28 762
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met een verruiming van de bestedingsvrijheid voor scholen in het primair en voortgezet onderwijs

D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1

Vastgesteld 10 december 2003

De memorie van antwoord gaf de commissie nog aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie waren de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen erkentelijk voor de in de memorie van antwoord gegeven reactie op de door hen gestelde vragen. Op een aantal punten hadden zij nog behoefte aan verduidelijking.

Deze leden waren niet gerust over de administratieve lasten die aan een grotere bestedingsvrijheid zijn verbonden. Welke nieuwe eisen zou de minister aan het financieel jaarverslag willen stellen die thans niet gelden voor de financiële verantwoording? Heeft de minister al een idee welke voorschriften in dit verband kunnen worden geschrapt?

De leden van de CDA-fractie hadden geen antwoord ontvangen op hun vraag of er nog wetsvoorstellen in de pijplijn zitten waarbij achteraf om parlementaire goedkeuring wordt gevraagd. De verklaring van de minister dat het wetsvoorstel CAO-afspraken bekrachtigt waarvoor op de begroting geld was gereserveerd, heeft hun zorgen niet kunnen wegnemen, omdat het primaat van de wetgever nu eenmaal iets anders is dan een CAO-afspraak, hoe belangrijk deze ook is. Zij vroegen de minister hoe zij in de toekomst wil voorkomen dat een wet meer dan twee jaar terugwerkende kracht heeft.

Op grond van het voorgestelde artikel 72a van de Wet op het primair onderwijs neemt de minister voor elk bevoegd gezag afzonderlijk een besluit tot afwijking van de reguliere bekostiging. De leden van de CDA-fractie hadden de indruk gekregen dat deze «afspraken op maat» (Kamerstukken II 28 762, nr. 6, p. 12) zouden kunnen leiden tot verschillende regelingen per schoolbestuur. In de memorie van antwoord laat de minister echter weten dat het gaat om een uniforme wijze van bekostiging. De vraag is hoe dan nog sprake kan zijn van het beoogde maatwerk waarvoor het wetsvoorstel de ruimte biedt.

De minister wil herverdelingseffecten bij invoering van lumpsumfinanciering zoveel mogelijk beperken (memorie van antwoord, p. 3). Kan zij aangeven welke marges zij aanvaardbaar zou vinden? Eén van de manieren om herverdelingseffecten op te vangen is het rekening houden met de leeftijd van het personeel. Hoe denkt de minister dit te gaan doen? Komt er een tabel waarbij voor elke gemiddelde leeftijd de gemiddelde personeelslast wordt bepaald?

De leden van de CDA-fractie zouden er moeite mee hebben als de wetgever de interne verhouding tussen schoolbestuur en management zou gaan regelen omdat dit een beperking van de vrijheid van vereniging inhoudt. Alleen de wetgever in formele zin mag deze vrijheid beperken. Welke zwaarwegende redenen ziet de minister voor zo'n beperking, zo vroegen deze leden.

Verder is de minister voornemens een bepaling in het wetsvoorstel lumpsumfinanciering op te nemen om voor de goede invoering van de wet bij ministeriële regeling te kunnen afwijken van de wet. Zij wil slechts in uitzonderlijke gevallen een beroep doen op een dergelijke bepaling. De leden van de CDA-fractie juichten deze grote terughoudendheid toe, maar – zo vroegen zij – is de bestaande praktijk in overeenstemming met deze gewenste terughoudendheid.

Op de vraag of lumpsumfinanciering gepaard gaat met extra bureaucratie op de scholen antwoordt de minister, zo constateerden de leden van de SP-fractie, dat dit naar haar opvatting niet het geval is. Tegelijkertijd merkt zij op dat de behoefte aan managementinformatie zich wijzigt, evenals de noodzaak tot overleg en evaluatie. De leden van de SP-fractie vroegen of deze twee opmerkingen niet in tegenspraak zijn.

Een verantwoorde keuze van de extra bestedingsruimte door scholen kan volgens de minister worden gewaarborgd door de besluitvorming te verbeteren, vooral ten aanzien van (mede)zeggenschap. De minister wil dit regelen bij de invoering van lumpsumbekostiging. Hier wreekt zich, volgens de leden van de SP-fractie, dat begonnen wordt met experimenten met lumpsumfinanciering nog voordat een wetsvoorstel voor invoering is aangenomen. Kan de minister nu al meedelen wat voor voorstellen ter verbetering van de zeggenschap en medezeggenschap zij gaat doen?

De voorzitter van de commissie,

Klink

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Schuurman (CU), Schuyer (D66), Dupuis (VVD), Woldring (CDA), Linthorst (PvdA) (plv.voorzitter), Broekers-Knol (VVD), Witteman (PvdA), Koekkoek (CDA), Ten Hoeve (OSF), Klink (CDA) (voorzitter), De Rijk (GL), Van Raak (SP).

Naar boven