29 209
Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, ter zake van het bevorderen van de financiering van de eigen woning met eigen middelen (materiële implementatie initiatiefwetsvoorstel Hillen)

B
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 december 2003

De leden van de fractie van het CDA hebben met instemming kennisgenomen van het voorstel van wet strekkende tot materiële implementatie van het initiatiefwetsvoorstel Hillen en hebben geen verdere schriftelijke vragen. De leden van de fracties van de PvdA en de VVD hebben in het verslag wel enkele aanvullende vragen gesteld, die in het navolgende zullen worden beantwoord.

De leden van de fracties van de PvdA en de VVD verzoeken in te gaan proportionaliteit van de voorgestelde maatregel, te meer gezien de onzekere economische tijden. De maatregel vindt zijn oorsprong in het Strategisch Akkoord (Kamerstukken II, 2001/02, 28 375, nr. 5, bijlage 3). Hierin werd aangekondigd dat het initiatiefwetsvoorstel Hillen (materieel) zou worden ingevoerd. Het kabinet Balkenende I wilde op deze wijze de aflossing van de eigenwoningschuld stimuleren. Het kabinet Balkenende II heeft dit beleidsvoornemen overgenomen (zoals ook blijkt uit de bij het Hoofdlijnenakkoord gevoegde doorrekening van het CPB, zie Kamerstukken II, 2002/03, 28 637, nr. 19, p. 42). De regering wil op deze wijze de financiering van de eigen woning met eigen middelen bevorderen. De voorgestelde lastenverlichting geldt bijvoorbeeld voor eigenwoningbezitters die hun eigen woning door middel van aflossing van de eigenwoningschuld of direct bij aankoop met eigen middelen financieren. Deze maatregel, in samenhang met de maatregelen rondom de eigen woning in het Belastingplan 2004, is erop gericht de totale eigenwoningschuld in Nederland in de toekomst beheersbaar te houden. Het voorgaande rechtvaardigt naar de mening van de regering een maatregel in de vorm van lastenverlichting als voorgesteld.

De leden van de fractie van de VVD vragen voorts in te gaan op de evaluatie van de doelstelling van de voorgestelde maatregel, die volgens deze leden nauwelijks is gekwantificeerd. Hiervoor is reeds beschreven dat deze maatregel in het bijzonder is bedoeld als aflossingsprikkel voor eigenwoningbezitters met nog slechts een geringe eigenwoningschuld. Daarnaast is de regering ervan overtuigd dat de voorgestelde maatregel ook voor de overige eigenwoningbezitters een (zij het kleinere) prikkel tot aflossing met zich draagt. Deze doelstelling wordt uiteindelijk getoetst aan het aantal eigenwoningbezitters zonder of met een geringe eigenwoningschuld in 2008 ten op zichte van het aantal in 2003.

De leden van de fracties van de PvdA en de VVD vragen vervolgens uiteen te zetten waarom de voorgestelde regeling, anders dan neergelegd in het initiatiefwetsvoorstel Hillen, in de ogen van de regering niet in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel. Het juridische risico in relatie tot het gelijkheidsbeginsel is tweeledig.

Het risico van het initiatiefwetsvoorstel betreft in de eerste plaats het verschil in behandeling binnen de eigenwoningregeling van eigenwoningbezitters die hun woning hebben gefinancierd met eigen vermogen en degenen die hiertoe een geldlening zijn aangegaan. Het eigenwoningforfait is een forfaitaire benadering voor de inkomsten uit de eigen woning en een deel van de op de eigen woning drukkende kosten en staat los van de financieringswijze. Het woongenot en bijvoorbeeld onderhoudskosten beperken zich immers niet tot eigen woningen die ofwel met eigen middelen, ofwel met geleend geld ofwel met een combinatie hiervan gefinancierd zijn. Het eigenwoningforfait dient dan ook, ongeacht de wijze van financiering van de eigen woning, van toepassing te zijn. De maatregel in het voorliggende voorstel handhaaft dit uitgangspunt. De regering is er dan ook van overtuigd dat deze maatregel niet in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel. De maatregel in het initiatiefwetsvoorstel, een directe correctie op het eigenwoningforfait, zou daarentegen wel tot gevolg hebben dat voor de toepasselijkheid en de omvang van het eigenwoningforfait de financieringswijze van belang is. De kans dat een dergelijke maatregel in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel wordt zeker niet ondenkbeeldig geacht, wat uiteindelijk een forse budgettaire derving kan betekenen.

Indien een gerechtelijke uitspraak de heffing over het eigenwoningforfait niet meer mogelijk zou maken, valt een vervolgprocedure niet uit te sluiten. Voor de goede orde wordt benadrukt dat de regering ervan overtuigd is dat het navolgende risico enkel van belang is in het geval de maatregel wordt vormgegeven zoals voorgesteld in het initiatiefwetsvoorstel. Het verlies van de heffing over het eigenwoningforfait zou leiden tot aantasting van het bronkarakter van de eigen woning, de belastbare inkomsten uit eigen woning zullen dan vrijwel altijd nihil of negatief bedragen. De hypotheekrente bezit als het gevolg van het ontbreken van een bron van inkomen, het karakter van een persoonlijke verplichting. De zogenoemde aftrek voor «persoonlijke verplichtingen»-rente is per 1 januari 2001 afgeschaft. Bepaalde groepen belastingplichtigen, die geen eigen woning bezitten maar wel zogenoemde «persoonlijke verplichtingen»-rente betalen, zullen zich vervolgens beroepen op het gelijkheidsbeginsel, en proberen af te dwingen dat ook zij deze rente mogen aftrekken. Ook dit (vervolg)risico wordt naar het oordeel van de regering voorkomen met de thans gekozen systematiek.

De leden van de fractie van de VVD verzoeken tevens de kritische houding van de Raad van State en de toenmalige regering ten tijde van de parlementaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel te betrekken bij de juridische houdbaarheid omtrent de voorgestelde vormgeving. De Raad van State lijkt de destijds geuite kritiek niet meer te onderschrijven en de zienswijze van de regering te ondersteunen. Zij spreekt immers in relatie tot de voorgestelde vormgeving niet meer over een inbreuk op de wetsystematiek maar betitelt de regeling expliciet als een belastinguitgave. De conclusie dat de destijds door het toenmalige kabinet geuite kritiek op het initiatiefwetsvoorstel ook opgeld zou doen met betrekking tot dit voorstel van wet, zoals de deze leden menen, deel ik niet. Steun hiervoor wordt gevonden in de uitspraak van de toenmalige staatssecretaris dat zijn kritische kanttekeningen anders waren geweest als de maatregel bijvoorbeeld zou zijn vormgegeven als een heffingskorting (Handelingen II, 2001/02, p. 4745). Hoewel de maatregel niet is vormgegeven als een heffingskorting, geldt ook voor de thans voorgestelde maatregel dat de destijds geformuleerde kritiek niet meer van toepassing is.

Het voorgaande alsmede de onderschrijving van de doelstelling die het voormalige lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal Hillen met zijn initiatiefwetsvoorstel trachtte te realiseren, hebben tot de nu voorgestelde vormgeving geleid. De regering is de heer Hillen in deze dank verschuldigd. Daarnaast is de regering ervan overtuigd dat de voorgestelde maatregel juridisch veel minder kwetsbaar is en het een bijdrage levert aan de beheersbaarheid van de totale eigenwoningschuld.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Naar boven