Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29200-IV nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29200-IV nr. B |
Vastgesteld 8 januari 2004
De commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken van de Eerste Kamer1 heeft op 2 december 2003 overleg gevoerd met de heer De Graaf, vice-minister-president, minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties ter voorbereiding van de komende Contactplanbijeenkomst, over de laatste stand van zaken.
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
De minister heeft in de Tweede Kamer instemming ondervonden met de door hem tijdens het werkbezoek aan de Nederlandse Antillen en Aruba van eind oktober, begin november ingezette lijn. Hij hoopt ook in de Eerste Kamer een breed draagvlak te vinden, omdat het Koninkrijksbelang en het Nederlandse belang gediend zijn met een heldere Nederlandse lijn in de Koninkrijksrelaties. Als de leden van het Contactplan en de regering redelijk eensgezind zijn, heeft dat effect op de Antillen en op Aruba. Hij was niet erg tevreden met de resultaten van het laatst werkbezoek. In de onderlinge relaties staat of valt alles met goede intenties en het nakomen van afspraken, hoe moeilijk dat ook is, gegeven de verschillende culturen. Hij heeft moeten constateren dat het huidige politieke bestel op landsniveau in de Antillen niet in staat is om voortvarend te werken aan afspraken en, nog belangrijker, de aanpak van een aantal grote vraagstukken, zoals de financiële huishouding en de economische ontwikkeling. Men is vooral met zichzelf bezig en maakt van de politieke besluitvorming in de relaties tussen de landen een politiek theater.
De minister zet in op enkele sporen tegelijk, namelijk de staatkundig-bestuurlijke structuren, de financiële positie van de Antillen en het armoedevraagstuk. De Nederlandse regering zal zeker niet de intenties van de Antilliaanse regering voorfinancieren, in de zin van liquiditeitssteun. De Antilliaanse regering moet de financiële huishouding ingrijpend op orde te brengen. Hij beschouwt daarbij de betrokkenheid van het IMF als een instrument en niet een doelstelling op zichzelf. Er is een heel goed advies van de commissie-Tromp, waarin een soms pijnlijke weg wordt aangegeven, die echter de enige is om de financiën te verbeteren en het vertrouwen van investeerders te vergroten. Als er een track record zal zijn opgebouwd, is de Nederlandse regering bereid te bezien of zij aanvullende liquiditeitssteun kan geven c.q. kan meewerken aan schuldsanering. Er is nog geen enkel concreet beleidsvoornemen, hetgeen hem somber stemt. Het kan ertoe leiden dat een hoger toezicht op het gebied van de financiën moet worden ingeroepen. Elk half jaar zal door de Antillen een financieel overzicht van de stand van zaken en de voornemens aan de Rijksministerraad worden gegeven, zoals Aruba al doet. Voor de reciprociteit zal Nederland zijn voor- en najaarsstukken aan de Antillen sturen.
De armoedebestrijding maakt geen onderdeel uit van de samenwerkingsprogramma's, die beperkt zijn tot goed bestuur, onderwijsvernieuwing en duurzame economische ontwikkeling. Een nieuw onderdeel is de rechtshandhaving. Als de topprioriteit van de Antilliaanse regering is om het armoedevraagstuk aan te pakken, is de minister bereid binnen de bestaande middelen ruimte vrij te maken voor een structureel armoedebestrijdingsprogramma. Dat is echter iets anders dan het verhogen van de onderstand enz. Per eiland zal samen met de Wereldbank een analyse worden gemaakt van de oorzaken van armoede. Inmiddels is in overleg met de Antilliaanse minister van gezondheid, die dit traject coördineert, een memorandum of understanding tot stand gekomen. De Wereldbank en het UNDP worden bij de analyse betrokken. De analyse zal kunnen functioneren als een soort nulmeting, op grond waarvan programma's kunnen worden gefinancierd en het resultaat ervan kan worden gemeten.
De minister wil de armoedebestrijding ook laten lopen via de NGO's, die eilandelijke platforms hebben die in de startblokken staan. Hij kan melden dat de Antilliaanse medefinancieringsorganisatie, die tot dusverre niet van de grond kwam, er per 1 januari is. Hij zou het onverstandig vinden de ontwikkelingssamenwerkingshulp alleen via de overheidskanalen te laten lopen. De NGO's zijn zeer goed in staat bij te dragen aan het versterken van maatschappelijke structuren. Thans is er op de Antillen geen maatschappelijk tegenwicht tegen een betrekkelijk geperverteerde politieke situatie. Hij heeft de sociale partners op de Antillen verteld dat hij bereid is te helpen om hun positie te verstevigen, niet per se tegenover de Antilliaanse regering, maar wel als eigenstandige partners in de samenleving. Gelden die voor dit jaar gereserveerd waren, zo'n negen miljoen, kunnen nu voor het volgend jaar worden ingezet.
De minister heeft samen met minister Cova een protocol getekend over een werkgroep die adviseert over de wenselijke toekomstige bestuurlijke verhoudingen en structuren binnen de Antillen, de relaties van de eilanden met Nederland en met het Koninkrijk. De Antilliaanse regering bracht echter naar buiten een voorzitter te willen voordragen die geen enkel draagvlak op de eilanden heeft en een zeer scherpe positie heeft ingenomen. Dat was tegen de afspraken. De minister heeft vervolgens de eilanden uitgenodigd om in de werkgroep zitting te nemen. De Antilliaanse regering is ook uitgenodigd. Zou Curaçao niet meedoen, dan is het nog noodzakelijk om met de andere eilanden te praten. Er zijn signalen dat het toch nog tot overeenstemming zou kunnen komen. Niemand op de Antillen is van mening dat de bestuurlijke structuren kunnen blijven zoals zij nu zijn. Bijvoorbeeld de verhouding tussen St. Maarten en het landsbestuur en Curaçao is volstrekt verstoord. St. Maarten neemt voor het eerst in de geschiedenis niet deel aan de regering. Bonaire zit nog in de regering, maar sluit zich aan bij St. Maarten. Ook bij de maatschappelijke partners is het vertrouwen in de Antilliaanse politiek tot nul gedaald. Zelfs werd tegenover de minister gespeculeerd over ingrijpen door Nederland, hoewel het Statuut daar niet veel mogelijkheden voor geeft. Ook zou moeten worden voorkomen dat daaruit ressentimenten tegen Nederland voortkomen of een situatie als die van 1969.
De rechtshandhaving kan niet een verantwoordelijkheid van het Koninkrijk worden gemaakt als de partners het er niet mee eens zijn. De Nederlandse regering mikt op een versterkte vorm van samenwerking, omdat ook een Koninkrijksbelang gediend is bij de bestrijding van de criminaliteit, in het bijzonder de drugscriminaliteit. Nederland is bereid daar middelen voor te leveren. Bij de Antilliaanse en de Arubaanse regering bestaat een zekere neiging tot antillianisering of arubanisering van de rechtshandhaving, maar dat vindt de minister geen goede ontwikkeling.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Lemstra (CDA) heeft er waardering voor dat de minister er alles aan doet om nieuwe stappen te zetten, nadat dat jarenlang niet is gelukt. Hij verzoekt om een korte uiteenzetting over de LGO (associatie van landen en gebieden overzee) en de UPG (status van ultraperifeer gebied), ook in het kader van de Europese ontwikkelingen. Hij vraagt of de minister bij overduidelijke taakverwaarlozing hoger toezicht of staatsnoodrecht als een oplossing ziet. Voorts vraagt hij of de minister de besturen van de NGO's op de eilanden kent.
De heer Lemstra las in de krant dat de heren Blankert en Rosenmöller namens Nederland zitting zouden nemen in de werkgroep bestuurlijke verhoudingen. Hij vraagt wie voorzitter van de werkgroep wordt. Ten slotte vraagt hij of er enig zicht op is of de onderuitputting op de begroting kan worden aangewend voor het op te richten ontwikkelingsfonds.
De heer Van Heukelum (VVD) maakt de minister zijn complimenten voor diens optreden. Nederland kan wel een grote broek aantrekken, maar hij hoopt dat de middelen die het Koninkrijk kan inzetten ook werken. Als de minister met de eilanden afzonderlijk zaken gaat doen, is dat een zijns inziens niet omkeerbaar traject. Hij vraagt zich af wat de commissie in het kader van het Contactplan in januari kan doen ter ondersteuning van het beleid van de minister.
Mevrouw Tan (PvdA) juicht het toe als er nu echt stappen worden gezet die tot resultaat kunnen leiden. Zij vraagt wanneer er meer duidelijkheid komt over LGO en UPG. Zij begrijpt dat de minister noodgedwongen een beetje langs de landsregering heen gaat en rechtstreeks met eilanden en NGO's zaken gaat doen. Heeft dit geen precedentwerking, die een hypotheek legt op de discussie over het Statuut? Zij is benieuwd hoe de minister zich voorstelt de discussie over het Statuut daarop te laten aansluiten. Zij vraagt welke lijnen er lopen tussen de NGO's en maatschappelijke groeperingen, om niet te zeggen politieke partijen. Welke consequenties heeft dat voor de toedeling van financiële middelen? Hoe houdt het Koninkrijk daar controle op?
Voorts vraagt mevrouw Tan of er een relatie is tussen de commissie die wordt gevormd door de heren Blankert, Rosenmöller en Dales en de commissie bestuurlijke verhoudingen, waarvoor nog een Antilliaanse voorzitter wordt gezocht. Zij vraagt waarom juist deze mensen zijn aangezocht. Welke competentieprofielen liggen daaraan ten grondslag? Het verbaast haar een beetje dat al op voorhand de zware kwalificatie is gehanteerd dat de werkgroep met een zwaarwegend advies zal komen.
Ten slotte vraagt mevrouw Tan hoe het contact tussen minister Cova en de dekolonisatiecommissie van de Verenigde Naties tot stand is gekomen. Is dat via de vertegenwoordiging gelopen? Zo ja, waarom bleek uit de pers dat de Nederlandse regering hiervan niet op de hoogte was?
De heer Hessing (LPF) sluit zich aan bij de waardering voor de aanpak door de minister. In zijn herinnering was de Nederlandse politiek het eind jaren tachtig reeds zat dat het de Antillen en Aruba alleen maar ging om de mariniers, om geld en om het Nederlandse paspoort. Nu is een punt bereikt waarop het gemakkelijker is voor de Nederlandse regering om op te treden. Hij is benieuwd waar de minister over vier jaar wil uitkomen. Vooral de staatsrechtelijke en bestuurlijke verhouding dient zijns inziens fundamenteel te veranderen.
De Antillianen in Nederland, de helft van alle Antillianen, kunnen naar de mening van de heer Hessing niet goed vergeleken worden met de andere minderheidsgroepen. Het is triest dat de mensen die een bijdrage kunnen leveren aan de opbouw van het land ook niet meer terugkeren na in Nederland gestudeerd te hebben. Hij vraagt ook hiervoor aandacht.
De heer Ten Hoeve (OSF) heeft het gevoel dat er door de inzet van de minister nu echt wat gebeurt. Het staatkundige probleem is zijns inziens het meest centraal. Het heeft grote invloed op het ontstaan van de andere problemen. Hij vraagt zich af in hoeverre het verstandig is uit te blijven gaan van het Statuut en van het bestaan van het land de Nederlandse Antillen. De kleinere eilanden schijnen inmiddels voorstanders van een UPG-status te zijn, maar het is de vraag of dit ook geldt voor de grotere eilanden.
De heer Schuurman (ChristenUnie) stelt vast dat de situatie steeds ernstiger wordt. Dat zij zo ernstig zou worden als nu had hij niet verwacht. Hij stemt, mede namens de SGP-fractie, graag in met het beleid van de minister. Hij vraagt of dat niet het risico met zich brengt dat de centrale regering van de Antillen Nederland op een gegeven ogenblik zal verwijten aan het bevoegde gezag voorbij te gaan. Het gebruik van de schakel die de Rijksministerraad is zou een waarborg kunnen zijn tegen zulke verwijten.
Vervolgens vraagt de heer Schuurman wanneer rapportages van de ingestelde werkgroep bestuurlijke verhoudingen kunnen worden verwacht. Het Statuut is 50 jaar oud. In die tijd is er enorm veel veranderd, vooral in de relatie Nederland-Europa. Misschien is dat voor Nederland een aangrijpingspunt om het Statuut aan de orde te stellen.
Het Solidariteitsfonds is in de ogen van de heer Schuurman een mislukking. Hij vraagt of het juist is dat de financiële bijdragen van de Antillen en Aruba voor de kustwacht nog altijd achterblijven bij de toezeggingen.
De minister releveert dat in de afgelopen dertig jaar de houding van de Nederlandse regering ten opzichte van de Koninkrijkspartners wisselend is geweest. Aanvankelijk wilde zij ze voorbereiden op onafhankelijkheid. Nadat de uitkomst in Suriname minder rooskleurig was dan verwacht werd weer uitgegaan van een gemeenschappelijk bestuur. Nederland wil enerzijds vooral niet de indruk wekken nog een beetje neokoloniaal te zijn en voelt anderzijds groeiende ergernis zoals de heer Hessing aangaf. Het ergert hem dat de bevolking van de Antillen een behoorlijke potentie heeft, maar dat de elite niet altijd de noden van de samenleving representeert, hetgeen het maken van afspraken bemoeilijkt. Niemand heeft vrede met de huidige bestuursstructuur, waarin de eilanden van elkaar vervreemden. Op lange termijn ziet hij echte zelfstandigheid niet als een optie. Amerika zou er zeker vragen bij stellen, omdat de eilanden thans een doorvoerplaats voor drugs zijn. De eilanden willen ook niet, omdat zij willen vasthouden aan het paspoort en aan de bescherming van het Koninkrijk. Bovendien tonen harde cijfers aan dat de landen in de regio die onafhankelijk zijn het economisch nog slechter doen. Tegelijkertijd is echter de echte warme betrokkenheid bij het Koninkrijk voorbij. Aruba heeft de consequenties eerder aanvaard, door een afspraak te maken over financiële onafhankelijkheid. Als het echter onderdeel van het Koninkrijk wil blijven, horen daar ook verantwoordelijkheden bij. Curaçao en St. Maarten willen eigenlijk een status aparte, maar hebben niet zo voor ogen wat dat moet inhouden. St. Maarten wil niet afhankelijk zijn van Curaçao. Daar zit ook 900 kilometer tussen. Het is niet meer reëel om de eilanden kunstmatig bij elkaar te houden.
De minister gaat een rechtstreeks contact met St. Maarten niet uit de weg. Hij wenst relaties op maat met de eilanden. Hij vindt ideeën over een nieuwe provincie van Nederland of vijf nieuwe gemeenten niet reëel. Nederland zou dan na vijftig jaar autonomie weer vele bevoegdheden moeten overnemen. Hij denkt aan een oplossing per eiland, met een minimaal staatkundig verband tussen de Antillen. Er zou kunnen worden gedacht aan een aantal gemeenschapsvoorzieningen en toezichtinstellingen op centraal Antilliaans niveau. St. Eustatius en Saba zouden, gelet op hun geringe bevolkingsomvang, een bijzondere band met Nederland kunnen onderhouden, terwijl de andere eilanden een grotere autonomie zouden kunnen krijgen. De minister legt zich nergens op vast, maar de werkgroep kan bekijken waar draagvlak voor is.
De werkgroep bestuurlijke verhoudingen zou gaan bestaan uit drie onafhankelijke leden, aan te zoeken door de minister, voor Nederland en zes leden namens de Antillen, vijf van de eilanden en een aangezocht door de landsregering. Hij heeft nog geen formele mededelingen te doen over de Nederlandse leden. Hij zoekt naar inzicht in en ervaring met de politiek-bestuurlijke Antilliaanse verhoudingen, ervaring in het bedrijfsleven en met instituties als een ontwikkelingsfonds en financiële expertise, vooral in de relatie tussen overheden.
De Raad van State gaat ondertussen na welke mogelijkheden het Statuut biedt tot eventuele omvorming van de status van de eilanden in relatie tot de Europese Unie, van de LGO- naar de UPG-status. Op de Antillen en Aruba woeden hevige discussies, niet altijd op basis van dezelfde informatie. Er zijn erg veel vragen aan verbonden, onder andere of een eventuele statuswijziging en een nauwere oriëntatie op de Europese Unie wenselijk is, gelet op de economische positie van de eilanden in de Cariben of de economische relatie met Amerika. Voor Aruba zou het heel negatief kunnen uitvallen, maar voor de Antillen misschien positief. De Rijksministerraad zal een werkgroep van de drie landen instellen om alle informatie hierover te vergaren, om tot een verantwoorde beoordeling te komen. De regering spant zich op het Europese vlak in om alle opties nog open te houden. Zij respecteert verder het oordeel van de Antillen en van Aruba. Op Aruba is de discussie erover volstrekt gepolitiseerd. Op de Antillen ligt het genuanceerder. De minister is vooralsnog van oordeel dat de eilanden niet afzonderlijk kunnen besluiten, maar er zijn geleerden die menen dat er toch wel mogelijkheden zijn. Hij kan zich echter moeilijk voorstellen dat bijvoorbeeld slechts één eiland in de praktijk de UPG-status zou kunnen krijgen.
De minister zou willen dat de rapportages van de werkgroep bestuurlijke verhoudingen in de eerste helft van 2004 zouden worden uitgebracht. De rapportages van de Europa-werkgroep zijn wellicht wat minder dringend.
Het Statuut biedt juridische mogelijkheden tot hoger toezicht. Dit instrument kan een stok achter de deur zijn, maar is niet het meest wenselijke instrument. Er zijn ook minder vergaande mogelijkheden om druk uit te oefenen. De Nederlandse ministerraad heeft verantwoordelijkheid voor het Nederlandse belang bij het Koninkrijk. Daarom wordt met een zekere regelmaat over de Antillen gesproken. Daarnaast komt de Rijksministerraad bij elkaar.
De NGO's hebben zich per eiland georganiseerd in een NGO-platform. Naar het oordeel van de minister vormen die platforms een goede afspiegeling van de maatschappelijke sectoren en organisaties. De NGO's zijn kleinschalig. Zij hebben professionele ondersteuning uit de medefinancieringsorganisatie nodig. Hij heeft het beeld dat er geen grote verknoping tussen NGO's en politieke partijen is. Hij heeft vooralsnog voldoende vertrouwen in de platforms. Sommige organisaties zijn er van oudsher, zoals de opvolgers van de vroegere missiestructuren. Ook ontstaan spontaan nieuwe organisaties. De maatschappelijke structuren kunnen worden versterkt door de NGO's in te zetten. Er wordt gefinancierd op basis van programma's. De uitvoering van die programma's wordt gecontroleerd. Hij wil zo snel mogelijk af van onderuitputting en bureaucratie. Dat lukt niet als het absorptievermogen klein is en er wel veel geld is. Het ontwikkelingsfonds krijgt een onafhankelijk bestuur, dat door beide landen is aangewezen en uit zijn midden een voorzitter kiest. Een uitvoeringsorganisatie toetst of de verzoeken aan de criteria voldoen en verdeelt de gelden. Er zullen altijd aanvragen met onvoldoende kwaliteit en onderbouwing zijn.
De minister durft het wel aan om met de eilanden afzonderlijk in de slag te gaan, omdat niemand meer een zware landsverantwoordelijkheid wenst. Het wordt ook een uitgangspunt voor de werkgroep bestuurlijke verhoudingen. Er is zelfs geen verschil van mening over met de Antilliaanse regering.
Het Statuut is vijftig jaar geleden helemaal dichtgespijkerd. Het is bijna niet mogelijk dat iedereen het eens is over wijzigingen. Een deel van de aanbevelingen van de werkgroep bestuurlijke verhoudingen zal buiten het Statuut om kunnen worden doorgevoerd. Er wordt een commissie ter evaluatie van het Statuut ingesteld, maar de minister wacht dat niet af. Hij wil structuur en geslotenheid van het Statuut zeker ter discussie stellen, maar niet vooruitlopend op de uitkomsten van de Europa-werkgroep en de werkgroep bestuurlijke verhoudingen.
Uit de krant heeft de minister vernomen dat de Antilliaanse regering zich heeft gewend tot de dekolonisatiecommissie van de VN. De heer Cova heeft hem gezegd dat dit zou zijn aangemeld bij de Nederlandse ambassadeur te Washington en de permanente vertegenwoordiger bij de VN. Dat wordt nog nagegaan. De heer Cova stelt dat is gevraagd wat de reikwijdte is van het zelfbeschikkingsrecht en of de commissie het houden van referenda kan ondersteunen. Dat zijn legitieme vragen. Het eilandbestuur van Saba is vroeger ook wel naar de dekolonisatiecommissie gegaan, omdat het zich stoorde aan de verhoudingen met Willemstad en Nederland. Daar heeft de minister geen moeite mee gehad.
De minister zou willen dat over vier jaar er een zodanige bestuurlijke stabiliteit per eiland is dat men de aandacht kan richten op de echte vraagstukken. De Nederlandse financiële steun moet dan gericht zijn op de potentie van de eilanden en hun economische structuur. De grootste opgave is het aanbrengen van een wending in de armoedecultuur die thans heerst. De armoede is deels een verdelingsvraagstuk, maar door de armoedecultuur wordt de handel in verdovende middelen acceptabel. De economie van de Antillen is al sterk drugs-related. Een deel van de bevolking is in die «bedrijfstak» werkzaam. Voor zover de winsten niet aan buitenlandse organisaties toevallen, worden zij geïnvesteerd in de samenleving, die dus deels afhankelijk wordt van crimineel geld.
Mevrouw Verdonk zal namens het kabinet nog voor het eind van het jaar een programma uitbrengen voor Antilliaanse jongeren in Nederland, niet alleen de criminele jongeren. De minister zal daaraan bijdragen wat in zijn vermogen ligt, zij het dat hij niet veel fiducie heeft in een nieuw traject met verplichte inburgeringscursussen en vertrekcontrole op de Antillen, want dat is op niets uitgelopen. Wel wordt de voogdijregeling inmiddels beter georganiseerd.
De minister is niet ontevreden over het Solidariteitsfonds. Er ligt een uitstekend eindadvies van de commissie-Havermans. De verantwoordelijke Antilliaanse staatssecretaris Blackman trekt er hard aan om met eigen plannen, waaronder schuldsaneringsplannen te komen. Er zijn afspraken gemaakt over de indexering van bedragen over 2003. Beide landen hebben hun bijdrage over 2003 voor de kustwacht voldaan. Daarover was een harde afspraak gemaakt. Nederland heeft extra € 18 mln beschikbaar gesteld. Overigens is er een betalingsachterstand over voorgaande jaren.
Mevrouw Tan (PvdA) meent, met de wijsheid van achteraf, dat er in de afgelopen dertig jaar in Nederland ook een zekere desinteresse en weinig echte belangstelling was. Op dit moment gaat het gelukkig ook om armoedebestrijding, want bestrijding van de armoedecultuur is essentieel voor het bereiken van oplossingen. Er zal moeten worden geïnvesteerd in menselijk kapitaal, waarbij de Antillianen in Nederland en de Nederlanders met een multiculturele belangstelling nodig zullen zijn.
De heer Hessing (LPF) is tijdens zijn bezoeken aan de Antillen en Aruba in de afgelopen jaren opgevallen dat de betrokken gouverneur vaak alles wist, maar niets kon. Voor hem staat vast dat de landsregering weg moet. Hoe de structuur daarna moet worden weet hij ook niet, maar misschien heeft het model van de stadsprovincie interessante aspecten.
De minister vermoedt dat er voor een duurzame oplossing voor de bestuurlijke verhouding tussen de vijf eilanden en Nederland een sui generis oplossing zal zijn, waarbij de kleinste eilanden een volstrekt andere relatie met Nederland krijgen dan de grote eilanden. Enige gemeenschappelijkheid tussen de eilanden zal behouden moeten blijven, al was het maar in de sfeer van een toezichtsorgaan, misschien door versterking van de rol van de gouverneur. Die gouverneur moet dan niet zozeer de macht als wel gezag hebben.
Langzamerhand wonen net zoveel Antilianen in Nederland als op de Antillen, maar toch is er institutioneel geen sprake van een koninkrijksgevoel. Bijvoorbeeld het Comité 2004 pleit voor hernieuwde koninkrijksbanden, waarbij elementen als het sociaal beleid en het onderwijs naar het niveau van het Koninkrijk moeten worden getild. De minister vreest echter dat men meer wordt geleid door sentiment dan door realiteitszin. Hij gelooft dat het niet wijs zou zijn oude verhoudingen te herstellen. Het voormalige moederland zal graag bijdragen aan het verwerven van een plaats in de regio en wil langjarige financiële verplichtingen aangaan, maar is niet gericht op het kunstmatig in stand houden van een gevoelen dat er feitelijk niet is.
Samenstelling:
Leden: De Graaf (VVD), Hessing (LPF), Van Heukelum (VVD), Klink (CDA), Van Leeuwen (CDA), Lemstra (CDA), Linthorst (PvdA), Meulenbelt (SP), Platvoet (GroenLinks), Schouw (D66), Schuurman (ChristenUnie), voorzitter en Tan (PvdA), ondervoorzitter.
Plv. leden: Biermans (VVD), Doek (CDA), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oye (VVD), Kohnstamm (D66), Middel (PvdA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Pormes (GroenLinks), Slagter-Roukema (SP), Werner (CDA) en Woldring (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20032004-29200-IV-B-h1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.