenderjaar voor meer dan € 300 aan uitgaven heeft gedaan voor:
a. hulpmiddelen – uitgezonderd farmaceutische hulpmiddelen – als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a;
b. vervoer als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a;
c. extra gezinshulp als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b;
d. een dieet als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c;
e. kleding en beddengoed als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, of
f. verschuldigde bijdragen krachtens artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten uitgevaardigde regelgeving in verband met het verblijf in een instelling die op grond van artikel 8 van die wet is toegelaten om zorg te verlenen tot een bedrag van 25% van die bijdragen.
2. Het in aanmerking te nemen bedrag wordt gesteld op € 757.
3. Indien zowel de belastingplichtige als zijn partner uitgaven wegens chronische ziekte van het kind in aanmerking neemt, wordt het in aanmerking te nemen bedrag gesteld op de helft van het bedrag genoemd in het tweede lid, zonodig naar boven af te ronden op een geheel getal.
Rf. Artikel 6.24 wordt vervangen door:
Artikel 6.24. Omvang in aanmerking te nemen uitgaven
1. Het bedrag aan uitgaven gedaan voor de in de tweede volzin genoemde posten wordt verhoogd met 60%, indien het verzamelinkomen van het kalenderjaar vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, niet te boven gaat het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10. De in de eerste volzin bedoelde posten zijn:
a. hulpmiddelen – uitgezonderd farmaceutische hulpmiddelen – als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a;
b. vervoer als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a;
c. extra gezinshulp als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b;
d. een dieet als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c;
e. kleding en beddengoed als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, en
f. verschuldigde bijdragen krachtens artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten uitgevaardigde regelgeving in verband met het verblijf in een instelling die op grond van artikel 8 van die wet is toegelaten om zorg te verlenen tot een bedrag van 25% van die bijdragen.
2. Buitengewone uitgaven worden in aanmerking genomen voorzover zij samen, na toepassing van de verhoging ingevolge het eerste lid, meer bedragen dan:
a. indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 6643 niet te boven gaat: € 744;
b. indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 6643 te boven gaat maar € 51 750 niet te boven gaat: 11,2% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek;
c. indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 51 750 te boven gaat: € 5796.
3. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft, worden de buitengewone uitgaven samengevoegd. Over deze periode geldt voor de toepassing van het eerste en tweede lid in plaats van het verzamelinkomen voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek en wordt in het tweede lid, onderdeel a en onderdeel b, het bedrag van € 6643 vervangen door € 13 286 en wordt in het tweede lid, onderdeel a, het bedrag van € 744 vervangen door € 1488.
4. Indien de belastingplichtige gedurende een deel van het kalenderjaar een partner heeft en zij bij een verzoek om voorlopige teruggaaf of bij een aangifte een keuze als bedoeld in artikel 2.17, zevende lid, hebben gemaakt, wordt de belastingplichtige voor de toepassing van het derde lid geacht gedurende het gehele kalenderjaar een partner te hebben gehad.
S. In artikel 8.2 wordt, onder verlettering van f tot en met l in g tot en met m, na onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
f. de aanvullende combinatiekorting (artikel 8.14a);.
T. In artikel 8.9, eerste lid, wordt de zinsnede «en combinatiekorting» vervangen door: , combinatiekorting en aanvullende combinatiekorting. Voorts wordt de zinsnede «en de combinatiekorting» vervangen door: , de combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting.
U. Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 18.
V. Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, laatste volzin, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 30.
2. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 30.
3. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 30.
4. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 30.
W. Artikel 8.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid genoemde bedrag wordt verhoogd met € 68.
2. Het vierde lid wordt vervangen door:
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder partner mede verstaan een in artikel 3.91, tweede lid, onderdeel b, onder 2° tot en met 5° bedoelde verbonden persoon.
X. Artikel 8.13, vierde lid, wordt vervangen door:
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder partner mede verstaan een in artikel 3.91, tweede lid, onderdeel b, onder 2° tot en met 5°, bedoelde verbonden persoon.
Y. Na artikel 8.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8.14a Aanvullende combinatiekorting
1. De aanvullende combinatiekorting geldt voor de belastingplichtige indien:
a. voor hem de combinatiekorting geldt, en
b. hij in het kalenderjaar geen partner heeft, danwel indien hij wel een partner heeft, hij in het kalenderjaar met tegenwoordige arbeid minder aan winst uit een of meer ondernemingen, loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden heeft genoten dan zijn partner met tegenwoordige arbeid uit die bronnen heeft genoten.
2. De aanvullende combinatiekorting bedraagt € 290.
3. Indien het in het kalenderjaar uit de in het eerste lid bedoelde bronnen genoten inkomen van de belastingplichtige gelijk is aan dat van zijn partner, geldt de aanvullende combinatiekorting alleen voor de oudste belastingplichtige.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder partner mede verstaan een in artikel 3.91, tweede lid, onderdeel b, onder 2° tot en met 5°, bedoelde verbonden persoon.
Ya. In artikel 8.16a wordt «een uitkering geniet op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten» vervangen door: op grond van hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten recht heeft op toekenning van een uitkering.
Z. Het in artikel 8.17, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 63.
AA. In artikel 9.3, tweede lid, wordt, onder verlettering van de onderdelen e tot en met i in f tot en met j, na onderdeel d een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. de aanvullende combinatiekorting;.
BB. Artikel 10.1, eerste volzin, wordt als volgt gewijzigd:
1. «3.47, 3.48, 3.68» wordt vervangen door: 3.47, 3.68.
1a. «6.20» wordt vervangen door: 6.20, 6.20a.
2. «8.14» wordt vervangen door: 8.14, 8.14a.
3. «8.18, en 9.4» wordt vervangen door: 8.18, 9.4 en 10.7.
CC. Artikel 10.7 komt te luiden:
Artikel 10.7 Indexering inkomensgrens en percentage arbeidskorting
1. Bij het begin van het kalenderjaar worden de in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdelen a en b, en derde lid, vermelde percentages en het in artikel 8.11 tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, vermelde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door andere percentages en een ander bedrag.
2. Het percentage in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a, wordt berekend door het in dat onderdeel genoemde bedrag na toepassing van artikel 10.1 te delen door het volgens het vierde lid berekende bedrag.
3. Het percentage in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, wordt berekend door het verschil van het in artikel 8.11, tweede lid, derde volzin, genoemde bedrag en het in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a, genoemde bedrag, na toepassing van artikel 10.1 te delen door het verschil van:
a. 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie volgens de Werkloosheidswet en vermeerderd met het werkgeversaandeel in de premie volgens de Ziekenfondswet en € 230, en
b. het volgens het vierde lid berekende bedrag.
4. Het bedrag in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, wordt gesteld op 50% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie volgens de Werkloosheidswet en vermeerderd met het werkgeversaandeel in de premie volgens de Ziekenfondswet.
5. Het percentage in artikel 8.11, derde lid, onderdeel a, respectievelijk onderdelen b en c, wordt berekend door het verschil van het in dat onderdeel a, respectievelijk de onderdelen b en c, genoemde bedrag en het in dat artikel, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a, genoemde bedrag, na toepassing van artikel 10.1 te delen door het verschil van
a. 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie volgens de Werkloosheidswet en vermeerderd met het werkgeversaandeel in de premie volgens de Ziekenfondswet en € 230, en
b. het volgens het vierde lid berekende bedrag.
6. Indien volgens een van de sociale-verzekeringswetten een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt voor de toepassing van het derde en vierde lid het percentage in aanmerking genomen dat wordt vastgesteld krachtens artikel 9, vierde lid, van de Algemene Ouderdomswet.
7. De volgens het tweede, derde en vijfde lid berekende percentages worden rekenkundig afgerond op drie decimalen.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2005 als volgt gewijzigd:
A. In artikel 2.10 worden in kolom IV van de tarieftabel de twee eerstvermelde percentages vervangen door 1,50%, respectievelijk 8,45%, en worden de in kolom III vermelde bedragen dienovereenkomstig aangepast.
B. Vervallen
C. Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, laatste volzin, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
2. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
3. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
4. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
D. Het in artikel 8.12, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 34.
E. In artikel 8.14a wordt het in het tweede lid genoemde bedrag verhoogd met € 93.
F. Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 77.
2. Het in het vijfde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 77.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2006 als volgt gewijzigd:
A. In artikel 2.10 worden in kolom IV van de tarieftabel de twee eerstvermelde percentages vervangen door 1,25%, respectievelijk 8,20%, en worden de in kolom III vermelde bedragen dienovereenkomstig aangepast.
B. Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, laatste volzin, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
2. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
3. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
4. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
Ba. In artikel 8.14a wordt het in het tweede lid genoemde bedrag verhoogd met € 58.
C. Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 77.
2. Het in het vijfde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 77.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2007 als volgt gewijzigd:
A. In artikel 2.10 worden in kolom IV van de tarieftabel de twee eerstvermelde percentages vervangen door 0,85%, respectievelijk 7,80%, en worden de in kolom III vermelde bedragen dienovereenkomstig aangepast.
B. Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, laatste volzin, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
2. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
3. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
4. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
Ba. In artikel 8.14a wordt het in het tweede lid genoemde bedrag verhoogd met € 80.
C. Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 77.
2. Het in het vijfde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 77.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 11, eerste lid, onderdeel p, wordt «€ 2 269» vervangen door: € 1 415.
B. Vervallen
C. Artikel 11a, tweede lid, vervalt. Voorts vervalt de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
D. Vervallen
E. Artikel 15a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel h, onder 2°, wordt «onderdeel b» vervangen door: onderdeel a.
2. Onderdeel j vervalt onder verlettering van onderdeel k tot onderdeel j.
F. Artikel 15b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a vervalt, onder verlettering van de onderdelen b tot en met s tot respectievelijk a tot en met r.
2. Het tot onderdeel a verletterde onderdeel b wordt vervangen door:
a. vervoer, waar onder woon-werkverkeer, indien dat vervoer niet plaatsvindt per taxi, luchtvaartuig, schip of ter beschikking gesteld vervoermiddel, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan € 0,18 per kilometer;.
G. Artikel 16 vervalt.
H. Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «vrije vergoeding ter zake van regelmatig woon-werkverkeer waarbij de afstand geheel of gedeeltelijk per openbaar is afgelegd» vervangen door: vrije vergoeding ter zake van vervoer per openbaar vervoer.
2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Het eerste lid is slechts van toepassing indien de vergoeding niet als vrije vergoeding in de zin van artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, in aanmerking wordt genomen.
I. Artikel 16b vervalt.
J. Aan artikel 16c wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
4. In dit artikel wordt verstaan onder kinderopvang: opvang van kinderen en pleegkinderen die jonger zijn dan 13 jaar die voldoet aan de regels die krachtens artikel 20 van de Welzijnswet 1994 bij gemeentelijke verordening zijn gesteld met betrekking tot de kwaliteit van de opvang, of die voldoet aan bij ministeriële regeling aan te wijzen buitenlandse regelingen die naar aard en strekking overeenkomen met de krachtens artikel 20 van de Welzijnswet 1994 bij gemeentelijke verordening gestelde regels.
K. Artikel 17a wordt als volgt gewijzigd:
1. De bestaande tekst wordt aangeduid als eerste lid.
2. In het eerste lid wordt, onder verlettering van onderdeel b tot onderdeel c, een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:
b. parkeergelegenheid bij de plaats van werkzaamheden, indien er geen sprake is van parkeergelegenheid als bedoeld in artikel 15b, eerste lid, onderdeel r;.
3. Na het eerste lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
2. Onder vervoer vanwege de inhoudingsplichtige wordt verstaan:
1°. vanwege de inhoudingsplichtige georganiseerd vervoer;
2°. het reizen per openbaar vervoer op basis van door de inhoudingsplichtige aangeschafte en door hem aan de werknemer verstrekte plaatsbewijzen.
L. t/m X. Vervallen
Y. In artikel 20a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar loon van meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
---|---|---|---|
I | II | III | IV |
– | € 16 265 | – | 1,00% |
€ 16 265 | € 29 543 | € 162 | 7,95% |
€ 29 543 | € 50 652 | € 1 217 | 42% |
€ 50 652 | – | € 10 082 | 52% |
Z. Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 18.
AA. Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, tweede volzin, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 30.
2. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 30.
3. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 30.
4. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 30.
BB. Het in artikel 22b, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 63.
BBa. Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
g. eenmaal per jaar een geschenk in natura ter gelegenheid van een algemeen erkende feestdag of het Sint-Nicolaasfeest, voor zover de waarde in het economische verkeer daarvan niet meer bedraagt dan € 35.
2. In het derde lid, onderdeel c, wordt na « spaarloon als bedoeld in het tweede lid, onderdeel f» toegevoegd: alsmede met betrekking tot geschenken in natura, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel g.
CC. In artikel 36a, eerste lid, wordt «artikel 11, eerste lid, onderdeel t» vervangen door: artikel 11, eerste lid, onderdeel r.
DD t/m KK. Vervallen
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2005 als volgt gewijzigd:
A. Het in artikel 11, onderdeel p, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 12.
B en C. Vervallen
D. In artikel 20a worden in kolom IV van de tarieftabel de twee eerstvermelde percentages vervangen door 1,50%, respectievelijk 8,45%, en worden de in kolom III vermelde bedragen dienovereenkomstig aangepast.
E. Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, tweede volzin, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
2. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
3. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
4. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
F. Vervallen
G. Vervallen
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2006 als volgt gewijzigd:
Aa. Het in artikel 11, onderdeel p, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 23.
A. In artikel 20a worden in kolom IV van de tarieftabel de twee eerstvermelde percentages vervangen door 1,25%, respectievelijk 8,20%, en worden de in kolom III vermelde bedragen dienovereenkomstig aangepast.
B. Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, tweede volzin, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
2. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
3. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
4. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2007 als volgt gewijzigd:
A. In artikel 20a worden in kolom IV van de tarieftabel de twee eerstvermelde percentages vervangen door 0,85%, respectievelijk 7,80%, en worden de in kolom III vermelde bedragen dienovereenkomstig aangepast.
B. Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, tweede volzin, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
2. Het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
3. Het in het derde lid, onderdeel b, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
4. Het in het derde lid, onderdeel c, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het eerste lid, onderdeel d, wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
e. kinderopvang: opvang van kinderen die jonger zijn dan 13 jaar welke voldoet aan de regels die krachtens artikel 20 van de Welzijnswet 1994 bij gemeentelijke verordening zijn gesteld met betrekking tot de kwaliteit van de opvang, of welke voldoet aan bij ministeriële regeling aan te wijzen buitenlandse regelingen die naar aard en strekking overeenkomen met de krachtens artikel 20 van de Welzijnswet 1994 bij gemeentelijke verordening gestelde regels;.
2. Het eerste lid, onderdeel f, vervalt.
B. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel d.
2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt «de afdrachtvermindering scholing, de afdrachtvermindering kinderopvang» vervangen door: de afdrachtvermindering kinderopvang.
C. In artikel 5 vervalt het tweede lid.
D. Hoofdstuk VA vervalt in zijn geheel.
E. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:
1. De afdrachtvermindering kinderopvang is van toepassing met betrekking tot kosten van kinderopvang van kinderen en pleegkinderen van werknemers. De afdrachtvermindering beloopt 50 percent van het bedrag dat de inhoudingsplichtige ter zake van kinderopvang in het loontijdvak direct, dan wel indirect door middel van vergoedingen aan werknemers, heeft betaald voor kinderopvang, voorzover dat bedrag per kalenderjaar niet meer bedraagt dan € 21 400, en 30 percent van dat bedrag voorzover dat bedrag per kalenderjaar meer bedraagt dan€ 21 400. Voorzover de kinderopvang bij de werknemer thuis plaatsvindt, wordt als bedrag dat de inhoudingsplichtige ter zake van kinderopvang direct, dan wel indirect door middel van vergoedingen aan werknemers, heeft betaald voor kinderopvang, ten hoogste € 9400 per kind per kalenderjaar in aanmerking genomen. Het bedrag dat de inhoudingsplichtige ter zake van kinderopvang direct, dan wel indirect door middel van vergoedingen aan werknemers, heeft betaald voor kinderopvang wordt verminderd met de door de inhoudingsplichtige ter zake van de kinderopvang van derden ontvangen of nog te ontvangen bedragen, met het bedrag dat door de werknemers ter zake van de kinderopvang aan de inhoudingsplichtige is vergoed en met het bedrag dat op voorschotten is terugbetaald.
2. In het derde lid wordt «30 percent» vervangen door: 50 dan wel 30 percent.
3. In het zesde lid wordt «Het in het eerste lid vermelde bedrag» vervangen door: Het in het eerste lid, derde volzin, vermelde bedrag.
F. Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «40 percent» vervangen door: 42 percent en wordt «13 percent» vervangen door: 14 percent. Voorts wordt in het eerste lid «€ 90 756» telkens vervangen door: € 110 000.
2. In het tweede lid wordt de eerste volzin vervangen door: Het in het eerste lid vermelde percentage van 42 wordt vervangen door 60 indien de inhoudingsplichtige in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen inhoudingsplichtige was en voor die periode met betrekking tot ten hoogste twee kalenderjaren een S&O-verklaring is afgegeven. Indien de voor rekening van de inhoudingsplichtige gedreven onderneming een voortzetting is van een onderneming die, of een gedeelte van een onderneming dat direct of indirect is gedreven door een met hem verbonden vennootschap in de zin van artikel 10a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel voor rekening van een natuurlijk persoon die op het moment van aanvraag een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 heeft in de inhoudingsplichtige, wordt voor de toepassing van de eerste volzin een ten aanzien van de verbonden vennootschap, onderscheidenlijk natuurlijk persoon, reeds voor de voortzetting afgegeven S&O-verklaring aangemerkt als een ten aanzien van de inhoudingsplichtige afgegeven verklaring.
G. In artikel 24, zevende lid, derde volzin, wordt «kan tevens worden ingetrokken« vervangen door: kan tevens worden gewijzigd of ingetrokken.
De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt met ingang van 1 januari 2005 als volgt gewijzigd:
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:
1. De afdrachtvermindering kinderopvang is van toepassing met betrekking tot kosten van opvang van kinderen en pleegkinderen van werknemers. De afdrachtvermindering beloopt 30 percent van het bedrag dat de inhoudingsplichtige ter zake van kinderopvang in het loontijdvakdirect, dan wel indirect door middel van vergoedingen aan werknemers, heeft betaald voor kinderopvang. Voorzover de kinderopvang bij de werknemer thuis plaatsvindt, wordt het in de tweede volzin bedoelde bedrag tot ten hoogste € 9400 per kind per kalenderjaar in aanmerking genomen. Het in de tweede volzin bedoelde bedrag wordt verminderd met de door de inhoudingsplichtige ter zake van de kinderopvang van derden ontvangen of nog te ontvangen bedragen, met het bedrag dat door de werknemers ter zake van de kinderopvang aan de inhoudingsplichtige is vergoed en met het bedrag dat op voorschotten is terugbetaald.
2. In het derde lid wordt «50 dan wel 30 percent» vervangen door: 30 percent.
3. In het zesde lid wordt «Het in het eerste lid, derde volzin, vermelde bedrag» vervangen door: Het in het eerste lid vermelde bedrag.
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. De huidige tekst van artikel 5 wordt aangeduid als het eerste lid.
2. Het als eerste lid, onderdeel b, aangeduide onderdeel b komt te luiden:
b. lichamen welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel stellen de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij invaliditeit en ouderdom en de verzorging van hun echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel partners en gewezen partners en van hun kinderen en pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt, een en ander door middel van pensioen krachtens een pensioenregeling of van uitkeringen krachtens een regeling voor vervroegde uittreding, behoudens voorzover zij voordelen behalen uit bij algemene maatregel van bestuur aangewezen werkzaamheden die niet rechtstreeks verband houden met het uitvoeren van bedoelde regelingen.
3. In het als eerste lid, onderdeel d, aangeduide onderdeel d wordt na «volkshuisvesting,» ingevoegd: voorzover zij voordelen behalen uit werkzaamheden die zijn toegestaan op grond van het Besluit van 9 oktober 1992, houdende regels betreffende instellingen, werkzaam in het belang van de volkshuisvesting,.
4. Na het eerste lid worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op:
a. naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld waarin een werknemer of gewezen werknemer, zijn echtgenoot of partner, een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn, dan wel een van hun pleegkinderen al dan niet tezamen voor ten minste tien percent van het nominaal gestorte kapitaal, onmiddellijk of middellijk, aandeelhouder is;
b. andere dan de onder a bedoelde lichamen waarvan de werkzaamheid hoofdzakelijk bestaat in de uitvoering van pensioenregelingen of van regelingen voor vervroegde uittreding van werknemers of gewezen werknemers van naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld waarin deze werknemers of gewezen werknemers, hun echtgenoten of partners, hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn, dan wel hun pleegkinderen al dan niet tezamen voor ten minste tien percent van het nominaal gestorte kapitaal, onmiddellijk of middellijk, aandeelhouder zijn of op enig moment zijn geweest.
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt onder een pensioenregeling of een regeling voor vervroegde uittreding verstaan:
a. een zodanige regeling in de zin van de wettelijke bepalingen betreffende de loonbelasting dan wel een buitenlandse regeling welke daarmee naar aard en strekking overeenkomt;
b. een pensioenregeling waaraan deelneming verplicht is gesteld op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds of de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling.
4. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.
B. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het zesde tot en met twaalfde lid tot zevende tot en met dertiende lid wordt na het vijfde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:
6. Ingeval de belastingplichtige een lichaam is als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964 geldt voor de waardering van pensioenverplichtingen, in aanvulling op artikel 3.29 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dat de verplichting niet hoger mag worden gewaardeerd dan volgens een stelsel dat correspondeert met een methode die bij verzekeraars als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 bij een belangrijk deel van de pensioenovereenkomsten als uitgangspunt dient voor de bepaling van de premies ingevolge die overeenkomsten. Voorts geldt als aanvulling dat bij de waardering van de verplichting geen overlevingstafel kan worden gehanteerd waarin rekening is gehouden met verwachtingen omtrent toekomstige levensverwachtingen en kan een leeftijdsterugstelling alleen worden toegepast ter correctie van het verschil tussen de gehanteerde overlevingstafel en een overlevingstafel van recentere datum.
2. In het tot elfde lid vernummerde tiende lid wordt «zesde lid» vervangen door: zevende lid.
Ba. Artikel 10, eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. de vennootschapsbelasting, alsmede belastingen die buiten Nederland in enige vorm naar de winst of bestanddelen van de winst worden geheven, indien voor de belastingplichtige ter zake daarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is of indien de bestanddelen van de winst waarop de buiten Nederland geheven belasting betrekking heeft niet worden begrepen in de belastbare winst;.
Bb. Artikel 10a, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «10b, 13» vervangen door: 10b, 10d, 13. Voorts wordt «17a, 28» vervangen door: 17a, 20, 28.
2. In onderdeel d wordt «15ad» vervangen door: 10d, 15ad.
Bc. Na artikel 10c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien bij een belastingplichtige in een jaar sprake is van een teveel aan vreemd vermogen, komt bij het bepalen van de winst van dat jaar niet in aftrek een gedeelte van de rente terzake van geldleningen – kosten van geldleningen daaronder begrepen – dat evenredig is aan de verhouding tussen het teveel aan vreemd vermogen en het gemiddeld vreemd vermogen.
2. Indien de belastingplichtige niet met andere lichamen in een groep is verbonden in de zin van artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, blijft het eerste lid buiten toepassing.
3. Het bedrag aan rente dat op grond van het eerste lid niet in aftrek komt, bedraagt ten hoogste het bedrag aan rente terzake van geldleningen direct of indirect verschuldigd aan met de belastingplichtige verbonden lichamen, verminderd met het bedrag aan rente terzake van geldleningen verstrekt aan zodanige lichamen.
4. Van een teveel aan vreemd vermogen als bedoeld in het eerste lid is sprake voorzover het gemiddeld vreemd vermogen van de belastingplichtige meer bedraagt dan driemaal het gemiddeld eigen vermogen en dit meerdere € 500 000 te boven gaat. Voor de toepassing van het eerste lid in verbinding met de eerste volzin wordt onder vreemd vermogen slechts verstaan het saldo van de verschuldigde geldleningen en de uitstaande geldleningen en worden de fiscaal toelaatbare reserves niet als eigen vermogen beschouwd.
5. Indien de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, wordt het teveel aan vreemd vermogen in afwijking van het vierde lid bepaald als het bedrag waarmee het gemiddeld vreemd vermogen van de belastingplichtige uitgaat boven het gemiddeld eigen vermogen vermenigvuldigd met een factor welke overeenkomt met de vermogensverhouding bij de groep. Voor de toepassing van het eerste lid in verbinding met de eerste volzin worden het vreemd vermogen en het eigen vermogen bepaald aan de hand van de jaarrekening, opgemaakt volgens de bepalingen van titel 9, boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, dan wel volgens soortgelijke buitenlandse wettelijke regelingen. Ingeval tot het vermogen van de belastingplichtige behoren dan wel daarvan deel uitmaken vermogensbestanddelen van een samenwerkingsverband respectievelijk van een dochtermaatschappij in de zin van artikel 15, worden voor de toepassing van de tweede volzin het vreemd vermogen en eigen vermogen bepaald aan de hand van een geconsolideerde balans waarop de vermogensbestanddelen van dat samenwerkingsverband of die dochtermaatschappij afzonderlijk zijn verantwoord.
6. De factor, bedoeld in het vijfde lid, is gelijk aan het gemiddeld vreemd vermogen gedeeld door het gemiddeld eigen vermogen, volgens de geconsolideerde jaarrekening van de groep, bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel een soortgelijke buitenlandse wettelijke regeling, waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt. Indien de belastingplichtige deel uitmaakt van meer dan één groep wordt de groep met het grootste balanstotaal als maatstaf genomen.
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder geldlening alleen verstaan een geldlening met betrekking waartoe zonder toepassing van dit artikel en van de artikelen 14a, achtste lid, 14b, zesde lid, en 15ad rente in aanmerking zou worden genomen bij het bepalen van de winst.
8. De in dit artikel bedoelde gemiddelden worden bepaald naar de stand bij het begin en het einde van het jaar, waarbij het gemiddeld eigen vermogen ten minste op € 1 wordt gesteld.
9. De vermindering van belasting ingevolge voorschriften ter voorkoming van dubbele belasting wordt berekend zonder toepassing van het tweede, het derde en het vijfde lid.
10. Bij de berekening van de vermindering van belasting ingevolge voorschriften ter voorkoming van dubbele belasting wordt het gezamenlijke bedrag aan rente dat op grond van het eerste lid bij die berekening niet in aftrek komt, niet tot een hoger bedrag in aanmerking genomen dan het bedrag aan rente dat op grond van dat lid bij het bepalen van de belastbare winst niet in aftrek komt.
11. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot de toepassing van het negende en het tiende lid.
Bd. Artikel 13, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin vervalt de zinsnede «, alsmede kosten – daaronder begrepen voordelen als gevolg van wijzigingen in valutaverhoudingen – welke verband houden met een deelneming, tenzij blijkt dat deze kosten middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst».
2. De vierde volzin vervalt.
3. In de vijfde volzin wordt «slechts» vervangen door: mede.
Be. Artikel 13c, vierde lid, vervalt.
Bf. In artikel 13i, eerste lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «dan wel artikel 13, eerste lid,».
Bg. In artikel 13j, derde lid, vervalt de zinsnede «dan wel artikel 13, eerste lid,».
Bh. In artikel 13k, derde lid, vervalt de zinsnede «dan wel artikel 13, eerste lid,».
Bi. In artikel 15ae, derde lid, wordt «artikel 20a» vervangen door: de artikelen 20, vierde en zesde lid, en 20a.
Bj. In artikel 15af, zevende lid, wordt «artikel 20a» vervangen door: de artikelen 20, vierde en zesde lid, en 20a.
Bk. In artikel 15ah, eerste lid, wordt de zinsnede «voorzover deze winst bij de fiscale eenheid tot uitdrukking komt» vervangen door: voorzover deze winst zonder toepassing van artikel 10d bij de fiscale eenheid tot uitdrukking komt.
C. In artikel 18, eerste lid, wordt «artikel 8, eerste tot en met het zesde, achtste, tiende en twaalfde lid» vervangen door: artikel 8, eerste tot en met het zevende, negende, elfde en dertiende lid.
Ca. Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het derde lid worden, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid in zevende tot en met negende lid, drie leden ingevoegd, luidende:
4. Indien de feitelijke werkzaamheid van een belastingplichtige gedurende het gehele of nagenoeg het gehele jaar uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaat uit het houden van deelnemingen of het direct of indirect financieren van met hem verbonden lichamen, is in afwijking van het tweede lid het verlies van dat jaar slechts verrekenbaar met de belastbare winsten, onderscheidenlijk de Nederlandse inkomens, van jaren waarin:
a. de feitelijke werkzaamheid van de belastingplichtige eveneens gedurende het gehele of nagenoeg het gehele jaar uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaat uit het houden van deelnemingen of het direct of indirect financieren van met hem verbonden lichamen, en
b. de boekwaarde van de vorderingen op met de belastingplichtige verbonden lichamen verminderd met de boekwaarde van de schulden aan zodanige lichamen gedurende het gehele of nagenoeg het gehele jaar niet uitgaat boven de boekwaarde van soortgelijke vorderingen verminderd met de boekwaarde van soortgelijke schulden aan het einde van het jaar waarin het verlies is geleden.
5. De in het vierde lid, onderdeel b, opgenomen voorwaarde blijft buiten toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de wijziging van het in dat onderdeel bedoelde saldo niet in overwegende mate is gericht op verruiming van verliesverrekening.
6. De feitelijke werkzaamheid van de belastingplichtige, bedoeld in het vierde lid, wordt in ieder geval geacht niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend te bestaan uit het houden van deelnemingen of het direct of indirect financieren van met hem verbonden lichamen indien ten minste 25 werknemers, berekend op basis van volledige werktijd, andere dan de genoemde werkzaamheden uitoefenen.
2. In het tot achtste lid vernummerde vijfde lid wordt «zesde lid» vervangen door: negende lid.
3. In het tot negende lid vernummerde zesde lid wordt «vijfde lid» vervangen door: achtste lid.
Cb. Aan artikel 20b wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vaststelling dat artikel 20, vierde lid, op het verlies van een jaar van toepassing is en de vaststelling van het in onderdeel b van dat lid bedoelde saldo aan het einde van het jaar waarin het verlies is geleden.
D. Vervallen
E. Na artikel 31c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Indien de belastingplichtige ten gevolge van de wijziging met ingang van 1 januari 2004 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met ingang van die datum bij de waardering van pensioenverplichtingen moet overgaan op een ander waarderingsstelsel of op de hantering van een andere overlevingstafel of een andere leeftijdsterugstelling, wordt zolang de waarde van die verplichtingen ten gevolge daarvan uitkomt op een bedrag dat lager is dan de in aanmerking genomen waarde aan het einde van het laatste jaar waarin het oude stelsel of de eerder toegepaste overlevingstafel of leeftijdsterugstelling nog toepassing vond, de laatst genoemde waarde in aanmerking genomen.
Artikel 27 van de Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede die begint met «indien het gelode lichte olie betreft» en eindigt met «indien het laagzwavelige ongelode lichte olie betreft» vervangen door: indien het gelode lichte olie betreft. Voorts wordt de zinsnede «indien het andere ongelode lichte olie betreft» vervangen door: indien het ongelode lichte olie betreft.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede die begint met «per 1 000 L bij een temperatuur van 15°C» en eindigt met «indien het laagzwavelige halfzware olie en gasolie betreft en» vervangen door: per 1 000 L bij een temperatuur van 15°C. Voorts vervalt de zinsnede «indien het andere halfzware olie en gasolie betreft».
3. Het achtste en negende lid vervallen.
Artikel 84a van de Wet op de accijns vindt geen toepassing op de in artikel XII bedoelde verhoging van de accijns.
1. De accijns voor sigaretten wordt met ingang van 1 februari 2004 zodanig verhoogd dat de totale accijns voor de meest gevraagde prijsklasse sigaretten € 18,40 per 1000 stuks hoger zal liggen dan het accijnsbedrag voor deze prijsklasse op 31 januari 2004. Indien met ingang van 1 februari 2004 het aldus berekende accijnsbedrag lager is dan het bedrag dat overeenkomt met 57 percent van de kleinhandelsprijs van de meest gevraagde prijsklasse sigaretten, berekend per 1000 stuks, geldt het laatstbedoelde bedrag.
2. De accijns van rooktabak wordt met ingang van 1 februari 2004 zodanig verhoogd dat de totale accijns voor de meest gevraagde prijsklasse rooktabak € 9,20 per kilogram hoger zal liggen dan het accijnsbedrag voor deze prijsklasse op 31 januari 2004.
3. Bij ministeriële regeling worden met ingang van 1 februari 2004 de tarieven van de accijns, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet op de accijns aangepast. De aanpassing geschiedt zodanig dat voor sigaretten en rooktabak van de meest gevraagde prijsklasse het specifieke gedeelte van de accijns 50% bedraagt van de som van de totale accijns en de omzetbelasting. Daarbij dient het bedrag van de totale accijns gelijk te blijven aan het bedrag van de totale accijns dat na de verhoging van de accijns verschuldigd zou zijn zonder de aanpassing. Bij de aanpassing vindt afronding plaats van het procentuele gedeelte van de accijns op honderdsten van een percent.
De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A. In de in de kolommen A tot en met C van onderstaande tabel aangeduide bepalingen worden de in kolom D opgenomen bedragen vervangen door de in kolom E opgenomen bedragen.
A | B | C | D | E |
---|---|---|---|---|
artikel | Lid | huidig bedrag | nieuw bedrag | |
23 | 1 | 1e bedrag | € 11,62 | € 11,90 |
23 | 1 | 2e bedrag | € 15,74 | € 16,12 |
23 | 1 | 3e bedrag | € 20 | € 20,48 |
23 | 1 | 4e bedrag | € 26,12 | € 26,75 |
23 | 1 | 5e bedrag | € 34,75 | € 35,58 |
23 | 1 | 6e bedrag | € 9,35 | € 9,57 |
23 | 1 | 7e bedrag | € 256,47 | € 262,63 |
23 | 1 | 8e bedrag | € 6,50 | € 6,66 |
23 | 2 | 1e bedrag | € 44,29 | € 45,35 |
23 | 2 | 2e bedrag | € 52,42 | € 53,68 |
23 | 2 | 3e bedrag | € 60,54 | € 61,99 |
23 | 2 | 4e bedrag | € 68,82 | € 70,47 |
23 | 2 | 5e bedrag | € 80,56 | € 82,49 |
23 | 2 | 6e bedrag | € 8,72 | € 8,93 |
23 | 2 | 7e bedrag | € 51,96 | € 53,21 |
23 | 2 | 8e bedrag | € 62,28 | € 63,77 |
23 | 2 | 9e bedrag | € 72,60 | € 74,34 |
23 | 2 | 10e bedrag | € 82,93 | € 84,92 |
23 | 2 | 11e bedrag | € 90,57 | € 92,74 |
23 | 2 | 12e bedrag | € 9,60 | € 9,83 |
23 | 3 | 1e bedrag | € 9,98 | € 10,22 |
23 | 3 | 2e bedrag | € 9,98 | € 10,22 |
24 | 1e bedrag | € 8,35 | € 8,55 | |
24 | 2e bedrag | € 14,30 | € 14,64 | |
24 | 3e bedrag | € 4,17 | € 4,27 | |
24 | 4e bedrag | € 35,23 | € 36,08 | |
24 | 5e bedrag | € 4,48 | € 4,59 | |
24 | 6e bedrag | € 80,41 | € 82,34 | |
24 | 7e bedrag | € 4,82 | € 4,94 | |
24 | 8e bedrag | € 112,36 | € 115,06 | |
24 | 9e bedrag | € 1,11 | € 1,14 | |
25 | € 20,45 | € 20,94 | ||
25b | 1e bedrag | € 44,36 | € 45,42 | |
25b | 2e bedrag | € 4,44 | € 4,55 | |
37c | 1 | 1e bedrag | € 224 | € 229,38 |
37c | 1 | 2e bedrag | € 224 | € 229,38 |
47 | 1 | 1e bedrag | € 23,12 | € 23,67 |
47 | 1 | 2e bedrag | € 26,09 | € 26,72 |
47 | 1 | 3e bedrag | € 2,97 | € 3,04 |
47 | 1 | 4e bedrag | € 73,18 | € 74,94 |
47 | 1 | 5e bedrag | € 0,96 | € 0,98 |
56 | 1 | 1e bedrag | € 5,42 | € 5,55 |
56 | 1 | 2e bedrag | € 1,13 | € 1,16 |
B. Artikel 25a komt te luiden:
Voor een vrachtauto bedraagt de belasting:
bij een toegestane maximum massa in kilogrammen van | over een tijdvak van drie maanden | |||||||||
zonder koppelinrichting | met koppelinrichting | |||||||||
zonder luchtvering | met luchtvering | zonder luchtvering | met luchtvering | |||||||
met aantal assen | met aantal assen | |||||||||
2 | 3 | 4 of meer | 2 | 3 | 4 of meer | 2 | 3 of meer | 2 | 3 of meer | |
minder dan 15 000 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 |
15 000 tot 23 000 | € 72,70 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 |
23 000 tot 25 000 | € 90,11 | € 90,11 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 |
25 000 tot 27 000 | € 90,11 | € 90,11 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 80,90 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 |
27 000 tot 29 000 | € 95,23 | € 95,23 | € 95,23 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 | € 80,90 | € 60,42 | € 60,42 | € 60,42 |
29 000 tot 31 000 | € 140,29 | € 140,29 | € 140,29 | € 95,23 | € 95,23 | € 95,23 | € 88,06 | € 86,02 | € 60,42 | € 60,42 |
31 000 tot 33 000 | € 140,29 | € 140,29 | € 140,29 | € 95,23 | € 95,23 | € 95,23 | € 121,86 | € 86,02 | € 88,06 | € 60,42 |
33 000 tot 36 000 | € 140,29 | € 140,29 | € 140,29 | € 95,23 | € 95,23 | € 95,23 | € 183,30 | € 118,78 | € 121,86 | € 86,02 |
36 000 tot 38 000 | € 140,29 | € 140,29 | € 140,29 | € 95,23 | € 95,23 | € 95,23 | € 183,30 | € 118,78 | € 121,86 | € 86,02 |
38 000 tot 40 000 | € 140,29 | € 140,29 | € 140,29 | € 95,23 | € 95,23 | € 95,23 | € 183,30 | € 162,82 | € 134,14 | € 118,78 |
40 000 en meer | € 140,29 | € 140,29 | € 140,29 | € 95,23 | € 95,23 | € 95,23 | € 240,64 | € 240,64 | € 183,30 | € 162,82 |
waarbij voor de luchtvering geldt dat deze zich bevindt op de aangedreven assen en onder luchtvering mede wordt verstaan daaraan als gelijkwaardig erkende vering als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn.
C. Na artikel 81 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 23, 24, 25, 25a, 25b, 37c, eerste lid, 47, eerste lid, en 56, eerste lid, vermelde bedragen.
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A. Het in artikel 36i, zesde lid, genoemde bedrag wordt vervangen door: € 0,0504.
B. Het in artikel 36j, eerste lid, genoemde bedrag wordt vervangen door: € 181.
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2005 als volgt gewijzigd:
A. Artikel 36i wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt «het eerste lid, onderdeel d, vierde en zevende lid» vervangen door: het eerste lid, onderdeel d, en vierde lid.
2. Het zesde en zevende lid vervallen onder vernummering van het achtste tot en met zeventiende lid tot zesde tot en met vijftiende lid.
3. In het tot tiende lid vernummerde twaalfde lid wordt «het eerste lid, onderdelen d en g, vierde, zesde en zevende lid» vervangen door: het eerste lid, onderdelen d en g, en vierde lid.
4. In het tot elfde lid vernummerde dertiende lid wordt «het eerste lid, onderdelen d en g, zesde en zevende lid,» vervangen door: het eerste lid, onderdelen d en g,.
5. In het tot twaalfde lid vernummerde veertiende lid wordt «het derde, vierde, zesde, zevende en elfde lid» vervangen door: het derde, vierde en negende lid.
6. In het tot vijftiende lid vernummerde zeventiende lid wordt «het eerste lid, onderdeel d, het vierde, zevende en achtste lid» vervangen door «het eerste lid, onderdeel d, vierde en zesde lid» en wordt «het eerste lid, onderdeel d, het vierde, het zevende en het achtste lid» vervangen door: het eerste lid, onderdeel d, vierde en zesde lid.
B. Het in artikel 36j, eerste lid, genoemde bedrag wordt vervangen door: € 194.
C. In artikel 37a wordt «36i, eerste, derde, vierde, zesde, zevende en achtste lid» vervangen door: 36i, eerste, derde, vierde en zesde lid.
In artikel 36j van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2006 het in het eerste lid genoemde bedrag vervangen door: € 197.
In artikel 36j van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2007 het in het eerste lid genoemde bedrag vervangen door: € 199.
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
A. In Artikel 8 wordt, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid in derde tot en met vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald:
a. voor welke belastingen of groepen van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen het doen van aangifte uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, en
b. onder welke voorwaarden hiervan door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking ontheffing kan worden verleend.
De in dit lid bedoelde belastingplichtigen kunnen uitsluitend betreffen administratieplichtigen in de zin van artikel 52, tweede lid.
B. Aan artikel 30f, vijfde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: met dien verstande dat het aldus bepaalde percentage van de heffingsrente vervolgens wordt vermeerderd met 1,50 procentpunt.
Aan artikel 29 van de Invorderingswet 1990 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: met dien verstande dat het aldus bepaalde percentage van de invorderingsrente vervolgens wordt vermeerderd met 1,50 procentpunt.
Artikel 31, tweede lid, van de Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door: de aanvullende alleenstaande ouderkorting, de combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. In het tweede lid, onderdeel f, wordt na «tegemoetkomingen» ingevoegd: , waaronder begrepen de tegemoetkoming ontvangen op grond van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven,.
1. Indien het ingevolge de Zesde Richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (nr. 77/388/EEG, PbEG nr. L 145 van 13 juni 1977), met ingang van 1 januari 2004 niet langer mogelijk is het BTW-tarief, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968, toe te passen voor een of meer van de diensten genoemd in de bij genoemde wet behorende tabel I, onderdeel b, onder 4 tot en met 8, brengt Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling een wijziging aan in genoemde tabel, zodanig dat in die tabel de diensten waar het om gaat met ingang van 1 januari 2004 vervallen.
2. Indien het in de eerste drie kalendermaanden van 2004 ingevolge de in het eerste lid genoemde Richtlijn 77/388/EEG opnieuw mogelijk wordt een of meer van de in genoemde tabel I, onderdeel b, onder 4 tot en met 8, zoals die luidt op 31 december 2003, genoemde diensten te laten vallen onder de toepassing van het in het eerste lid bedoelde tarief, brengt Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling een wijziging aan in genoemde tabel I, zodanig dat de diensten waar het om gaat opnieuw in die tabel worden opgenomen.
Artikel III, onderdeel B, van de Wet van 12 december 1991 tot wijziging van het fiscale regime voor onderhoudsvoorzieningen en spaarvormen alsmede van het fiscale regime voor verzekeraars en directiepensioenlichamen (Stb. 697) vervalt.
De Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001, hoofdstuk 2, artikel I, wordt als volgt gewijzigd:
A. In onderdeel AKac wordt in de aanhef «eerste lid, onderdelen a en c» vervangen door: eerste lid, onderdeel a.
B. Onderdeel ATa wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de combinatiekorting» vervangen door: de combinatiekorting, de aanvullende combinatiekorting.
2. In het vierde lid wordt «voor het jaar 2004 40% en voor het jaar 2005 20%» vervangen door: voor het jaar 2004 47% en voor het jaar 2005 23,5%.
A. Overgangsrecht inkomstenbelasting
Artikel 3.51, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat artikel luidde op 31 december 2003, blijft van toepassing met betrekking tot de scholingsbijtelling ingevolge artikel 3.50 van die wet zoals dat artikel luidde op 31 december 2003.
B. Overgangsrecht ter zake van vorming eigenwoningreserve
1. Voor de toepassing van artikel 3 119a van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt, indien ten aanzien van de belastingplichtige op 31 december 2003 twee woningen als eigen woning werden aangemerkt, ter zake van de eerste vervreemding geen eigenwoningreserve gevormd.
2. Indien de verwerving door de belastingplichtige van een eigen woning het gevolg is van een op 31 december 2003 reeds bestaande schriftelijke koopovereenkomst, wordt ter zake van de vervreemding van een woning die op 31 december 2003 ten aanzien van hem als een eigen woning werd aangemerkt geen eigenwoningreserve gevormd.
3. Indien de vervreemding door de belastingplichtige van een eigen woning het gevolg is van een op 31 december 2003 reeds bestaande schriftelijke verkoopovereenkomst, wordt ter zake van die vervreemding geen eigenwoningreserve gevormd.
C. Vervallen
Indien het bij koninklijke boodschap van 16 september 2003 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag en de Wet op de accijns (implementatie richtlijn Energiebelastingen) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:
Artikel II, onderdeel E, eerste en tweede lid, wordt vervangen door:
1. Onderdeel a wordt vervangen door:
a. lichte olie, per 1000 L bij een temperatuur van 150C € 733,73 indien het gelode lichte olie betreft en € 658,88 indien het ongelode lichte olie betreft;.
2. Onderdeel b wordt vervangen door:
b. halfzware olie en gasolie, per 1000 L bij een temperatuur van 150C € 359,87;.
Vervallen
In artikel 72p van de Elektriciteitswet 1998 wordt «ten minste 0 eurocent en ten hoogste 7 eurocent» vervangen door: ten minste 0 eurocent en ten hoogste 10 eurocent.
Ingeval de samenloop van wetten die in 2003 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, herstelt Onze Minister van Financiën dat bij ministeriële regeling.
Ingeval een in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bedoelde algemene maatregel van bestuur in 2004 in werking treedt heeft deze terugwerkende kracht tot en met 1 januari van dat jaar.
1. Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke Referendumwet treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2004, met dien verstande dat:
a. artikel I, onderdelen D, L, U, V, W, Y, Z en CC, en artikel V, onderdelen Y, Z, AA en BB, toepassing vinden nadat artikel 10.1 Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2004 is toegepast;
b. artikel XI, onderdelen A, derde lid, en Bc en artikel XXIV voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2004;
c. artikel XI, onderdelen Bi, Bj, Ca en Cb, met betrekking tot de achterwaartse verrekening van verliezen voor het eerst toepassing vindt op het verlies van het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2004;
d. artikel XI, onderdelen Bi, Bj, Ca en Cb, met betrekking tot de voorwaartse verrekening van verliezen voor het eerst toepassing vindt op de verrekening met de belastbare winst, onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen, van het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2004;
e. artikel I, onderdeel Rb en Rc, terugwerkt tot en met 1 januari 2003.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid treedt artikel XV, onderdeel C, in werking op 1 januari 2005.
3. In afwijking in zoverre van het eerste lid treedt artikel XVI, onderdeel A, in werking op 1 juli 2004.
Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2004.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
De Minister van Financiën,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20032004-29210-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.