28 777
Wijziging van de Huursubsidiewet en enkele andere wetten (introductie van een nieuwe procedure voor huurders die een aanvraag om toekenning van huursubsidie indienen)

A1
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING2

Vastgesteld 8 oktober 2003

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie kunnen instemmen met dit wetsvoorstel, dat een modernisering introduceert van de procedure voor het aanvragen van huursubsidie. Dat neemt niet weg dat zij nog een drietal vragen hebben bij tekst en uitwerking van het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de PvdA stemmen in grote lijnen in met het voorliggende wetsvoorstel, dat met terugwerkende kracht tot 1 juli 2003 in werking moet treden. Deze leden hebben kennisgenomen van de problemen die zich bij de invoering van de modernisering van de uitvoering hebben voorgedaan. Daarover resteert nog een enkele vraag.

Uit de brief van de minister d.d. 2 september 2003, handelend over «Vertragingen uitbetaling huursubsidie», valt te lezen dat hard gewerkt is en wordt aan het inhalen van de ontstane achterstanden. De stand van zaken met betrekking tot het automatisch continueren van de huursubsidie voor het jaar 2003–2004 zijn ronduit positief te noemen. De stand van zaken met betrekking tot de eerste aanvragen liet op 31 augustus nog een aantal van 62 000 aanvragen zien die behandeld zouden moeten worden. Zijn deze aanvragen volgens verwachting inmiddels allemaal afgehandeld?

Met grote zorg hebben de leden van de fractie van de PvdA echter kennisgenomen van de vertraging rond de afhandeling van de bezwaarschriften. Kan de minister een prognose geven voor de afhandeling van deze bezwaarschriften, die voor een belangrijk deel betrekking hebben op het subsidiejaar 2002–2003? Op welke manier is aan de bezwaarden kenbaar gemaakt dat hun bezwaarschrift niet binnen de termijn afgehandeld kon worden en hoe heeft de minister er zich van vergewist of dit voor individuele huishoudens geen ernstige financiële problemen heeft veroorzaakt?

De voorgestelde wijzigingen vormen de afsluiting van een modernisering van de Huursubsidiewet, die beoogt de uitvoering van de wet te verbeteren en de klantvriendelijkheid te vergroten. De leden van de SP-fractie menen dat de minister nog niet geheel in deze opzet is geslaagd. De problemen met de aanvragen van huursubsidies zijn nu niet meer zo groot als in de periode 2002–2003, maar nog steeds bereiken deze leden veel klachten, bijvoorbeeld via de lokale SP Hulpdiensten. Veel van deze klachten betreffen de onjuistheid of onvolledigheid van de brongegevens, die voortkomen uit een gebrekkige informatievoorziening door de Belastingdienst, de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens en de verhuurder. In geval van foutieve of onvolledige brongegevens wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de huursubsidieaanvrager. Hij of zij moet binnen een vastgestelde termijn reageren en heeft eventueel de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen.

De leden van de fractie van de SP willen de minister vragen wie verantwoordelijk is in geval van onjuiste brongegevens. Nu lijkt deze verantwoordelijkheid in laatste instantie bij de huursubsidieaanvrager. Hoewel de minister heeft geprobeerd de formulieren te vereenvoudigen en de informatievoorziening via brochures en internet te verbeteren, is de drempel van de informatievoorziening voor sommige aanvragers, zo weten de leden van de SP-fractie, nog steeds veel te hoog. Zij willen de minister hier wijzen op de zorgplicht van de overheid en vragen of in deze wet de aanvraag kan worden aangepast voor kwetsbare groepen, die nu soms ten onrechte huursubsidie missen, maar daarvan wel afhankelijk zijn. Uitgangspunt hierbij is dat niet de aanvragers, maar de bronnen zélf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de door hen aangeleverde gegevens, zoals ook toenmalig minister Kamp beklemtoonde in een nota van 1 mei 2003.

Naar de opvatting van de leden van de SP-fractie kan soms met weinig extra middelen veel onnodige bureaucratie worden weggenomen. Kan de minister instemmen met het voorstel om een eenvoudig klachtenformulier in het leven te roepen, als de huursubsidieaanvrager twijfelt aan de juistheid van de brongegevens? Per categorie zou hierop kunnen worden aangegeven waar de brongegevens niet kloppen. Op deze manier kunnen weeffouten en de bijbehorende chaos in de verdere aanvraag voortijdig worden voorkomen.

Verder zien deze leden een verband tussen de toenemende vraag naar huursubsidie en de afname van het aantal beschikbare sociale huurwoningen. Veel klachten krijgen de leden van de fractie van mensen die, vaak tegen hun wil, in een voor hun inkomen te dure woning zitten. Kan de minister uiteenzetten met welke maatregelen zij het aanbod van sociale huurwoningen gaat vergroten? Ziet de minister ook de mogelijkheid om leegstaande kantoorruimte te vorderen en bijvoorbeeld geschikt te maken voor jongerenhuisvesting? Ziet de minister ook een mogelijkheid om lege portiekwoningen die op de nominatie staan gesloopt te worden, maar die nog enkele jaren zullen blijven staan, in te richten als tijdelijke woningen? Hoe waardeert zij initiatieven om leegstaande etages boven winkelpanden in de binnensteden weer bewoond te krijgen, zoals het project Wonen boven Winkels Maastricht? Ziet de minister hier ook mogelijkheden voor andere steden, zo vragen de leden van de SP-fractie tot besluit.

INHOUD WETSVOORSTEL

In de eerste plaats stellen de leden van de CDA-fractie een vraag over bescherming van persoonsgegevens. Na een waarschuwend geluid van de Raad van State heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het advies van de Raad opgevolgd om in de wet een extra bepaling op te nemen teneinde te waarborgen dat de bij de fysieke loketten verkregen gegevens van huursubsidiegerechtigden alleen mogen worden aangewend voor het doel waarvoor ze zijn verzameld, de zogenaamde doelbinding. Dat artikel kan de instemming van deze leden krijgen.

Daarnaast is er in het ontwerp nog een moment van overdracht van gegevens opgenomen. Dat is in het geval een gemeente aan het ministerie vraagt om persoonsgegevens ten behoeve van een in de gemeente gerealiseerd woonlastenfonds. Daarover schrijft de memorie van toelichting zeer uitvoerig (bladzijden 13, 14 en 15). Zo uitvoerig dat daaruit niet het simpele antwoord is te destilleren of het thans voorliggende wetsvoorstel op dit punt voldoende waarborgen geeft die artikel 8 E.V.R.M. verlangt, zulks ook in het licht van het terzake door het College bescherming persoonsgegevens uitgebrachte advies (zie met name blz. 13 onderaan, eerste bolletje). Is de minister bereid het antwoord op die vraag nog eens kort en helder te formuleren? Brengen overigens de resultaten van het door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geïnitieerde onderzoek (2003; uitgevoerd door Research voor Beleid) over de overheid als gegevensbeheerder, nog wijziging aan in de aanvankelijk door de minister geponeerde zienswijze, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Als men kijkt naar de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel, roept de uitwisseling van brongegevens tussen belastingdienst, gemeentelijke basisadministratie en de verhuurders vragen op. In de schriftelijke gedachtewisseling daarover tussen Tweede Kamer en de minister (nota naar aanleiding van het verslag, blz. 2 e.v.) komt geen zodanig antwoord op de vraag of de gegevensuitwisseling adequaat is, dat het zonder meer vertrouwen geeft in een toekomstig vlekkeloze uitvoering. In het tijdvak 2002/2003 was al sprake van een uitval van 20%, terwijl het tussen de minister en de belastingdienst gesloten convenant zich beperkt tot het «zich inspannen», «treffen van kwaliteitsmaatregelen» en «vastleggen van verantwoordelijkheden», zij het dat de minister (bij brief van 2 september 2003) heeft laten weten dat het convenant intussen op een aantal punten is aangepast. Kan de minister de leden van de CDA-fractie beargumenteerd gerust stellen dat het percentage van achteraf gezien onjuiste bedragvaststellingen niet onaanvaardbaar hoog zal zijn? Hadden in de wet op dit punt geen duidelijker spelregels opgenomen moeten worden?

Artikel 30c van het wetsvoorstel stelt dat burgemeester en wethouders «bevorderen» dat binnen hun gemeente een of meer voorzieningen tot stand komen die de dienstverlening voortvloeiende uit de uitvoering van deze wet, welke ten goede komt aan de huurders, verbeteren. «Bevorderen» is meer dan een vrijblijvende mogelijkheid iets te doen. Van Dale zegt daarover «de werking of ontwikkeling van iets begunstigen, in de hand werken en (in zwakke opvatting) maatregelen nemen tot». Het is opmerkelijk dat de memorie van toelichting het woord «bevorderen» een heel andere vertaling meegeeft. Immers daar wordt onomwonden gesteld «de gemeenten worden niet verplicht gesteld een of meer voorzieningen ook daadwerkelijk zelf in te richten». Uit het vervolg van de toelichting wordt duidelijk dat de minister daarmee wil aangeven dat zij aldus niet hoeft in te staan voor de kosten. In de nota naar aanleiding van het verslag (blz.8) wordt daarentegen weer uitgesproken dat in 2004 – na een onderzoek over kosten en baten van de Huursubsidie Informatiepunten (HIP's) – bezien zal worden of het gewenst is gemeenten of corporaties alsnog te verplichten deze loketten in te richten. Kan de minister deze leden laten weten wat zij met het woord «bevorderen» nu daadwerkelijk heeft bedoeld en of zij met hen van mening is dat er iets meer verplichtends in verscholen zit dan de memorie van toelichting wil doen geloven?

Los van die tekstuitleg zijn de leden van de CDA-fractie van oordeel dat op zijn minst elke gemeente een loketfunctie zou moeten hebben, gelet op de grote aantallen huursubsidieaanvragers/ontvangers (ca 1 miljoen per jaar met jaarlijks ongeveer 200 000 «nieuwe» aanvragers). Dat gemeentedekkende aantal zal – als de in de stukken uitgesproken verwachting uitkomt – in 2004 nog bij lange na niet gehaald zijn. Kan de minister overigens aangeven – nu zij bij brief van 2 september 2003 heeft meegedeeld dat er intussen bij 132 gemeenten en bij 364 verhuurders HIP's zijn ingesteld – in hoeveel van de 489 gemeenten in totaal voorzieningen zijn getroffen?

Tot besluit vragen de leden van de CDA-fractie of de minister bereid is alsnog uit te spreken dat in elke gemeente – al dan niet samen met een ander reeds bestaand aanspreekpunt – tenminste 1 loket door een gemeentebestuur dient te worden ingericht?

De leden van de fractie van de PvdA achten goede informatievoorziening naar de burgers van groot belang en de rol van HIP's is daarbij naar hun oordeel essentieel. Uit het voortgangsbericht valt te lezen dat 60% van de huursubsidiepopulatie een HIP-vestiging in de nabijheid heeft. Kan de minister meedelen waar de HIP-vestigingen precies gelokaliseerd zijn en of er in dat verband in geografisch opzicht witte plekken te constateren zijn?

Zonder te willen vooruitlopen op politieke discussies betreffende de toekomst van de huursubsidiewetgeving bijvoorbeeld in relatie tot actuele vraagstukken rond de leefbaarheid van delen van de grotere steden hebben de leden van de fractie van de PvdA behoefte aan uitleg betreffende een enkel onderdeel zoals verwoord in de memorie van toelichting van de voorliggende wetswijziging. Naar aanleiding van het onderdeel betreffende het verstrekken van huursubsidiegegevens aan derden wordt op blz. 13 ingegaan op de rol van gemeenten. Letterlijk staat geschreven «De huursubsidiewet voorziet in een rijksbrede regeling die niet geschikt voor lokaal maatwerk. De lokale situatie kan een gemeente aanleiding geven tot het nemen van nadere maatregelen in de vorm van een woonlastenfonds. Een dergelijk fonds voorziet in een extra bijdrage in woonlasten.» De constatering dat een rijksbrede regeling onvoldoende geschikt is voor lokaal maatwerk wordt door de leden van de fractie van de PvdA van harte onderschreven. Maar houdt die constatering niet tegelijkertijd in dat gezocht moet worden naar wegen waardoor dat lokale maatwerk gestimuleerd en vooral niet afgeremd gaat worden? Kunnen deze leden de zinnen in de memorie van toelichting zo verstaan dat de minister met hen van mening is dat lokaal maatwerk kan inhouden dat huishoudens met een laag inkomen de mogelijkheid moeten krijgen om onder nader te bepalen voorwaarden een woning te huren in wijken, steden of misschien wel juist regiogemeenten waar goedkopere huisvesting niet voorradig is? Is het niet te overwegen om lokaal dan wel regionaal maatwerk op dit punt juist te stimuleren en te faciliteren door het bevorderen van afspraken tussen gemeenten en de sociale verhuurders waarbij de rol van het rijk gericht zou kunnen zijn om in die omstandigheden af te zien van de kwaliteitskorting of soms zelfs af te zien van de huursubsidiegrens?

De voorzitter van de commissie,

Bierman-Beukema toe Water

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Het eerder verschenen stuk inzake dit wetsvoorstel is gedrukt onder EK nr. 268, vergaderjaar 2002–2003.

XNoot
2

Samenstelling: Schuyer (D66), Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Pastoor (CDA), Meindertsma (PvdA) (plv. voorzitter), Bierman-Beukema toe Water (VVD) (voorzitter), Van der Lans (GL), Hessing (LPF), Van den Oosten (VVD), Ten Hoeve (OSF), V. Dalen-Schiphorst (CDA), Van Raak (SP) en Putters (PvdA).

Naar boven