28 870
Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand)

28 960
Invoering van de Wet werk en bijstand (Invoeringswet Wet werk en bijstand)

D
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 1 oktober 2003

De memorie van antwoord heeft de leden van de commissie nog aanleiding gegeven tot het stellen van enkele nadere vragen en tot het maken van enkele nadere opmerkingen.

Indien deze opmerkingen en vragen tijdig voor de openbare behandeling door de regering van een reactie zijn voorzien, acht de commissie deze hiermee voldoende voorbereid.

De leden van de CDA-fractie deelden mee hun nadere vragen en opmerkingen tijdens de openbare behandeling van de onderhavige wetsvoorstellen aan de regering te zullen voorleggen.

De leden van de PvdA-fractie hadden een aanvullende vraag over de delegatie van de invulling van het bijstands-sanctiebeleid in de wet. Hoewel zij het uitgangspunt van decentralisatie in zijn algemeenheid wel onderschrijven, vroegen deze leden zich af of deze onvoorwaardelijke delegatie aan gemeenten van de bevoegdheid tot wat supranationaal mogelijk wordt aangemerkt als eigendomsontneming, zich wel verdraagt met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, meer bepaald artikel 14 juncto artikel 1 van het Eerste protocol op dit verdrag.

De leden van de fractie van GroenLinks hadden na lezing van de memorie van antwoord – waarvoor zij de staatssecretaris hartelijk dankten – nog de volgende, aanvullende vragen.

In antwoord op een vraag van de PvdA-fractie wordt gesteld «het kabinet gaat ervan uit dat verschillen (...) functioneel zijn». Echter, wat gebeurt er als die verschillen niet functioneel blijken te zijn? Ook wordt gesteld dat «de uitkeringsnormen ()geen deel uitmaken van de gemeentelijke beleidsvrijheid». In de situaties genoemd in artikel 27 t/m 30 zijn die normen dat echter wel.

Begrepen deze leden het goed dat het CBP van alle bijna 500 gemeenten de bijlagen bij de beschikking moet gaan bekijken om een goed beeld te krijgen van de bescherming van persoonsgegevens? «De bezuinigingen op de gesubsidieerde arbeid en op het macrobudget werkdeel WWB betekenen niet dat de vraag naar arbeid verloren gaat», stelt de staatssecretaris. Kan de staatssecretaris aangeven waar gemeenten en non-profit-instellingen het geld vandaan halen om in de vraag naar arbeid te blijven voorzien?

De staatssecretaris stelt dat het «onwaarschijnlijk» is dat gemeenten mensen die zich willen vestigen, zullen tegenhouden omdat zij bijstandsgerechtigd (en dus kostbaar) zijn. De staatssecretaris sluit het dus niet uit. Als er aanwijzingen zijn dat het toch gebeurt, is dat dan reden voor het rijk om in te grijpen? En zo ja, hoe? En zo nee, waarom niet?

In het antwoord op de vraag over verdringing heeft de staatssecretaris zich vooral gericht op het scholingsaspect (hoger vs lager geschoolden). De vraag was echter algemeen bedoeld: zullen de makkelijk te reïntegreren uitkeringsgerechtigden niet de moeilijk plaatsbaren verdringen?

In de beantwoording van de vraag van deze leden naar de sociale activering is niet ingegaan op de mogelijkheid van beroep (van een bijstandsgerechtigde c.q. nugger tegen gedwongen sociale activering).

Bij de behandeling van de vragen over de «aanspraak op voorzieningen» is geen antwoord gegeven op de vraag waar een cliënt in beroep kan als een gemeente tegen de zin van de cliënt geen voorzieningen aanbiedt. Kan dit alsnog gebeuren?

Hoe groot (in aantal personen) is op dit moment de totale doelgroep voor het «werkdeel» van de WWB, oftewel bijstandsgerechtigden, nuggers en ANW'ers tezamen?

Begrepen deze leden het goed dat het verdeelmodel voor het werkdeel mogelijk nog wordt uitgebreid met het aantal «nuggers» en ANW'ers? Wanneer wordt dit duidelijk?

Is de staatssecretaris er mee bekend dat de VNG namens de Nederlandse gemeenten spreekt? Wat is de reden dat de staatssecretaris in reactie op de brief van de VNG andere sprekers aanhaalt, in plaats van helder te reageren op het standpunt van de VNG, dat de invoering per 1 januari 2004 «onwerkbaar» is? Wil de staatssecretaris daar alsnog op reageren?

De staatssecretaris stelt dat invoering gedurende het jaar bij Divosa «op grote bezwaren stuit». Is het de staatssecretaris bekend dat Divosa pleit voor een integrale invoering van de wet niet eerder dan per 1 januari 2005?

In antwoord op hun vragen over het mogelijk grote beroep op de rechterlijke macht, antwoordde de staatssecretaris dat de rechtbank en de CRB wel vaker te maken hebben met verschillen tussen gemeenten. Dat was echter niet het kernpunt van hun vraag. Kernpunt van de vraag is dat veel bijstandsaanvragers èn reïntegreerders straks mogelijk boos zijn over beslissingen en naar de rechter stappen. De rechterlijke macht in Nederland is zoals bekend, overbelast. Heeft de staatssecretaris hier een oplossing voor?

De leden van de fractie van de SP merkten op dat in de memorie van antwoord de staatssecretaris aangeeft te weten dat een zeer groot deel van de alleenstaande ouders zeer gemotiveerd is om (op termijn) betaalde arbeid te gaan verrichten. In dat kader blijft het onbegrijpelijk waarom er toch sprake zou moeten zijn van een sollicitatieplicht, in plaats van een stimulerend aanbod. De vraag van deze leden, voor welk percentage van de bijstandspopulatie zou gelden dat die de sollicitatieplicht als «economische prikkel» nodig zouden hebben is niet beantwoord. Wil de staatssecretaris dat alsnog doen? Gezien het feit dat voor deze categorie bovendien een aantal voorwaarden zijn geformuleerd waaraan vele gemeentes niet optimaal zullen kunnen voldoen luidt onze vraag bovendien of het niet beter is de sollicitatieplicht te vervangen door een stimulerend beleid gebaseerd op vrijwilligheid.

Gezien de geringe slaagkans op betaalde arbeid, en het gegeven dat ook jongeren een kans moeten hebben op de arbeidsmarkt was het deze leden nog steeds niet duidelijk waarvoor sollicitatieplicht voor 57,5-plussers zou moeten dienen.

De twee nu gehanteerde normen bij het beoordelen of alleenstaande ouders al of niet sollicitatieplicht hebben, aan de ene kant de vrijheid van de ouders om zelf invulling te geven aan de zorgplicht, aan de andere kant het primaat dat er voor alle cliënten gestreefd moet worden naar economische zelfstandigheid kunnen haaks op elkaar komen te staan. Met een formulering waarbij geit en kool gespaard worden, wordt ruim baan gegeven aan de willekeur van de betreffende ambtenaar welk principe in elk geval zwaarder moet wegen. Door verschillende fracties is er al op gewezen dat de sollicitatieplicht dan wel ontheffing af komt te hangen van de politieke kleur van de gemeente. Wat denkt de staatssecretaris daar aan te doen.

De uitspraak: «het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid om te voorzien in middelen, bijvoorbeeld door sparen, zodat er geen beroep gedaan hoeft te worden op de bijstand» is geen antwoord op de vraag of het rechtvaardig is dat mensen die wel hebben gespaard of een huis hebben dat «op moeten eten» terwijl mensen die niet zo spaarzaam zijn geweest wel in aanmerking komen voor een uitkering. Kan de staatssecretaris alsnog antwoord geven op de vraag?

Bij de vragen over het verbod op categoriale bijzondere bijstand, en de daaruit voortvloeiende bureaucratie, (voor elke aanvraag individueel naar het loket), ontkent de staatssecretaris dat «aanbod op maat» meer werk vraagt van de betreffende gemeentes. Wil de staatssecretaris alsnog antwoord geven op de vraag waar de gemeenten de tijd en de middelen vandaan moeten halen om terug te gaan naar individuele verwerking van elke aanvraag?

De staatssecretaris geeft aan dat de categoriale verstrekkingen aan chronisch zieken en gehandicapten slechts 4% van het totaal aan categoriale bijzonder bijstand bedroeg. Aangezien niemand hoeft te twijfelen aan de noodzaak van extra verstrekkingen, en het een extra belasting is voor deze doelgroep om voor elke nood een aparte, individuele aanvraag te doen luide de vraag: waarom geen uitzondering voor deze groep?

«De toename van de gemeentelijke ruimte voor het vaststellen van individuele bijzondere bijstand kan voor individuele huishoudens zowel tot een positief als een negatief inkomenseffect leiden» geeft de staatssecretaris toe. Wat denkt de staatssecretaris te doen aan het negatieve inkomenseffect als het gaat om gezinnen die al op de rand van het minimum stonden?

De staatssecretaris suggereert dat er overleg is geweest en sprake is van enige overeenstemming met de gemeenten. Maar in de brief van de VNG staat ondubbelzinnig dat er grote gemeentelijke bezwaren zijn tegen de afschaffing van categoriaal armoedebeleid, de beperkte invloed van de gemeenten op de toegang tot de bijstand en de organisatie van de uitstroom, en ziet «een schier onmogelijke opgave met name vanwege het financiële kader». De VNG zegt letterlijk: «de optelsom van bezuinigingen, de onvoldragen financieringssystematiek en een volstrekt onvoldoende bedrag voor implementatiekosten maken uitvoering per 1 januari a.s. onwerkbaar» Wat heeft de staatssecretaris hier op te zeggen?

De vraag waar de banen vandaan moeten komen om al die nieuwe sollicitatieplichtigen mee uit de uitkeringen te helpen acht de SP-fractie niet beantwoord. De mededeling dat de wet ook bedoeld is voor tijden van hoogconjunctuur leek hen een zwaktebod. Wordt daarmee niet geïmpliceerd dat deze wet het minder goed zal doen in tijden van laagconjunctuur?

Het lid van de Onafhankelijke Senaatsfractie (OSF) had de volgende aanvullende vragen.

Op de volgende vraag is in de memorie van antwoord geen reactie gegeven. Dit lid zou allereerst alsnog een antwoord ontvangen op de vraag:

«In artikel 8 van de Wet Werk en Bijstand wordt de gemeenten o.a. de verplichting opgelegd er voor te zorgen dat in het aanbieden van ondersteuning en voorzieningen een evenwichtige aandacht wordt gegeven aan de diverse doelgroepen van het beleid. Maakt dit aspect onderdeel uit van de toetsing van het gemeentelijk beleid op «de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet» (art. 76) of vindt alleen toetsing plaats in het kader van het ministerieel toezicht op de «doeltreffendheid van deze wet»?»

De beantwoording van een vraag met betrekking tot de bezuiniging van € 150 miljoen d.m.v. korting op het macrobudget en de daaropvolgende bijstellingen, is wel uitgebreid, maar was dit lid niet helemaal duidelijk.

Moet het antwoord zo worden begrepen dat het macrobudget voor 2004 wordt berekend op basis van:

– realisatie bijstandsuitkeringen 2002

– verwachtingen m.b.t. de conjunctuur

– minus efficiency-korting van € 150 miljoen?

Is het vervolgens zo dat vervolgens per september 2004 wordt bijgesteld op basis van de conjuncturele ontwikkeling van 2004, loon- en prijsontwikkelingen én de gerealiseerde bijstandsuitkeringen van 2003, zodat het effect hiervan is dat een macrobudget definitief wordt gemaakt waarin de efficiency-korting aan de gemeenten wordt doorberekend, ongeacht de vraag of de efficiency-verbetering ook is gelukt?

Is het vervolgens zo dat de vaststelling van het macrobudget voor 2005 per september 2004 op dezelfde uitgangspunten gebaseerd wordt, maar dat de bijstelling daarvan in september 2005 de korting ongedaan zou kunnen maken als de efficiency-verbetering niet zichtbaar wordt in de gerealiseerde bijstandsuitkeringen van 2004 ?

Als deze interpretatie juist is, lopen de gemeenten dan, in het bijzonder over het introductiejaar 2004 niet een extra groot risico doordat een korting wordt opgelegd ook als geen efficiency-verbetering bereikt wordt. Is deze aanpak dan in overeenstemming met het uitgangspunt dat het macrobudget voldoende groot moet zijn om de totale som van de bijstandsuitkeringen te kunnen dekken (zie art. 69, tweede lid)?

Naar aanleiding van de brief d.d. 22 september 2003 van de Gemeente Dordrecht aan de Eerste Kamerfracties leek het dit lid goed duidelijk vast te stellen per welke datum de in de wet vereiste gemeentelijke verordeningen uiterlijk in werking dienen te treden.

De voorzitter van de commissie,

Noten

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Van den Berg (SGP), Van Leeuwen (CDA), plv. voorzitter, Swenker (VVD), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Van Driel (PvdA), Vedder-Wubben (CDA), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Noten (PvdA), voorzitter, De Rijk (GL) en Schouw (D66).

Naar boven