Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 28219 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 28219 nr. B |
Vastgesteld 8 juni 2004
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de fracties van het CDA en de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van deze voorstellen. Zij hebben veel waardering voor de administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging die deze voorstellen in samenhang met wetsvoorstel 29 529 (Wfsv) voor het bedrijfsleven opleveren. Met de harmonisatie van het fiscale loonbegrip en het sociale verzekeringsloon wordt naar verwachting op belangrijke onderdelen een discussie beëindigd die al meerdere decennia is gevoerd. Vooral de tweede nota van wijziging bij wetsvoorstel 28 219 van 4 september 2003, waarin het fiscale loon als uitgangspunt voor de harmonisatie met het sociale verzekeringsloon werd genomen, heeft voor een belangrijke doorbraak gezorgd. Aangezien er echter ook na aanvaarding van deze wetsvoorstellen nog altijd geen volledig uniformering bestaat tussen de beide loonbegrippen, zullen zij naar de mening van deze leden niet als een eindpunt mogen worden gezien, maar zal ook na aanvaarding van deze voorstellen verder onderzoek moeten worden gedaan naar de mogelijkheden om het fiscale en sociale verzekeringsloon verder op elkaar af te stemmen teneinde verdere vereenvoudiging en administratieve lastenverlichting te realiseren.
Gaarne vernemen de leden van de CDA- en VVD-fracties of de regering voornemens is in de toekomst verder onderzoek in deze richting te entameren. In het bijzonder stellen zij het op prijs van de bewindslieden een overzicht te verkrijgen van de thans bestaande obstakels om de nog resterende verschilpunten tussen fiscaal loon en sociale verzekeringsloon weg te nemen. In hoeverre zijn deze obstakels naar de huidige stand van zaken onoverkomelijk?
Na de uitgebreide behandeling in de Tweede Kamer hebben de leden van de CDA- en VVD-fracties verder voorshands nog een beperkt aantal vragen. Deze hebben in de eerste plaats betrekking op de aangehouden motie nr. 21 van de leden Omtzigt, Weekers en Noorman-Den Uyl over de overgangsperiode waarin een dubbele administratie moet worden gevoerd en over de inhoud van het PANA (premie afdracht op nominatieve aangifte)-bericht. Door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is tijdens de behandeling in de Tweede Kamer op 28 april 2004 toegezegd dat hij hierover vóór 1 juli met werkgevers zou overleggen en dat hij de overgangsperiode zoveel mogelijk zal beperken. Deze leden, daarin gesteund door de leden van de PvdA-fractie, hechten zeer aan deze beide punten en verzoeken de regering in de eerste plaats mee te delen wat dit overleg tot dusverre heeft opgeleverd met betrekking tot de inhoud van het PANA-bericht en in de tweede plaats hoe lang de overgangsperiode zal zijn.
In de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 28 219 wordt op blz. 54 terecht opgemerkt dat er in de huidige maatschappelijke ontwikkelingen in toenemende mate sprake is van flexibilisering in de wijze waarop werknemers worden beloond. Door het niet volledig op elkaar afgestemd zijn van het fiscale en het sociale verzekeringsloon kan dit voor werknemers een risico inhouden als zij niet voldoende op de hoogte zijn van de gevolgen van bijvoorbeeld loon in natura voor zover dit onder het eindheffingsloon valt. De leden van de CDA- en VVD-fracties verzoeken de regering uiteen te zetten in hoeverre werknemers door middel van voorlichting van deze mogelijke gevolgen op de hoogte zullen worden gesteld. Is dit een taak voor de werkgever of zien de bewindslieden adequate voorlichting op dit punt ook als een verantwoordelijkheid voor de overheid?
Op blz. 64 van de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 28 219 wordt opgemerkt dat als gevolg van de invoering van het historische dagloon het mechanisme dat er in de huidige systematiek voor zorgt dat het dagloon van jeugdige uitkeringsgerechtigden wordt herzien als zij een leeftijd bereiken die recht geeft op een hoger (minimum)loon, komt te vervallen. De leden van de CDA- en VVD-fracties vragen de bewindslieden in hoeverre voor dit knelpunt technische oplossingen kunnen worden gevonden, bijvoorbeeld door onder omstandigheden te werken met een toeslag op het historische dagloon of aan te sluiten bij het wettelijk minimumloon dat bij een bepaalde leeftijd hoort.
De leden van de PvdA-fractie die met belangstelling en in grote lijnen met instemming hebben kennisgenomen van de voorstellen neergelegd in bovengenoemde wetsvoorstellen, stellen de volgende vragen.
Allereerst willen de leden van de PvdA-fractie weten waarom ervoor is gekozen met twee gescheiden wetsvoorstellen te komen. Het stemt deze leden enigszins zorgelijk dat waar de bewindslieden van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid straks beiden bemoeienis hebben met de premieheffing, waarbij uit het beleid bij Sociale Zaken blijft berusten, het niet gelukt is van meet af aan met één wetsvoorstel te komen. Kunnen de bewindslieden deze zorgen wegnemen en uitleggen waarom zij niet zo hechten aan de uitstraling die ervan uit zou zijn gegaan indien zij vanaf het allereerste begin met één wetsvoorstel zouden zijn gekomen.
In het wetsvoorstel Financiering Sociale Verzekering dat nu in de Tweede Kamer in behandeling is (Kamerstuk nr. 29 529), wordt voorgesteld de aanlevertermijn van gegevens op één maand te stellen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) zal hierdoor meer gegevens moeten vragen dan in het onderhavige wetsvoorstel 28 219 Wijziging van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en andere Wetten in verband met de administratieve lastenverlichting inzake de vaststelling van het premieloon en het uitkeringsloon (Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in de socialeverzekeringswetten) als verwachting is aangegeven. Heeft dat ook invloed op de verwachting die met deze zogenaamde Wet Walvis worden gewekt ten aanzien van de administratieve lastenverlichting voor het bedrijfsleven? Kunnen de bewindslieden meedelen van hoeveel minder lastenverlichting sprake is in vergelijking met de oorspronkelijke schattingen?
De implementatie van dit wetsvoorstel moet met de nodige zorgvuldigheid geschieden. Daartoe is een aantal voorzorgen genomen zoals een ketentest en een lange voorbereidingstijd van 1,5 jaar. Toch maken de leden van de PvdA-fractie zich zorgen over de kwaliteit van de premie-inning bij de Belastingsdienst omdat de kennis van de premieheffing daar maar beperkt aanwezig is en die kennis voornamelijk betrekking heeft op de premieheffing volksverzekering, hetgeen toch iets geheel anders is. Bovendien wordt maar een relatief gering aantal personen overgenomen van het UWV; mensen met kennis zullen daarom juist nu om zich heen kijken op zoek naar ander werk. Dat klemt te meer daar ook relatief weinig leidinggevenden meegaan. Delen de minister van Sociale Zaken en de staatssecretaris van Financiën deze zorg? Zo ja, welke maatregelen denkt de regering dan te treffen? Zo nee, waarom niet? In het laatste geval ontvangen deze leden graag een toelichting.
Daarnaast hebben de leden van de PvdA-fractie vragen over de inrichting van de looninspectie bij de Belastingdienst. De Belastingdienst kent geen buitendienst, het UWV wel. Naar deze leden hebben begrepen,heeft deze buitendienst in 2002 een extra premie-opbrengst van 90 miljoen euro gerealiseerd. Is het risico niet groot dat bedragen in deze orde van grootte niet meer worden «opgehaald» en dat dit juist bij werkgevers die of een slechte administratie hebben of die moedwillig te weinig premie afdragen, zal gebeuren? Deze leden achten het van belang dat werkgevers op dit punt met nauwgezette inspecties te maken krijgen. Gaarne horen zij dan ook de visie van de minister en staatssecretaris op dit punt.
De Belastingsdienst heeft discretionaire bevoegdheid om met belastingplichtigen een regeling te treffen, het UWV heeft deze discretionaire bevoegdheid niet. Krijgt de Belastingdienst een discretionaire bevoegdheid met betrekking tot de premieheffing? Zo ja, hoe zal die dan werken, mede gezien het feit dat het beleid met betrekking tot premieheffing bij de minister van Sociale Zaken blijft? Nu kan de staatssecretaris aanwijzingen geven met betrekking tot de uitvoering en de belastinginspecteur is autonoom in zijn beslissing. Betekent dit dat de minister van Sociale Zaken de zogenaamde pseudo-wetgeving kan uitvaardigen met betrekking tot de premieheffing? Kan een korte schets worden gegeven hoe dat in praktijk zal uitwerken?
Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie waarom het toezicht op de premieheffing in de toekomst een zaak wordt van de interne accountantdienst van de belasting. Is het niet verstandig om gedurende een overgangstermijn van 3 tot 5 jaar een externe organisatie toezicht op die premieheffing te laten houden? Dit zou de Inspectie werk en inkomen (IWI) tijdelijk kunnen zijn, of verwachten de bewindslieden dat op dit punt de Algemene Rekenkamer deze taak op zich zal nemen, of vinden de bewindslieden dit tijdelijke externe toezicht helemaal overbodig?
Samenstelling:
Financiën: Schuyer (D66), Ketting (VVD), Platvoet (GL), Terpstra (CDA), Van Driel (PvdA), Doek (CDA), Van Middelkoop (CU), Biermans (VVD) (plv. voorzitter), Essers (CDA)(voorzitter), Kox (SP), Leijnse (PvdA).
Sociale Zaken en Werkgelegenheid: Van den Berg (SGP), Van Leeuwen (CDA), Swenker (VVD), Kalsbeek-Schimmelpenninck, van der Oije (VVD), Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Van Driel (PvdA) (voorzitter), Vedder-Wubben (CDA), V. Dalen-Schiphorst (CDA), De Rijk (GL), Schouw (D66), Leijnse (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20032004-28219-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.