28 486
Aanvulling van de Auteurswet 1912 inzake de thuiskopie tot invoering van verlengde aansprakelijkheid voor verkopers

E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 22 april 2004

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de inbreng van de fracties die aan het woord zijn in het nader voorlopig verslag.

De leden van de CDA-fractie constateerden dat de voorgestelde regeling, omdat het in Nederland vrijwel altijd om geïmporteerde goederen gaat, ertoe leidt dat de verkoper vrijwel altijd de naam van de importeur dient te noemen om te ontkomen aan aansprakelijkheid. Deze leden vroegen zich af of mijn stelling dat dit voldoende duidelijk blijkt uit de systematiek van de thuiskopievergoeding wel houdbaar is. Zij wezen daarbij op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarbij de thuiskopievergoeding is ingevoerd. Deze leden brachten daarbij naar voren dat uit de systematiek van de regeling niet volgt dat betoogd kan worden dat de importeur de primaire verplichting heeft en de fabrikant terzake een ondergeschikte verplichting.

De systematiek van de wettelijke thuiskopieregeling is dat de inning primair plaatsvindt bij de fabrikant of de importeur. De inning vindt plaats bij de fabrikant als de voorwerpen in Nederland zijn gefabriceerd en gereed zijn om in het verkeer te worden gebracht. De inning vindt plaats bij de importeur als de voorwerpen uit het buitenland in Nederland worden ingevoerd. Indien voorwerpen vanuit Nederland worden geëxporteerd, vervalt in Nederland de verplichting tot betaling van de vergoeding. Het systeem voorziet aldus in inning op nationaal niveau en respecteert de thuiskopiesystemen van andere landen. Zolang er geen harmonisatie op Europees niveau heeft plaatsgevonden, is dit het meest geëigende systeem.

Hoewel er in Nederland feitelijk in vrijwel alle gevallen bij importeurs wordt geïnd, volgt uit het wettelijke systeem niet dat de betalingsplicht van de fabrikant ondergeschikt is aan die van de importeur. In het systeem van de verlengde aansprakelijkheid zal de verkoper aan aansprakelijkheid kunnen ontkomen als hij met bescheiden kan aantonen wie de primair betalingsplichtige is. Bij in het buitenland vervaardigde voorwerpen is dat de importeur die de voorwerpen in Nederland invoert. Van de buitenlandse fabrikant die niet zelf de voorwerpen in Nederland invoert kan niet worden verwacht dat hij rekening houdt met de Nederlandse thuiskopieregeling. Het is evenmin wenselijk dat iedere buitenlandse fabrikant wiens voorwerpen uiteindelijk in Nederland op de markt komen, onderworpen zou kunnen worden aan de verplichting tot opgave van de voorwerpen en aan de sanctie van artikel 35c van de Auteurswet 1912.

De wetsgeschiedenis zou onduidelijkheid kunnen wekken, daar waar de memorie van toelichting stelt dat beperking van de verplichting tot betaling tot de in Nederland gevestigde fabrikant onwenselijk is, omdat dit gemakkelijk zou kunnen leiden tot ontduiking van de betalingsverplichting en bovendien een ongelijke behandeling zou betekenen van in het buitenland of in Nederland vervaardigde producten (Kamerstukken II, 1987–1988, 20 656, nr. 3, blz. 11). Deze passage is destijds opgenomen om te onderbouwen dat niet alleen de Nederlandse fabrikant, maar ook de importeur onderworpen is aan de betalingsplicht, opdat alle voorwerpen die in Nederland op de markt komen ongeacht hun herkomst zijn onderworpen aan de thuiskopievergoeding. Uit de nota naar aanleiding van het verslag bij de invoering van de thuiskopieregeling komt duidelijker naar voren dat er ten aanzien van het ontstaan van de betalingsplicht twee tijdstippen worden onderscheiden, te weten voor in Nederland gefabriceerde voorwerpen het moment waarop ze in het verkeer kunnen worden gebracht en voor geïmporteerde voorwerpen het moment van invoer (Kamerstukken II, 1988–1989, 20 656, nr. 5, blz. 20). De bepaling in het vijfde lid van artikel 16c dat een vergoeding slechts eenmaal verschuldigd is per voorwerp is opgenomen om te verduidelijken dat over daaropvolgende transacties geen vergoeding meer is verschuldigd en niet omdat er op de fabrikant en de importeur een parallelle betalingsplicht zou rusten.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts of niet beter de formulering gevolgd kan worden, zoals door hen voorgesteld in het voorlopig verslag. Het voorstel om te bepalen dat de verkoper moet bewijzen wie de fabrikant is of, in het geval waarin sprake is van een fabrikant gevestigd buiten Nederland, de importeur, komt in grote lijnen overeen met het oorspronkelijke wetsvoorstel bij de invoering van de thuiskopievergoeding. Daarin was bepaald dat de importeur slechts betalingsplichtig was voor buiten Nederland vervaardigde goederen. De Raad van State wees er destijds op dat hiermee de mogelijkheid ontstond om de betalingsverplichting te ontgaan door in Nederland gefabriceerde voorwerpen eerst uit te voeren en vervolgens weer in te voeren. Om deze consequentie te voorkomen is in het nader rapport gekozen voor de thans geldende formulering van artikel 16c. De destijds door de Raad van State gemaakte opmerking is ook relevant in het kader van de verlengde aansprakelijkheid van de verkoper van blanco informatiedragers. Om aan aansprakelijkheid te ontkomen zal de verkoper immers met bescheiden moeten bewijzen wie de primair betalingsplichtige partij is. In het geval van in Nederland gefabriceerde blanco informatiedragers die worden geëxporteerd en vervolgens weer worden ingevoerd is niet de in Nederland gevestigde fabrikant de primair betalingsplichtige – bij export vervalt voor hem de betalingsplicht op grond van artikel 16c, vijfde lid, – maar degene die de schijfjes in Nederland heeft ingevoerd. Hieruit blijkt dat een importeur ook primair betalingsplichtig kan zijn als de schijfjes in Nederland zijn gefabriceerd. De indertijd door de Raad van State gemaakte opmerking doet ook hier opgeld en ik zie mitsdien geen reden om de formulering van artikel 16ga op dit punt aan te passen.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar het tijdsbestek en de werkwijze van het Contact Comité. Meer specifiek vroegen zij of het Contact Comité jaarlijks rapporteert, met wie er van gedachten wordt gewisseld en hoe het Contact Comité omgaat met geconstateerde moeilijkheden omtrent de richtlijn. Het Contact Comité bestaat uit ambtelijke vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. Het Contact Comité vergadert momenteel twee keer per jaar. Eventuele moeilijkheden omtrent de richtlijn die in het Contact Comité aan de orde worden gesteld, zullen terugkomen in het verslag dat de Commissie op grond van artikel 12, eerste lid, van de richtlijn auteursrecht in de informatiemaatschappij (richtlijn 2001/29/EG) eens in de drie jaar uitbrengt aan het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité.

Deze leden vroegen voorts of ik bij de eerste daartoe geëigende gelegenheid de noodzaak van verdere harmonisatie van de thuiskopieregeling onder de aandacht zal brengen en of er enige indicatie is te geven of het Contact Comité serieuze aandacht aan dit punt schenkt nu al bij de totstandkoming van de richtlijn is vastgesteld dat harmonisatie moeilijk zou zijn. Deze leden vroegen in het verlengde hiervan of ik verwacht dat er, mede in het licht van het Actieplan van de Europese Commissie «Een coherenter Europees verbintenissenrecht», een serieuze inspanning zal worden geleverd om tot harmonisatie te komen. Zowel bij de eerstkomende vergadering van het Contact Comité als in de raadswerkgroep auteursrecht zal de wenselijkheid van harmonisatie namens Nederland onder de aandacht worden gebracht. Bij de vraag of dit snel tot resultaat zal leiden past voorzichtigheid. Hierbij speelt mee dat de omzetting van de huidige richtlijn nog slechts in een beperkt aantal landen is afgerond. Daarnaast moet de werking van de richtlijn nog geëvalueerd worden. Tot slot geldt dat iedere vordering op dit terrein staat of valt met een voorstel van de Europese Commissie.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven