29 036
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 met het oog op de vereenvoudiging, modernisering en harmonisering van de ter zake van de facturering geldende voorwaarden op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (richtlijn facturering)

C
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 28 november 2003

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de vaste commissie voor Financiën aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie verwezen naar een brief van Vodafone Nederland2 waarin wordt gesteld dat de vermelding van de eenheidsprijs in voorkomende gevallen tot een onnodige toename van de administratieve lasten en in bepaalde gevallen zelfs tot een onwerkbare situatie kan leiden. In dit verband wordt voorgesteld een zelfde pragmatische regeling toe te passen als in het Verenigd Koninkrijk. Gaarne vernemen deze leden het oordeel van de staatssecretaris van Financiën over dit voorstel.

Verder vroegen de leden van de CDA-fractie de mening van de staatssecretaris over het voorstel om ter vermindering van de administratieve lasten bij facturering door vennootschappen die deel uitmaken van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting een keuzemogelijkheid te bieden voor hetzij het vermelden van het BTW-identificatienummer van de fiscale eenheid, hetzij het BTW-identificatienummer van het desbetreffende onderdeel van de fiscale eenheid.

Vervolgens vroegen de leden van de CDA-fractie de staatssecretaris te bevestigen dat in het geval dat de plaats van dienst wordt geacht te zijn gelegen in een andere EU-staat, de door de andere lidstaat gestelde factuurvereisten niet van toepassing zijn op de door de Nederlandse ondernemer op te stellen factuur. Immers, indien deze onverkort van toepassing zouden zijn, leidt dit tot een forse administratieve lastenverzwaring. De leden van de CDA-fractie vroegen de staatssecretaris de duidelijkheid te verschaffen waarnaar wordt gevraagd in de brief van VNO-NCW van 5 november 20033 inzake dit wetsontwerp. Gaarne vernamen zij ook de reactie van de staatssecretaris op de overige in deze brief vermelde punten.

Onder verwijzing naar de brief van mr. A. M. J. van der Sman van 21 november 20034 vroegen de leden van de CDA-fractie de staatssecretaris aandacht te besteden aan de gevolgen van dit wetsvoorstel voor kleine ondernemers/zelfstandigen die niet over een BTW-nummer beschikken, nu vermelding van het sofinummer op bezwaren lijkt te stuiten.

De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Als voorbereiding op de plenaire vergadering ontvingen zij graag een gemotiveerde reactie van de staatssecretaris op de volgende vragen.

Het wetsvoorstel betreft in casu een richtlijn uit 2001, die per 1 januari 2004 moet zijn geïmplementeerd. Eind 2003 moeten zowel de Tweede als de Eerste Kamer het wetsvoorstel met grote spoed behandelen. Kan de staatssecretaris uiteenzetten, waarom dit wetsvoorstel eerst op zo'n laat moment de Tweede en de Eerste Kamer heeft bereikt? Welke maatregelen neemt de staatssecretaris om deze ongewenste situatie voortaan te voorkomen, zo vragen deze leden.

Als gevolg van artikel 35a, lid 1, letter h dient onder meer de eenheidsprijs exclusief belasting op de factuur te worden vermeld. Allereerst dient de vraag zich aan, zo vervolgden deze leden, of deze eenheidsprijs ook bij diensten (niet zijnde doorlopende diensten), die op uurbasis gedeclareerd worden, vermeld dient te worden. Desgevraagd merkt de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag op, dat in geval op basis van een uurtarief wordt gefactureerd, het uurtarief de eenheidsprijs kan zijn. Dit antwoord is voor veel dienstverleners niet afdoende en creëert geen werkbare situatie. Het antwoord van de staatssecretaris is niet afdoende cq laat veel vragen open voor diverse sectoren bijvoorbeeld nuts-, telecommunicatie-, media- en entertainmentsector en zal leiden tot administratieve lastenverzwaring vanwege o.a. de toename van het aantal handelingen bij het opstellen van de facturering, de aanpassing van automatisering, hoge implementatiekosten en commercieel onbegrijpelijke facturen etc. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen deze kritiek?

Tevens dient hierbij opgemerkt te worden, aldus de leden van de VVD-fractie, dat tijdens de onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de Lidstaten de discussies terzake van de eenheidsprijs zijn gegaan over de eenheidsprijs van goederen en niet over de eenheidsprijs van diensten. In Engeland is vrij vertaald het volgende in de wetgeving opgenomen. Op de factuur moet de eenheidsprijs worden vermeld. Echter in het geval er geen eenheidsprijs bestaat dan zal de vergoeding exclusief belasting de eenheidsprijs zijn. De intentie is, dat de verplichte vermelding alleen van toepassing is voor telbare goederen of diensten en voor diensten mag het telbare element het uurtarief of de prijs voor een standaarddienst zijn. De eenheidsprijs hoeft in het geheel niet te worden vermeld, indien de afnemer dit niet verlangt en indien vermelding van de eenheidsprijs niet gebruikelijk is in de desbetreffende sector. De vraag aan de staatssecretaris is of hij een soortgelijke pragmatische oplossing acceptabel acht en bereid is in deze zin het wetsvoorstel aan te passen.

Gezien het gestelde in het wetsvoorstel dient met de stofkam door de thans geldende besluiten inzake facturering te worden gegaan om te bezien of de besluiten ook in 2004 nog voldoen. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer dit proces is afgerond?

Kan de staatssecretaris voorts de gevolgen van aanvullende facturen of creditfacturen in het licht van de te vermelden gegevens nog eens in kaart brengen om onduidelijkheid te voorkomen?

Op het punt van de alternatieve methode uit artikel 35b, 2e lid, letter c geeft de inspecteur een voor beroep vatbare beschikking af. Kan de staatssecretaris bevestigen, dat de afwijzing van de methode ook bij een dergelijke beschikking geschiedt, zodat de belastingplichtige zijn methode kan laten toetsten door de rechter?

Gezien het grote belang van de ontheffing van de factuurverplichting bij vrijgestelde prestaties wordt de staatssecretaris verzocht om het bedrijfsleven met spoed bij de totstandkoming van de betreffende ministeriële regeling te betrekken, zo vervolgden deze leden. In het kader van de richtlijnen met betrekking tot de elektronische factuur zal de staatssecretaris richtlijnen formuleren met betrekking tot het bepalen van de authenticiteit en de integriteit van de elektronisch verzonden facturen. Ook op dit punt leek het deze leden goed dat transparantie wordt betracht en dat de richtlijnen spoedig worden gepubliceerd. Is de staatssecretaris bereid deze suggesties te volgen? Wat is daarbij het tijdschema, dat gehanteerd wordt?

Voor het terugvragen van BTW in andere Lidstaten dient een papieren factuur overgelegd te worden. Dit is (administratief) lastig. De leden van de VVD-fractie vroegen de staatssecretaris om een krachtig initiatief te nemen om in EU-verband teruggave op basis van elektronische facturen tot stand te brengen. Temeer daar de eis van een papieren factuur voor een teruggave de aanvaarding van een elektronische factuur door een afnemer zal belemmeren.

In artikel 25a, lid 1 letter k wordt aangegeven dat «enige aanduiding» van een vrijstelling, intra-communautaire levering of verlegging moet plaatsvinden. Hierin staat de uitvoer niet genoemd. Kan derhalve bij een ICL worden volstaan met de mededeling, dat betreffende goederen zijn vervoerd naar een andere EU-lidstaat? Welke vereisten worden volgens de staatssecretaris aan de factuur gesteld als het uitvoer betreft, vroegen de leden van de VVD-fractie tot besluit.

De leden van de CDA-fractie merkten op zich aan te sluiten bij de door de leden van de VVD-fractie gestelde vragen.

Vertrouwende, dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Essers

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Schuyer (D66), Ketting (VVD), Rabbinge (PvdA), Platvoet (GL), Terpstra (CDA), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Van Middelkoop (CU), Kox (SP), Biermans (VVD), Essers (CDA) (voorzitter) en Leijnse (PvdA).

XNoot
2

Griffie EK nr. 130525.2, 11 november 2003.

XNoot
3

Griffie EK nr. 130525.1, 6 november 2003.

XNoot
4

Griffie EK, nr. 130525.4.

Naar boven