Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 28639 nr. D |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 28639 nr. D |
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 september 2004
Tijdens de plenaire behandeling door de Eerste Kamer van het voorstel van wet1 dat heeft geleid tot de wet van 13 mei 2004 tot wijziging van de Mediawet (het vervallen van de verspreidingsbeperking voor de programma's van lokale en regionale omroepinstellingen, wijziging van de doorgifteplicht via omroepnetwerken van de programma's van lokale omroepinstellingen, alsmede wijziging van bepalingen inzake programmaraden) (Stb. 233), heb ik toegezegd om schriftelijk te zullen reageren op vragen van de heer Woldring (CDA). Hieronder wordt op deze vragen ingegaan.
De heer Woldring vroeg op welke termijn de eerstvolgende periodieke heroverweging van de doorgifteplicht in het licht van artikel 31 van de Universeledienstrichtlijn zal plaatsvinden en welke instantie hiermee zal worden belast.
Voor een goed begrip van de opvatting van de regering over deze periodieke heroverweging is het noodzakelijk eerst in te gaan op de voorgeschiedenis van de vragen van de heer Woldring. De leden van de CDA-fractie stelden deze vragen namelijk ook al in het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Cultuur2, waarbij zij tevens opmerkten dat aan kabelexploitanten thans verplichtingen zijn opgelegd die hen op den duur in een nadelige positie kunnen brengen vergeleken met exploitanten van omroepzendernetwerken, die de bedoelde verplichtingen niet hebben. In de memorie van antwoord reageerde de regering daarop als volgt3:
«Inderdaad rusten op de kabelexploitanten verplichtingen die de exploitanten van omroepzendernetwerken niet hebben. Zoals hiervoor al is opgemerkt vloeien deze verplichtingen voort uit het feit dat de kabelexploitanten vrijwel monopolisten zijn op het gebied van omroepdistributie. De regering erkent dat deze verplichtingen de kabelexploitanten op den duur in een nadelige concurrentiepositie zouden kunnen brengen. Uit het gebruik van de woorden «op den duur» door de leden van de CDA-fractie maakt de regering op dat deze leden met de regering van mening zijn dat dit moment thans nog niet bereikt is. Wanneer dit wel het geval zal zijn, hangt af van de vraag of de digitale ether en de satelliet zich zullen ontwikkelen tot volwaardige concurrenten van de kabel en in welk tempo dit proces zich zal voltrekken. De regering houdt wat dit punt betreft de vinger aan de pols om te kunnen ingrijpen indien de marktomstandigheden daartoe aanleiding geven. Gelet op de huidige aandelen van de kabel, (digitale) aardse ether en satelliet in het totale aantal televisiehuishoudens in Nederland is deze situatie thans nog niet aan de orde.»
Zoals gezegd stelde de heer Woldring dezelfde vragen tijdens de plenaire behandeling van het hier bedoelde voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet. Het antwoord daarop luidde als volgt1:
«Wat mij betreft is een heroverweging van de doorgifteverplichting niet aan de orde zolang de kabelexploitanten nog een dominante positie hebben. Er moet natuurlijk regelmatig worden nagegaan of de kabelexploitanten nog over een dominante positie beschikken. Dat bedoelde ik in de memorie van antwoord met «vinger aan de pols houden». Op dit moment heb ik echter geen uitgebreid onderzoek nodig om te constateren dat de kabelexploitanten in een monopoliepositie verkeren, binnen hun infrastructuur.»
In reactie daarop merkte de heer Woldring het volgende op:
«Het wordt de lidstaten voorgeschreven. De vraag is niet of de staatssecretaris het nodig acht of niet of dat zij het leuk vindt of niet, het wordt de lidstaten voorgeschreven. Wanneer gebeurt dit en door wie?»
In dit verband is van belang dat artikel 31 van de Universeledienstrichtlijn weliswaar een periodieke heroverweging voorschrijft2, maar daarbij geen termijn vermeldt. Het is aan de lidstaten overgelaten om te bepalen wanneer de hier bedoelde periodieke heroverweging dient plaats te vinden. De lidstaten kunnen bovendien door feitelijk handelen aan deze verplichting voldoen. Het is dus niet zo dat pas aan deze in de richtlijn genoemde verplichting wordt voldaan indien er een concrete datum wordt genoemd waarop de eerstvolgende heroverweging zal plaatsvinden. De regering heeft er ook geen behoefte aan deze datum nu al vast te stellen. Zoals gezegd acht de regering het thans en in de nabije toekomst niet zinvol om een heroverweging ten aanzien van de doorgifteverplichtingen te doen plaatsvinden, omdat het antwoord daarop reeds vaststaat. Zoals in de eerder aangehaalde memorie van antwoord is opgemerkt, is het marktaandeel van de kabel vanaf het jaar 2000 vrij constant. In 2002 gaat het om 91,2% van het aantal televisiehuishoudens. De kabelexploitanten beschikken derhalve nu en in de nabije toekomst over een dominante positie, zodat de doorgifteverplichtingen voorshands gehandhaafd blijven. Een heroverweging is pas aan de orde indien de regering door het monitoren van het aandeel van kabel, satelliet en ether in het aantal televisiehuishoudens in Nederland signalen ontvangt dat de kabelexploitanten niet langer over een dominante positie beschikken.
Aangezien de bepaling inzake de doorgifteverplichtingen voor de kabelexploitanten is opgenomen in de Mediawet, zal de eerstvolgende heroverweging worden gedaan door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Uiteraard zal deze heroverweging plaatsvinden in nauw overleg met de Minister van Economische Zaken.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de verplichting dat er een periodieke heroverweging dient plaats te vinden wel is opgenomen in de Engelse en Franse versie van artikel 31, eerste lid, van de Universeledienstrichtlijn zoals deze in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen is gepubliceerd, maar ontbreekt Nederlandse versie van dit artikellid. In de Engelse onderscheidenlijk de Franse versie van de Universeledienstrichtlijn luidt artikel 31, eerste lid, derde volzin als volgt: «The obligations shall be subject to periodical review.» onderscheidenlijk «Ces obligations sont soumises à un réexamen périodique.»
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20032004-28639-D.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.