29 031
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L 212)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 6 juli 2004

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de vaste commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, waarbij zij zich erover hebben verbaasd dat de regering er blijkbaar voor kiest de hier eventueel toekomstige verblijvende ontheemden een minimum aan voorzieningen en verblijfsrechten toe te kennen. In dit verband vroegen deze leden de regering of, en zo ja hoe, zij dit kan rijmen met de intentie van de betreffende Europese richtlijn, die immers is gericht op zowel harmonisatie in de aanpak van het «ontheemdenbeleid» als coördinatie in de verdeling van de massaal toestromende ontheemden over de afzonderlijke lidstaten. Waar tussen deze landen zoveel onderliggende verschillen bestaan in voorzieningen en verblijfsrechten en er tegelijkertijd niet tot een «dwingende verdeling» over de lidstaten kan worden overgegaan, dreigt Nederland zich de facto te willen onttrekken aan het ruimhartig opvangen van ontheemden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen de regering of zij dit de juiste koers acht voor een land dat tijdenlang – en met hun instemming – de toon wist te zetten in een humane opvang van degenen die in Nederland met recht en reden om bescherming aanklopten, zoals passend is voor een beschaafd land.

De leden van de GroenLinks-fractie hadden met bezorgdheid kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij stelden daarom de volgende vragen.

– Wil de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie meedelen of en zo ja, hoe zij zich in de Raad van Ministers sterk heeft gemaakt voor een minimumrichtlijn op een hoger niveau?

– De vergunning voor bepaalde tijd is sinds kort niet maximaal drie maar vijf jaar geldig. Voor mensen die straks vallen onder de tijdelijke bescherming, geldt dat zij eerst drie jaar, en vervolgens, als zij een vergunning voor bepaalde tijd krijgen, nog eens vijf jaar moeten wachten op een definitieve vergunning. Of is de minister bereid de tijdelijke vergunning met terugwerkende kracht te verlenen?

– Zijn er «incentives», en zo ja welke, voor de Nederlandse overheid om het asielverzoek van mensen die vallen onder de tijdelijke bescherming maar die mogelijk recht hebben op een vergunning voor bepaalde tijd, al ruim vóór het verstrijken van de drie jaar te behandelen? Erkent de minister dat er situaties kunnen zijn dat er weliswaar in Europa een grote toestroom is, maar dat de toestroom in Nederland relatief gering is, waardoor er geen praktische belemmering is voor het snel behandelen van asielverzoeken?

– Erkent de minister dat de nu voorgestelde regeling voor tijdelijke bescherming, het «regime» en de rechtspositie van asielzoekers met drie jaar kan verlengen?

– Vindt de minister een dergelijke lange duur nog humaan? En wat zijn volgens haar de consequenties voor de mogelijke spanningen in bijvoorbeeld asielzoekerscentra?

– Kan de minister zich voorstellen dat Nederland Europese richtlijnen niet op het minimumniveau implementeert, of zijn Europese richtlijnen voor de minister maximumnormen?

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Kohnstamm (D66), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Soutendijk-v. Appeldoorn (CDA) en Westerveld (PvdA).

Naar boven