D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
De memorie van antwoord gaf de commissie nog aanleiding tot het maken
van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie waren de minister
van Justitie erkentelijk voor de beantwoording van de door de fractie gestelde
vragen in het voorlopig verslag.
Toch hadden zij nog enkele vragen, die mede geïnspireerd zijn door
opmerkingen van de kant van de Nederlandse Uitgeversbond. Deze vragen worden
ook ondersteund door de leden van de CDA-fractie.
Artikel 15a
Met de belangrijke voorwaarde van bronvermelding mag en kan naar de mening
van de leden van de VVD-fractie niet lichtvaardig
worden omgesprongen.
Naamsvermelding kan in de regel alleen gevergd worden als de naam van
de auteur in de bron voorkomt of om andere redenen bekend kan zijn. Kan de
minister bevestigen dat dit dan ook de enige uitleg behoort te zijn van de
bewoordingen van art. 15a lid 1 ten 4e «voor zover redelijkerwijs mogelijk»?
In het huidige lid 2 van art. 15a wordt expliciet vermeld dat het is toegestaan
om korte werken en visuele werken als foto's en tekeningen te citeren. Kan
de minister bevestigen dat dit, ondanks het schrappen van het huidige lid
2, nog steeds is toegestaan binnen de voorwaarden van de wet?
Kan de minister meedelen of met de toevoeging «of voor een uiting
met een vergelijkbaar doel» een uitbreiding van de uitingen waaruit
geciteerd mag worden, is beoogd en zo ja, waaruit die uitbreiding dan bestaat?
Is het bijvoorbeeld nu mogelijk om in populaire fictie of in literaire
werken te citeren binnen de voorwaarden van de wet?
Artikel 16c
In het wetsvoorstel wordt de mogelijkheid tot elektronisch privé
kopiëren van gehele werken uitgebreid tot alle werken, waaronder geschriften,
terwijl de huidige wet dit alleen toestaat voor werken van beeld en/of geluid.
Het elektronisch privé kopiëren van geschriften wordt dus niet
beperkt tot een klein gedeelte, zoals dat wel geldt bij het reprografisch
verveelvoudigen in art. 16b.
Het is denkbaar dat door het vervallen van de norm dat boeken die nog
in de handel zijn niet in het geheel mogen worden gekopieerd, moeilijk tegen
oneigenlijk gebruik kan worden opgetreden als dit privé gebruik wordt
gefaciliteerd door derden, zoals copyshops of onderwijsinstellingen.
De leden van de VVD-fractie stelden in dit verband dan ook nog de volgende
vragen:
Is het op grond van het wetsvoorstel aan bibliotheken toegestaan om de
voor raadpleging ter plekke beschikbare werken niet alleen elektronisch beschikbaar
te stellen voor onderzoek of privé-studie (het nieuwe artikel 15h),
maar ook om daarbij een e-mail service mogelijk te maken, zodat men de werken
naar een eigen (werk)adres kan zenden? Is het op grond van het wetsvoorstel
toegestaan aan instellingen die de werken ter beschikking hebben, daarbij
ook apparatuur beschikbaar te stellen om werken voor privé-gebruik
in elektronische vorm te reproduceren en deze uit te printen of per e-mail
door te zenden naar een eigen adres?
Indien de antwoorden op de twee hierboven gestelde vragen onder omstandigheden
deels bevestigend zijn, kan een rechter dan in voorkomende gevallen tot een
oordeel komen dat een beroep op deze beperking door het bedrijf of de instelling
die deze vorm van privé-gebruik op grote schaal mogelijk maakt, in
strijd kan zijn met de drie-stappen toets wanneer hierdoor de normale exploitatie
in gevaar komt?
Is de minister bereid om de ontwikkelingen zoals hierboven geschetst bij
de evaluaties scherp in de gaten te houden en is hij voorts bereid om de uitbreiding
van de beperking tot alle werken te herzien als blijkt dat deze uitbreiding
van de privé-kopie tot onbedoelde nadelige consequenties voor de rechthebbenden
leidt?
Artikel 16n
De antwoorden van de minister riepen bij deze leden een nadere vraag op.
Ten aanzien van archieven geldt dat het moet gaan om archieven die niet het
behalen van enig direct of indirect economisch voordeel nastreven. Als daarvan
bij bedrijfsarchieven sprake is, kunnen ook zij volgens de minister profiteren
van deze beperking. De leden van de VVD-fractie stelden vast dat de achtergrond
van de preserveringsexceptie van art. 16n het behoud van het cultuurbezit
betreft.
De exceptie is toch niet bedoeld om het bedrijfsleven een voordeel te
bieden om bijvoorbeeld zélf elektronische archieven van tijdschriften
of dagbladen aan te leggen zonder toestemming van de uitgevers? Het aanbieden
van toegang tot een historisch archief is onderdeel van de normale exploitatie
van veel dagbladen tijdschriftuitgevers. De leden van de VVD-fractie namen
aan dat er in een dergelijke situatie sprake zou zijn van een indirect economisch
voordeel bij het bedrijfsarchief (namelijk geen gebruik maken van een bestaande
licentiemogelijkheid) en geen beroep kan worden gedaan op deze beperking.
Kan de minister dit bevestigen?
Artikel 18
De aanpassing van de in de praktijk goed toetsbare bestaande voorwaarde,
dat het kunstwerk niet de hoofdvoorstelling mag vormen, door de voor meerdere
interpretaties vatbare voorwaarde «zoals het zich daar bevindt»,
zal wellicht in de toekomst discussie kunnen opleveren. De leden van de VVD-fractie
vroegen of het probleem van de zelfstandige exploitatie van een kunstwerk
door middel van een briefkaart niet ook kan worden opgelost door de rechter
via de drie-stappen toets. Zagen de leden van de VVD-fractie het juist dat,
hoewel de drie-stappen toets zich primair richt op de wetgever, er ook nog
ruimte is voor de rechter?
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De griffier van de commissie,
Janssen