28 749
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de wijziging van het stelsel van de rechterlijke toetsing van vrijheidsontnemende maatregelen

A
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 19 februari 2004

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hadden met begrip van het wetsvoorstel kennisgenomen. Het is begrijpelijk dat de regering het beslag op de rechtbankcapaciteit ten gevolge van de toetsing van de vreemdelingenbewaring wil verminderen. Toch rezen bij het wetsvoorstel een aantal vragen.

Het huidige systeem van rechtsbescherming bij vreemdelingenbewaring is pas op 1 april 2001 in werking getreden. De redenen om het tot de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 geldende systeem te veranderen zijn uiteengezet in de notitie Vreemdelingenbewaring van 27 november 1998 (Kamerstukken II 1998/99, 26 338, nr. 1). Hebben de toen aangevoerde redenen thans hun gelding verloren, zo vroegen deze leden. Genoemde notitie (p. 6) geeft een beeld van de praktijk die gold voor de invoering van de Vreemdelingenwet 2000, een praktijk die zou kunnen terugkeren na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel. In 1997 werden bij ruim 10 000 vreemdelingen vrijheidsontnemende maatregelen opgelegd. Hiervan werden ruim 6000 zaken aangebracht bij de rechtbanken. Van die 6000 zaken werden 3000 zaken door de vreemdeling zelf aangebracht. De overige 3000 zaken bleken kennisgevingen na 28 dagen te zijn. Vervolgens werd in 2000 zaken de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven enkele dagen voor de zitting. Van de resterende 4000 zaken die in 1997 op zitting kwamen, heeft de rechter in 1000 zaken de maatregel tot vrijheidsontneming opgeheven.

Moet niet gevreesd worden dat een vergelijkbare situatie zal terugkeren, zo vroegen de leden van de CDA-fractie. Dat zou betekenen dat de helft van de zaken pas na 28 dagen wordt aangebracht en in deze zaken mogelijk pas na zes weken de zitting plaatsvindt. Hierdoor kan wel de werklast van de rechtbanken worden verlicht, maar wordt door de verlenging van de termijnen en het wegvallen van de periodieke toetsing niet de druk op de capaciteit voor vreemdelingenbewaring navenant vergroot? Zullen bovendien niet de aanspraken op schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie toenemen?

Het doel van de vreemdelingenbewaring is uitzetting van de vreemdeling. Als uitzetting niet mogelijk blijkt moet de bewaring worden beëindigd. Kan de regering meedelen in hoeveel gevallen in 2003 de bewaring is beëindigd omdat uitzetting niet mogelijk bleek en in hoeveel gevallen de bewaring is beëindigd op last van de rechter? De onmogelijkheid van uitzetting kan gelegen zijn in tegenwerking van de vreemdeling, maar kan ook veroorzaakt worden door tegenwerking van de autoriteiten van zijn land van herkomst, zo vervolgden de leden van de CDA-fractie. Kan de minister bevestigen dat een vreemdeling die buiten zijn schuld niet kan worden uitgezet, in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning? Als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting zal hij na zijn vrijlating uit de bewaring in veel gevallen niet rechtmatig in Nederland verblijven. Hoe beoordeelt de regering dit probleem van illegaal verblijf?

Als de periodieke toetsing door de rechter vervalt kan de gemiddelde verblijfsduur in de vreemdelingenbewaring toenemen. Is het de regering bekend hoeveel vreemdelingen op 1 januari 2004 langer dan zes maanden in bewaring waren gesteld? Verwacht de regering dat dit aantal ten gevolge van dit wetsvoorstel zal toenemen?

De leden van de PvdA-fractie konden een eind meegaan in de redenering van de regering dat de oorspronkelijke termijnverkorting van 28 naar 3 dagen de vreemdelingenkamers in de problemen bracht. Toch is het op zijn minst merkwaardig dat een capaciteitsprobleem – dat overigens al jaren aanwezig was – nu de aanleiding is om de wet te veranderen. Daarbij komt dat het om vreemdelingen gaat die op zich de wet op geen enkele wijze overtreden hebben. Zij zijn hetzij illegaal (hetgeen niet strafbaar is), hetzij afgewezen in hun aanvraag op een verblijfsvergunning.

Verder lijkt het wetsvoorstel in strijd te zijn met artikel 5, lid 4 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat bepaalt dat een «speedy trial» nodig is om de wettelijke grondslag te bepalen op grond waarvan de vrijheid ontnomen of beperkt wordt. Artikel 15 van de Grondwet en artikel 31, lid 2 van het Vluchtelingenverdrag spreken zich met betrekking tot burgerlijke vrijheden in soortgelijke zin uit. Kortom, zo vervolgden deze leden, de rechtsbescherming van vreemdelingen is hoe dan ook in het geding.

De leden van de fractie van GroenLinks hadden met verontrusting kennis genomen van genoemd wetsvoorstel. Ook zij hadden er behoefte aan enige vragen te stellen.

Is de minister het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat capaciteitsproblemen bij de rechterlijke macht, in casu de vreemdelingenkamer, de belangrijkste reden vormden om tot dit wetsvoorstel te komen? Is de minister het met deze leden eens dat capaciteitsproblemen een slechte grond zijn voor uitholling van de rechtsbescherming? Is de minister het voorts met hen eens dat de bovengenoemde capaciteitsproblemen de afgelopen jaren zeer sterk zijn afgenomen? De leden van de fractie van GroenLinks vroegen de minister de Kamer een zo recent mogelijk overzicht te geven van het aantal asielzaken bij vreemdelingenkamers.

Waarom legt de minister de kritiek op genoemd wetsvoorstel, verwoord door de Adviescommissie Vluchtelingenzaken en de Orde van Advocaten en Vluchtelingenwerk, rücksichtslos terzijde?

In hoeveel procent van de gevallen waarin vreemdelingen hun vrijheid is ontnomen, wordt deze vreemdeling binnen 42 dagen uitgezet? Met andere woorden hoeveel vreemdelingen zullen straks de rechterlijke toetsing van de vreemdelingenbewaring niet meer in Nederland meemaken?

Verwacht de minister dat de Staat een proces bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, aangespannen tegen genoemd wetsvoorstel, zal winnen? (Dit in relatie tot de EHRM – jurisprudentie (Kaders versus Malta). Zo ja, op grond waarvan?

Tot besluit vroegen de leden van de fractie van GroenLinks of de minister bereid is inbewaringgestelde vreemdelingen – indien bovengenoemd wetsvoorstel onverhoopt wordt aangenomen – altijd voor te lichten over de mogelijkheid zelf te vragen om rechterlijke toetsing. Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?

De leden van de SGP-fractie alsmede de leden van de CU-fractie hadden met belangstelling en tevens in overwegende mate met instemming van het wetsvoorstel kennisgenomen. Niettemin bestond ook bij deze leden de behoefte enige vragen aan de regering voor te leggen. Het wetsvoorstel impliceert een zekere verlaging van het niveau van rechtsbescherming van de in bewaring gestelde vreemdeling, in die zin dat de termijn waarop uiterlijk een rechterlijke toetsing dient plaats te vinden, van maximaal tien dagen wordt verruimd tot 42 dagen. Intussen, zo begrijpen deze leden het voorstel, is de toegang tot de rechter net als thans niet aan enige termijn gebonden. Hun vraag in dit verband was of het aantal door de vreemdeling in te stellen beroepen gelimiteerd is. Zo niet, waarom niet?

Verder hadden deze leden begrepen dat de bewaring, hoe dan ook, na zes maanden moet worden opgeheven. De Adviescommissie Vreemdelingenzaken heeft zich, aldus de minister, geen voorstander betoond van wijziging van het beleid en de rechtspraktijk op dit punt. Deze leden wilden gaarne vernemen welke de overwegingen zijn die de Adviescommissie en de regering tot dit standpunt hebben gebracht, zulks mede gezien in het licht van het besluit van het kabinet om af te zien van strafbaarstelling van illegaliteit. Tevens vroegen deze leden of de beëindiging van de inbewaringstelling na zes maanden er automatisch toe leidt dat ook vreemdelingen met een criminele achtergrond – indien zij niet uitgezet zijn kunnen worden – weer op straat komen.

Tot besluit stelden deze leden de vraag, zulks met het oog op het feit dat dit wetsvoorstel de druk op de vreemdelingenkamers moet verminderen, hoe door de regering het feit wordt beredeneerd dat het wetsvoorstel tot gevolg heeft dat de minister 25 dagen extra gegund worden voor notificatie, terwijl de rechtbanken slechts zeven dagen extra krijgen.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Kohnstamm (D66), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Soutendijk-v. Appeldoorn (CDA), Westerveld (PvdA).

Naar boven