28 740
Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet tarieven in burgerlijke zaken en enkele andere wetten ter verhoging van de opbrengst van de griffierechten (verhoging van de opbrengst van griffierechten)

D
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 27 november 2003

Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet tarieven in burgerlijke zaken en enkele andere wetten ter verhoging van de opbrengst van de griffierechten (verhoging van de opbrengst van griffierechten)

De leden van de fractie van de PvdA stellen het op prijs indien ik dieper in ga op enkele nadere vragen ten aanzien van dit wetsvoorstel. In het navolgende zal ik puntsgewijs op deze vragen ingaan.

Allereerst vragen de leden van de fractie van de PvdA naar de achtergrond van het gestelde dat «zowel in het bestuursrecht als in het civiele recht soms zaken aan de rechter worden voorgelegd waarbij het achteraf de vraag is of men niet op een andere wijze tot een oplossing had kunnen komen».

Het is inderdaad mijn stellige indruk dat het in de praktijk voorkomt dat zaken aan de rechter worden voorgelegd, waarbij het achteraf de vraag is of de rechtzoekende op een andere wijze tot een oplossing had kunnen komen. Dit hangt nauw samen met het gegeven dat de complexiteit van onze samenleving een scala aan potentiële conflictsituaties met zich meebrengt. Deze complexiteit tezamen met de groei van de bevolking, individualisering en toegenomen mondigheid van burgers leiden tot een groeiend aantal daadwerkelijke conflictsituaties waarvoor burgers een oplossing zoeken. Door de juridisering van de samenleving groeit bij de burger de neiging eerder juridische posities te betrekken en stappen te zetten op basis daarvan zijn recht te halen dan een meer informele oplossing te zoeken.

Anders dan de leden van de PvdA-fractie suggereren, is het niet mijn intentie te beweren dat de burger telkens zijn verlies zou moeten nemen. Ik acht het van belang dat burgers en bedrijven die overwegen een zaak aan de rechter voor te leggen alvorens naar de rechter te gaan, een zorgvuldige afweging maken of deze rechter de juiste weg is om hun conflict op te lossen. Bij deze afweging acht ik het op zijn plaats dat bezien wordt of alternatieven aanwezig zijn die een beroep op de rechter kunnen voorkomen en die kunnen resulteren in een voor partijen bevredigende oplossing.

Binnenkort ontvangt uw kamer de standpuntbepaling ADR/Mediation, zoals is toegezegd in het Tussenbericht (Kamerstukken, 2002/ 2003, 26 352 nr 66) waarbij de inzet mede is gericht op het incorporeren van doorverwijzingsvoorzieningen naar mediation bij de gerechten en in de gefinancierde rechtshulp op basis van de daar opgedane ervaringen, hetgeen zijn weerslag heeft gevonden in het door u aangehaalde ODC-onderzoek «Ruimte voor mediation». In deze standpuntbepaling zal ik tevens aandacht schenken aan de condities waaronder dit zal worden aangeboden en de financiering.

De leden van de fractie van de PvdA refereren aan artikel 12, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand.Deze leden vragen of ik de in deze bepaling neergelegde regeling ontoereikend of onvoldoende effectief acht.

Ik acht deze bepaling inderdaad waardevol. De bepaling strekt ertoe te voorkomen dat ten onrechte aanspraak wordt gemaakt op gefinancierde rechtsbijstand. Deze bepaling strekt indirect tot het voorkomen van het voorleggen van zaken aan de rechter die hiervoor reeds bij voorbaat niet geschikt blijken. De bepaling ziet echter niet op personen en bedrijven die niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komen en geeft voor personen die daar wel voor in aanmerking komen slechts een beperkt aantal gronden. Dit sluit niet uit dat een zaak van een persoon die in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand toch beter op een andere wijze kan worden opgelost. De hoogte van de griffierechten kan bij deze afweging een rol spelen.

De leden van de fractie van de PvdA herhalen de vraag waar en wanneer de door deze fractie waargenomen trend van het opschroeven van de aan procederen verbonden kosten zal stoppen. Deze leden verzoeken hierbij de maatregelen te betrekken die voor het volgend jaar in het kader van de gefinancierde rechtsbijstand worden overwogen. Hierbij denken deze leden met name aan de verhoging van de eigen bijdrage en de afschaffing of bijstelling van de anticumulatieregeling.

Bij iedere beoogde verhoging van de griffierechten is het van belang te bezien of de toegang tot het recht niet in het geding komt. Bij de thans voorgestelde verhoging is hiermee rekening gehouden. Gezien het waarborgen van de toegang tot het recht is een in het Strategisch Akkoord opgenomen bezuinigingsmaatregel ten laste van de rechtsbijstand niet doorgevoerd, maar opgenomen in het thans voorliggende voorstel. Het is niet mijn verwachting dat de thans voorgestelde verhoging tot een aantasting van de kern van het recht op toegang tot de rechter zal leiden. In dit kader heb ik toegezegd de gevolgen van dit wetsvoorstel in samenhang met de verhoging van het uurtarief voor de toegevoegde rechtsbijstand te zullen volgen. Indien mocht blijken dat corrigerende maatregelen nodig zijn, dan kunnen deze genomen worden.

Zoals bekend, deel ik niet de zorg dat de maatregelen ter verhoging van de eigen bijdrage en aanpassing van de anticumulatieregeling zullen leiden tot een aantasting van de kern van het recht op toegang tot de rechter. In tegendeel, deze maatregelen -die overigens los staan van de stelselwijziging- zijn juist bedoeld om deze toegang ook in de toekomst te garanderen. De toegang valt of staat met de omvang van het aanbod van rechtsbijstandverleners. Om een voldoende aanbod te garanderen, wordt het basisuurtarief van de gefinancierde rechtsbijstand verhoogd. En in dit verband spelen beide genoemde maatregelen een belangrijke rol als financiële dekking van deze verhoging. Een andere reden waarom ik de zorg niet deel, heeft te maken met de wijze waarop beide maatregelen zijn geformuleerd. Bij de invulling van de maatregelen is namelijk expliciet vastgehouden aan het principe van de inkomensafhankelijkheid (naar draagkracht).

Bovendien zal in de zogeheten monitor rechtsbijstand periodiek worden onderzocht in hoeverre het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand nog voldoende beantwoordt aan de behoefte van de minder draagkrachtige rechtzoekenden. Eventueel onwenselijke vraaguitval als gevolg van de kostenverhogende maatregelen kan daardoor tijdig worden gesignaleerd.

Ik ben mij ervan bewust dat de het van groot belang is dat de toegang tot het recht niet in het geding komt. In die zin deel ik de zorg waar de leden van de fractie van de PvdA op doelen. Bij de thans voorliggende maatregelen maak ik dan ook telkens de afweging of deze toegang niet geblokkeerd zal raken. Ik ben er echter van overtuigd dat de thans voorgestelde maatregelen en meer concreet dit wetsvoorstel niet leiden tot een blokkade van de toegang tot de rechter. Dit doet niet af aan het feit dat ik de ogen niet zal sluiten voor signalen uit de praktijk wanneer de toegang wel in het geding zou blijken te komen.

Anders dan de leden van de PvdA-fractie ben ik niet van mening dat sprake is van een trend ten aanzien van de verhoging van de griffierechten. Van een dergelijke trend is wel sprake bij de indexering van de griffierechten. Deze indexering staat echter los van de verhoging van de griffierechten. De indexering vindt immers jaarlijks plaats teneinde de invloed van de inflatie tegen te gaan. De leden van de fractie van de PvdA vragen mij een voorspelling te doen over de eventuele verhogingen van het griffierecht die mogelijkerwijs in de toekomst zullen plaatsvinden. Ik acht het niet gepast op deze ontwikkelingen vooruit te lopen. Wel kan ik deze leden melden dat de indexeringen jaarlijks zullen blijven plaatsvinden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven