E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD
Het verheugt mij dat de leden van de vaste commissies voor Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening en voor Milieu met belangstelling kennis hebben genomen
van mijn antwoorden op de in het voorlopig verslag gestelde vragen. Zij misten
echter een voldoende duidelijk antwoord op de vragen over onafhankelijk toezicht
op de prijsstelling en doelmatigheid nu een publiek monopolie wettelijk wordt
vastgelegd.
In de memorie van antwoord heb ik reeds aangegeven dat dit wetsvoorstel
louter tot doel heeft de huidige eigendomssituatie wettelijk vast te leggen
en daarmee geen wijziging ten opzichte van de reeds lang bestaande praktijksituatie,
met natuurlijke (regionale) monopolies, inhoudt. In die situatie vindt toezicht
plaats via Raden van Commissarissen en aandeelhouders van de waterleidingbedrijven.
De leden van de vaste commissies stelden de vraag of niet op andere wijze
voorzien moet worden in een mechanisme om de waterleidingbedrijven scherp
te houden qua prijsstelling en doelmatigheid, zonder af te doen aan het geboden
kwaliteitsniveau.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is toezicht
op de doelmatigheid van de waterleidingbedrijven uitgebreid aan de orde geweest.
Daarbij is eveneens de vraag gesteld of het wettelijk vastleggen van het monopolie
van de waterleidingbedrijven niet een (andere) vorm van toezicht, nl. met
strikte tariefregulering, vergt. Naar aanleiding van die discussie heb ik
onderzoek laten uitvoeren naar het functioneren van het huidige decentrale
toezicht. Over de resultaten van dit onderzoek heb ik de Tweede Kamer op 28 augustus
2003 geïnformeerd (VROM 030569). Uit dit onderzoek bleek dat de huidige
vorm van (decentraal) toezicht voldoende functioneert.
Tevens heb ik laten onderzoeken of centraal tarieftoezicht met strikte
tariefregulering uit oogpunt van doelmatigheid meerwaarde heeft ten opzichte
van decentraal toezicht in combinatie met het instrument van de prestatievergelijking.
De resultaten hiervan heb ik aan de Tweede Kamer gezonden op 21 april
2004 (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 339, nr. 20). Uit het laatstgenoemde
onderzoek blijkt dat niet te verwachten is dat invoering van centraal toezicht
met strikte tariefregulering tot meer efficiencywinst leidt dan het huidige
decentrale toezicht in combinatie met de prestatievergelijking. Aan de invoering
van strikte tariefregulering zijn ook hogere kosten verbonden.
Bovendien kan strikte tariefregulering negatieve gevolgen hebben voor de kwaliteit
van de drinkwatervoorziening.
De prestatievergelijking («benchmarking») die thans vrijwillig
door de sector wordt uitgevoerd heeft reeds veel efficiencywinst opgeleverd.
Het ligt overigens in mijn bedoeling om bij de algehele herziening van de
Waterleidingwet de (nu nog vrijwillig uitgevoerde) prestatievergelijking wettelijk
verplicht te stellen.
Er is derhalve geen aanleiding om met het wettelijk vastleggen van de
monopoliepositie van de waterleidingbedrijven over te stappen op een ander
model van toezicht. Het antwoord op de vraag van de commissies of met het
vastleggen van een publiek monopolie niet ook direct het onafhankelijk toezicht
op prijsstelling en doelmatigheid nader moet worden geregeld, luidt dan ook
ontkennend.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
P. L. B. A. van Geel