28 482
Aanpassing van de Auteurswet 1912, de Wet op de naburige rechten en de Databankenwet ter uitvoering van richtlijn nr. 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG L 167) (Uitvoering richtlijn auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij)

E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 28 juni 2004

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen van de leden van de VVD-fractie die worden ondersteund door de leden van de CDA-fractie.

Artikel 15a

De leden van de VVD-fractie vroegen of de in artikel 15a van het wetsvoorstel voorkomende zinsnede «voor zover redelijkerwijs mogelijk» aldus moet worden begrepen dat naamsvermelding alleen maar wordt gevergd als de naam van de maker in de bron voorkomt of om andere redenen bekend kan zijn. Het antwoord op die vraag luidt bevestigend.

De aan het woord zijnde leden vroegen verder of het is toegestaan korte werken en visuele werken – zoals foto's en tekeningen – geheel te citeren, ondanks het feit dat artikel 15a, tweede lid, wordt geschrapt. Het antwoord op die vraag luidt eveneens bevestigend, indien de voorwaarden die artikel 15a aan de inroepbaarheid verbindt in acht worden genomen.

De aan het woord zijnde leden vroegen voorts of het citaatrecht is verruimd door de toevoeging «of voor een uiting met een vergelijkbaar doel». Het citaatrecht is inderdaad verruimd door deze toevoeging, omdat het contextvereiste daarmee is komen te vervallen. Citeren uit een werk was uitsluitend toegestaan in een aankondiging, beoordeling, polemiek of wetenschappelijke verhandeling. Op grond van het wetsvoorstel mag straks ook worden geciteerd in populaire fictie of in literaire werken. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat het citeren uit een werk in het wetsvoorstel wordt beperkt tot gebruik ten behoeve van een aankondiging, beoordeling, polemiek of wetenschappelijke verhandeling of een vergelijkbare uiting. Het gaat daarbij niet zozeer om de vorm als wel om de aard van het citeren. Die moet, in lijn met artikel 5, derde lid, onderdeel b, van de richtlijn waarop het citaatrecht is gebaseerd, kritieken of recensies en soortgelijke doeleinden betreffen.

Artikel 16c

De aan het woord zijnde leden vroegen of het bibliotheken is toegestaan om, naast de ingevolge artikel 15h van het wetsvoorstel toegestane beschikbaarstelling van werken, tevens een e-mail-service mogelijk te maken waarmee individuele leden van het publiek die werken naar hun eigen adres kunnen versturen. Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Op grond van artikel 15h is het, tenzij schriftelijk anders overeengekomen, toegestaan werken die onderdeel uitmaken van verzamelingen van de daar bedoelde bibliotheken, musea en archieven via een besloten netwerk op daarvoor bestemde terminals in de gebouwen van die instellingen aan individuele leden van het publiek beschikbaar te stellen voor onderzoek of privé-studie. De beperking is daarmee een uitzondering op het openbaarmakingsrecht. De beperking is geen uitzondering op het verveelvoudigingsrecht. Het is bibliotheken, musea en archieven noch de individuele leden van het publiek op grond van deze beperking toegestaan om kopieën van werken te maken en deze bijvoorbeeld naar een privé-adres te sturen. Dat laat onverlet dat het uitgevers en bibliotheken vrij staat om hierover nadere afspraken te maken.

De aan het woord zijnde leden vroegen voorts of het op grond van het wetsvoorstel aan instellingen die de werken ter beschikking hebben, is toegestaan om ook apparatuur beschikbaar te stellen om werken voor privé-gebruik in elektronische vorm te reproduceren en deze uit te printen of per e-mail door te zenden naar een eigen adres. Het beschikbaar stellen van dergelijke apparatuur door die instellingen, waarmee natuurlijke personen in de gelegenheid worden gesteld om op grond van artikel 16c van het wetsvoorstel voor hun eigen oefening studie of gebruik kopieën te vervaardigen, is op zichzelf beschouwd toegestaan. Artikel 16c van het wetsvoorstel staat er evenwel aan in de weg dat die instellingen ook in opdracht van natuurlijke personen kopieën gaan vervaardigen.

De aan het woord zijnde leden vroegen verder of de rechter kan oordelen dat een beroep op deze beperking in strijd kan komen met de drie-stappen-toets. Op zich vormt de drie-stappen-toets een algemeen toetsingskader voor de wetgever, waaraan de wettelijke vormgeving van de beperkingen, waaronder artikel 16c, moet worden getoetst. De drie-stappen-toets ligt als het ware besloten in de voorwaarden die aan de inroepbaarheid van de beperkingen worden gesteld (TK, 2002–2003, 28 482, nr. 5, blz. 18). Tegelijkertijd biedt de drie-stappen-toets de rechter een houvast bij de eventuele richtlijnconforme uitleg van een bepaalde wettelijke beperking (bijv. Hoge Raad, 22 juni 1990, Zienderogen Kunst, NJ 1991, 268 en Hoge Raad 26 juni 1992, Damave/Trouw, NJ 1993, 205). De rechter kan de aan de inroepbaarheid van een wettelijke beperking verbonden open voorwaarden indachtig de drie-stappen-toets nader inkleuren. Zo nodig kan de rechter zich ingevolge artikel 234 van het EG-Verdrag met prejudiciële vragen wenden tot het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap.

Deze leden vroegen naar mijn bereidheid om de ontwikkelingen in het kader van artikel 16c bij evaluaties goed in de gaten te houden en om de uitbreiding van de privé-kopie-exceptie te herzien, als blijkt dat hieruit onbedoelde nadelige consequenties voor rechthebbenden voortvloeien. Uiteraard zal ik de ontwikkelingen ten aanzien van de privé-kopie-exceptie goed volgen. Blijkt hieruit dat de voorziene exceptie er in de praktijk toe leidt dat afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken en op onredelijke wijze inbreuk wordt gemaakt op de legitieme belangen van rechthebbenden, dan meen ik – met de leden van de VVD-fractie – dat er aanleiding is voor een heroverweging van de wijze waarop de privé-kopie-exceptie in artikel 16c is verankerd.

Artikel 16n

In reactie op de nota naar aanleiding van het verslag stelden de leden van de VVD-fractie vast dat de achtergrond van de preserveringsexceptie van artikel 16n het behoud van het cultuurbezit betreft. Deze exceptie is toch, aldus deze leden, niet bedoeld om het bedrijfsleven een voordeel te bieden om bijvoorbeeld zèlf elektronische archieven van tijdschriften of dagbladen aan te leggen zonder toestemming van de uitgevers? Ik deel deze mening. De exceptie van artikel 16n wordt gerechtvaardigd door het publieke belang dat is verbonden aan het conserveren, preserveren en de toegankelijkheid van het cultureel, artistiek en publiek erfgoed op langere termijn (TK 2001–2002, 28 482, nr. 3, blz. 49). Ook archieven kunnen daaraan, onder de in artikel 5, tweede lid, onderdeel c, van de richtlijn bedoelde voorwaarden, een bijdrage leveren en uit dien hoofde een beroep doen op deze beperking van het reproductierecht. Artikel 16n is daarom niet bedoeld om het bedrijfsleven een economisch voordeel te bieden, bijvoorbeeld via elektronische archivering met voorbijgaan aan de legitieme aanspraken van rechthebbenden, zoals uitgevers. Het behoud van het culturele erfgoed biedt de grondslag èn de begrenzing van de in artikel 16n voorziene exceptie. Ik kan de leden van de VVD-fractie dan ook bevestigen dat het aanbieden van toegang tot een historisch archief, als onderdeel van de normale exploitatie van dagblad- en tijdschriftuitgevers, buiten het bereik van artikel 16n valt. Deze beperking betreft, in lijn met de tekst van artikel 5, tweede lid, onderdeel c, van de richtlijn, slechts het reproductierecht en niet tevens het openbaarmakingsrecht. Om deze reden kan ook geen beroep op de beperking worden gedaan voor het gebruik in het kader van de on-line-levering van werken en ander beschermd materiaal (overweging 40 bij de preambule van de richtlijn).

Artikel 18

De leden van de VVD-fractie merkten op dat de voorwaarde dat het moet gaan om een afbeelding van een kunstwerk «zoals het zich daar bevindt» wellicht tot discussie kan leiden, en vroegen of het probleem van de zelfstandige exploitatie van een kunstwerk niet ook kan worden opgelost door de rechter via de drie-stappen-toets. De voorwaarde «zoals het zich aldaar bevindt» geeft invulling aan de drie-stappen-toets die is neergelegd in artikel 5, vijfde lid, van de richtlijn. Die voorwaarde moet richtlijnconform worden uitgelegd.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven