Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 28171 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 28171 nr. A |
25 mei 2004
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat in de Natuurbeschermingswet 1998 nadere wettelijke voorzieningen noodzakelijk zijn met het oog op de implementatie van artikel 4, eerste en tweede lid, van richtlijn (EEG) nr. 79/409 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (pbEG L 103) en de artikelen 3, tweede lid, 6 en 7 van richtlijn (EEG) nr. 92/43 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (pbEG L 206);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Natuurbeschermingswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a. komt te luiden:
a. Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
2. Onderdeel e. wordt vervangen door:
e. gebruiker: degene, die uit hoofde van een andere rechtsverhouding dan onder d genoemd een onroerende zaak in gebruik heeft;
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, worden acht onderdelen toegevoegd, luidende:
g. richtlijn (EEG) nr. 79/409: richtlijn (EEG) nr. 79/409 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (pbEG L 103);
h. richtlijn (EEG) nr. 92/43: richtlijn (EEG) nr. 92/43 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (pbEG L 206);
i. prioritaire soort: als prioritair aangeduide soort in bijlage II van de richtlijn (EEG) nr. 92/43;
j. prioritaire type natuurlijke habitat: als prioritair type aangeduide natuurlijke habitat in bijlage I van de richtlijn (EEG) nr. 92/43;
k. initiatiefnemer: degene die het initiatief neemt tot een plan, project of andere handeling als bedoeld in artikel 19d, eerste lid;
l. instandhoudingsdoelstelling: doelstelling of doelstellingen als bedoeld in artikel 10a, tweede lid;
m. Natura 2000: Europees ecologische netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones als bedoeld in de richtlijn (EEG) nr. 79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43;
n. bestaande gebruik: een activiteit, die al dan niet jaarlijks vergunning behoeft, en op het moment van aanwijzing van een gebied als beschermd natuurmonument of ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43 bestond en sedertdien onafgebroken heeft plaatsgevonden.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na de zinsnede «gedeputeerde staten van de provincie waarin» ingevoegd: gebieden als bedoeld in artikel 10a of.
2. Na het derde lid wordt een vierde en vijfde lid toegevoegd, luidende:
4. Gedeputeerde staten stellen een beheersplan als bedoeld in artikel 19a niet vast dan in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, mede is gelegen.
5. Gedeputeerde staten beslissen niet op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, dan in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, mede is gelegen voorzover die vergunning betrekking heeft op delen van het gebied, gelegen in die andere provincies.
Na artikel 9d wordt de aanduiding «Hoofdstuk III Beschermde natuurmonumenten» gewijzigd in: Hoofdstuk III Beschermde gebieden
Na de aanduiding Hoofdstuk III Beschermde gebieden wordt de aanduiding «Titel 1. De aanwijzing als beschermd natuurmonument» gewijzigd in: Titel 1. De aanwijzing van gebieden
Na artikel 10 wordt een nieuw artikel 10a toegevoegd, luidende:
1. Onze Minister wijst gebieden aan ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr.79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43.
2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, bevat de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstelling behoren in ieder geval:
a. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de leefgebieden, voorzover vereist ingevolge richtlijn (EEG) nr. 79/409 of
b. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties in het wild levende dier- en plantensoorten voorzover vereist ingevolge richtlijn (EEG) nr. 92/43.
3. De instandhoudingsdoelstelling, bedoeld in het tweede lid, kan mede betrekking hebben op doelstellingen ten aanzien van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied, anders dan vereist ingevolge de richtlijnen, bedoeld in het tweede lid.
4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een kaart, waarop de begrenzing van het gebied nauwkeurig wordt aangegeven alsmede van een toelichting.
5. Artikel 10, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt na de zinsnede «als bedoeld in artikel 10, eerste lid» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 10a, eerste lid.
2. In het derde lid wordt na «worden» ingevoegd: ten aanzien van een ontwerp-besluit tot aanwijzing van een natuurmonument als beschermd natuurmonument.
Aan artikel 12 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op gebieden als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, met dien verstande dat in het tweede lid de zinsnede beginnend met «doch in ieder geval» en eindigend met «ter inzage is gelegd» niet van toepassing is.
Aan artikel 14 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten als bedoeld in artikel 10a, eerste lid.
Aan artikel 15 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten als bedoeld in artikel 10a, eerste lid.
Na artikel 15 wordt een nieuw artikel 15a ingevoegd, luidende:
1. Een gebied dat is aangewezen als gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, dan wel een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, kan niet worden aangewezen als beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid.
2. Een besluit houdende de aanwijzing van een natuurmonument als beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid, vervalt met ingang van het tijdstip waarop doch slechts voorzover dat beschermd natuurmonument deel uitmaakt van een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid.
3. Indien met toepassing van het tweede lid een besluit houdende de aanwijzing van een natuurmonument als beschermd natuurmonument geheel of gedeeltelijk is vervallen, heeft de instandhoudingsdoelstelling voor het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied mede betrekking op de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in het vervallen besluit.
In artikel 16, derde lid, wordt de zinsnede «zwaarwegende openbare belangen» vervangen door: dwingende redenen van groot openbaar belang.
Na Titel 2. Rechtsgevolgen wordt ingevoegd: § 1. Rechtsgevolgen beschermde natuurmonumenten
Na artikel 19 wordt ingevoegd een nieuwe paragraaf 2, luidende:
§ 2. Rechtsgevolgen gebieden ter uitvoering van Europeesrechtelijke verplichtingen.
1. Gedeputeerde staten stellen na overleg met de eigenaar, gebruiker en andere belanghebbenden, voor het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, een beheersplan vast waarin met inachtneming van de instandhoudingsdoelstelling wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen getroffen dienen te worden en op welke wijze.
2. Een beheersplan als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld voor een tijdvak van ten hoogste zes jaren. Een beheersplan kan telkenmale voor een gelijk tijdvak worden verlengd.
3. Tot de inhoud van een beheersplan behoren ten minste:
a. een beschrijving van de beoogde resultaten met het oog op het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding in het aangewezen gebied mede in samenhang met het bestaande gebruik in dat gebied;
b. een overzicht op hoofdlijnen van de in de door het plan bestreken periode noodzakelijke maatregelen met het oog op de onder a bedoelde resultaten.
4. Op de voorbereiding van een beheersplan als bedoeld in het eerste lid is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
5. Beheersplannen worden niet vastgesteld dan na overleg met de besturen van gemeenten en waterschappen op het grondgebied waarvan die beheersplannen betrekking hebben.
6. Een beheersplan als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk drie jaar na dagtekening van het in artikel 10a, eerste lid, genoemde besluit voor het eerst vastgesteld.
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 19a wordt een beheersplan, als bedoeld in dat artikel, voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, dat geheel of ten dele wordt beheerd door of onder verantwoordelijkheid valt van Onze Minister of één van Onze andere Ministers, voor het geheel onderscheidenlijk het betreffende gedeelte vastgesteld door Onze Minister of door Onze andere Minister in overeenstemming met Onze Minister, en voor zover nodig na overleg met betrokken eigenaren, gebruikers en andere belanghebbenden.
2. Een beheersplan als bedoeld in het eerste lid kan in voorkomende gevallen deel uit maken van een plan gericht op het beheer van een gebied als bedoeld in het eerste lid, dat al dan niet op grond van enig ander wettelijk voorschrift is vastgesteld.
3. Beheersplannen worden niet vastgesteld dan na overleg met de besturen van provincies, gemeenten en waterschappen op het grondgebied waarvan die beheersplannen betrekking hebben.
4. Artikel 19a, tweede, derde, vierde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Vervallen
1. Het is verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het derde lid, van Onze Minister, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
2. Het verbod bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het realiseren van projecten of het verrichten van andere handelingen overeenkomstig een beheersplan als bedoeld in de artikelen 19a of 19b.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen projecten of andere handelingen of categorieën van gebieden worden aangewezen waarvoor een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend door Onze Minister.
4. De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Gedeputeerde staten houden bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, rekening
a. met de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling kan hebben voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of het gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, en
b. met een op grond van artikel 19a of artikel 19b vastgesteld beheersplan.
1. Voor nieuwe projecten of andere handelingen waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een op grond van artikel 10a, eerste lid, of het gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, maakt de initiatiefnemer alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
2. De passende beoordeling terzake van een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, kan onderdeel uitmaken van een voor dat project of die handeling voorgeschreven milieu-effectrapportage.
3. De verplichting tot het maken van een passende beoordeling bij de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, geldt niet in gevallen waarin degene die een project of een handeling waarop dat besluit betrekking heeft, onderneemt, daarmee een project of handeling ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt, herhaalt of voortzet, voorzover de passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat project of die handeling.
1. Een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, kan slechts worden verleend indien gedeputeerde staten uit de passende beoordeling, bedoeld in artikel 19f, eerste lid, zich ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied niet zullen worden aangetast.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen bij ontstentenis van alternatieve oplossingen voor een project of handeling gedeputeerde staten ten aanzien van aangewezen gebieden, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, en gebieden waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, waar geen prioritair type natuurlijke habitat of prioritaire soort voorkomt, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, voor het realiseren of verrichten van het desbetreffende project of de desbetreffende handeling, slechts verlenen om dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.
3. Ten aanzien van aangewezen gebieden, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, en gebieden waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, waar een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort voorkomt, kunnen gedeputeerde staten bij ontstentenis van alternatieve oplossingen voor een project of andere handeling, in afwijking van het eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, voor het realiseren of verrichten van het desbetreffende project of de desbetreffende handeling, slechts verlenen:
a. op argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of voor het milieu wezenlijke gunstige effecten of
b. na advies van de Commissie van de Europese Gemeenschappen om andere dwingende redenen van groot openbaar belang.
4. Een advies als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt door Onze Minister gevraagd.
1. Indien een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, om dwingende redenen van groot openbaar belang wordt verleend voor het realiseren of verrichten van projecten of handelingen, waarvan niet met zekerheid vaststaat dat die projecten of handelingen de natuurlijke kenmerken van het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, niet aantasten, verbinden gedeputeerde staten aan die vergunning in ieder geval het voorschrift inhoudende de verplichting compenserende maatregelen te treffen.
2. De initiatiefnemer wordt door gedeputeerde staten tijdig tevoren in de gelegenheid gesteld om voorstellen voor compenserende maatregelen te doen.
3. In de voorstellen voor compenserende maatregelen, bedoeld in het tweede lid, wordt in ieder geval opgenomen op welke wijze en in welk tijdsbestek de compenserende maatregelen zullen worden getroffen.
4. Voor zover compenserende maatregelen worden voorgeschreven met het oog op de doelstellingen als bedoeld in artikel 10a, tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, dient het met deze maatregelen beoogde resultaat als bedoeld in het tweede lid, te zijn bereikt op het tijdstip waarop significante gevolgen als bedoeld in artikel 19f, eerste lid, zich voordoen, tenzij kan worden aangetoond dat deze gelijktijdigheid niet noodzakelijk is om de bijdrage van het betrokken gebied aan Natura 2000 veilig te stellen.
5. Bij ministeriële regeling kan Onze Minister in overeenstemming met Onze andere Ministers, wie het mede aangaat nadere eisen stellen ten aanzien van compenserende maatregelen.
In de gevallen waarin Onze Minister bevoegd is te besluiten op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, zijn de artikelen 19e, 19f, 19g en 19h van overeenkomstige toepassing.
1. Een besluit tot het vaststellen van een plan, dat gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het aangewezen gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Voor zover dat plan door één van Onze andere Ministers wordt voorbereid geschiedt de vaststelling van dat plan in overeenstemming met Onze Minister.
2. In afwijking van het eerste lid worden besluiten tot het vaststellen van plannen als bedoeld in het eerste lid, van bestuursorganen van gemeenten en waterschappen goedgekeurd door gedeputeerde staten.
3. Bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan als bedoeld in het eerste lid, zijn, ongeacht de beperkingen in het wettelijke voorschrift waarop dat besluit berust, de artikelen 19e, 19f, 19g en 19h van overeenkomstige toepassing.
4. In afwijking van het eerste lid behoeven plannen als bedoeld in artikel 19a geen goedkeuring van Onze Minister.
1. Gedeputeerde staten stellen Onze Minister in kennis van projecten en andere handelingen als bedoeld in artikel 19f, eerste lid, en van plannen als bedoeld in artikel 19j, tweede lid, en zenden een afschrift van vergunningen als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, en besluiten tot goedkeuring als bedoeld in artikel 19j, tweede lid, die met toepassing van artikel 19g zijn genomen naar Onze Minister en brengen Onze Minister op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen als bedoeld in artikel 19h.
2. Door Onze Minister wordt de Commissie van de Europese Gemeenschappen op de hoogte gesteld van de genomen compenserende maatregelen, bedoeld in het eerste lid.
1. Indien voor het realiseren of verrichten van een project of andere handeling naast de vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, andere besluiten vereist zijn, bevordert het bestuursorgaan waarbij de initiatiefnemer met betrekking tot dat project of die handeling een aanvraag heeft ingediend dat hij in kennis wordt gesteld van die andere besluiten, waarvan het bestuursorgaan redelijkerwijs kan aannemen dat deze nodig zijn.
2. De initiatiefnemer kan bij één van de betrokken bestuursorganen schriftelijk om coördinatie van besluitvorming verzoeken.
3. Tot coördinatie van besluitvorming kan ook ambtshalve door de betrokken bestuursorganen in onderling overleg worden besloten. De initiatiefnemer wordt hiervan in kennis gesteld.
4. Indien een verzoek als bedoeld in het tweede lid is ingediend of indien ambtshalve tot coördinatie is besloten, wijzen de betrokken bestuursorganen uit hun midden een coördinerend bestuursorgaan aan. Indien, nadat er een verzoek is gedaan als bedoeld in het tweede lid, geen coördinerend bestuursorgaan is aangewezen wordt als zodanig aangemerkt het bestuursorgaan dat als hogere gezag kan worden aangemerkt.
5. Het coördinerend bestuursorgaan bevordert een doelmatige en samenhangende besluitvorming. De andere betrokken bestuursorganen verlenen medewerking die voor het welslagen van een doelmatige en samenhangende besluitvorming nodig is.
Na artikel 19ka wordt ingevoegd:
1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de instandhouding van een gebied aangewezen op grond van artikel 10, eerste lid, artikel 10a, eerste lid of waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12.
2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, voor zover het een gebied betreft, aangewezen op grond van artikel 10a, eerste lid, dan wel gelet op de wezenlijke kenmerken van een gebied, aangewezen op grond van artikel 10, eerste lid, nadelige gevolgen voor het gebied, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijke handelingen achterwege te laten, dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Artikel 20 wordt vervangen door een nieuw artikel 20, luidende:
1. Gedeputeerde staten kunnen de toegang tot een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid, een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12 of delen van bedoelde gebieden, voorzover dit noodzakelijk is voor de bescherming van natuurwaarden, beperken.
2. Indien een gebied als bedoeld in het eerste lid geheel of ten dele wordt beheerd door of onder verantwoordelijkheid van Onze Minister of een van Onze andere Ministers, wordt de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid uitgeoefend door Onze Minister in overeenstemming met Onze andere Minister.
3. Het is verboden in strijd met de beperkingen die ingevolge het eerste en tweede lid zijn opgelegd, zich te bevinden in een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid, een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12 of gedeelten daarvan.
4. Het verbod in het derde lid geldt niet voor de eigenaar en de gebruiker van een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid, een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld gebruiksrecht zich daarover uitstrekt.
Aan artikel 21 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, en een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, met dien verstande dat de noodzakelijke maatregelen worden getroffen, indien gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het aangewezen gebied verslechtert of indien er verstorende factoren optreden die een significant effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. In het geval het gebied wordt beheerd door of onder verantwoordelijkheid van Onze Minister of een van Onze andere Ministers, worden zodanige maatregelen getroffen door Onze Minister onderscheidenlijk Onze andere Minister in overeenstemming met Onze Minister.
Aan artikel 22 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, en een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid.
In artikel 27, eerste lid wordt na «landschapsbehoud» ingevoegd: met uitzondering van de richtlijn (EEG) nr. 79/409 en de richtlijn (EEG) nr. 92/43.
Na artikel 29 wordt een nieuw artikel 29a ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd het elders bij deze wet of bij een algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet bepaalde, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld inzake onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, mits deze regels uitsluitend strekken ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of ander besluit van een volkenrechtelijke organisatie.
2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan het bij deze wet of bij algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet bepaalde buiten werking worden gesteld, voorzover dat noodzakelijk is voor een juiste en tijdige uitvoering van een verdrag of besluit bedoeld in het eerste lid.
3. Voorzover bij de regeling het bij deze wet of bij algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet bepaalde buiten werking worden gesteld, zorgt Onze Minister voor vervanging van de regeling. Indien voor de vervanging een wet nodig is, wordt binnen twee jaren na inwerkingtreding van de regeling een voorstel van wet ingediend bij de Staten-Generaal. Indien voor de vervanging een algemene maatregel van bestuur nodig is, wordt de voordracht aan Ons gedaan binnen een jaar na inwerkingtreding van de regeling.
In onderdeel artikel 39, tweede lid, wordt de zinsnede «als bedoeld in de artikelen 15 en 42» vervangen door: als bedoeld in artikel 15.
In artikel 40 wordt de zinsnede «een besluit als bedoeld in artikel 10, eerste lid, alsmede een besluit als bedoeld in artikel 15, eerste lid» vervangen door: de besluiten als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, 10a, eerste lid en 15, eerste lid.
In artikel 41, eerste lid, wordt de zinsnede «een vergunning als bedoeld in artikel 16» vervangen door: de vergunningen als bedoeld in de artikelen 16 en 19d.
In artikel 42, derde lid, wordt de zinsnede «een vergunning als bedoeld in artikel 16» vervangen door: de vergunningen als bedoeld in de artikelen 16 en 19d.
Artikel 45, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt: Het zinsdeel na de woorden «ten aanzien van» wordt vervangen door: een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 16 en 19d, een reeds verleende vergunning als bedoeld in de artikelen 16 en 19d en een beheersplan als bedoeld in de artikelen 17 en 19a.
Na artikel 45 wordt een nieuw artikel 45a ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister kan, indien dat in het algemeen belang geboden is, het bevoegde bestuursorgaan een aanwijzing geven ter zake van een besluit als bedoeld in artikel 19j, eerste lid.
2. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid geldt niet ten aanzien van bestuursorganen die behoren tot de Staat.
3. Onze Minister pleegt over het voornemen tot het geven van een aanwijzing overleg met de betrokken bestuursorganen.
4. De betrokken bestuursorganen zijn verplicht een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen zes maanden in overeenstemming te brengen met de aanwijzingen van Onze Minister.
Artikel 46 vervalt.
Artikel 57 komt te luiden:
1. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde, ter zake van projecten en andere handelingen waarvoor hij ingevolge de artikelen 16 en 19d bevoegd is vergunning te verlenen.
2. Gedeputeerde staten geven op verzoek van Onze Minister een beschikking tot toepassing van bestuursdwang indien de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen niet worden nageleefd. Bij het verzoek kan Onze Minister bepalen waarbinnen aan zijn verzoek wordt voldaan.
3. Gedeputeerde staten zenden aan Onze Minister een exemplaar van de in het tweede lid bedoelde beschikking.
Na artikel 60 wordt een nieuw artikel 60a ingevoegd, luidende:
1. Besluiten, die zijn genomen op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet voor projecten of andere handelingen als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, gelden terzake van een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, als besluiten die zijn genomen op grond van artikel 19d.
2. Ten aanzien van het nemen van besluiten, waarbij artikel 6 van de richtlijn (EEG) nr. 92/43 aan de orde is, op voor de datum van inwerkingtreding van deze wet ingediende aanvragen om vergunning of ontheffing en ingediende verzoeken om toestemming anderszins blijft deze wet buiten toepassing totdat de bezwaar- of beroepstermijn is verstreken dan wel, indien beroep is ingesteld, onherroepelijk op het beroep is beslist.
3. Een beheersplan, dat is vastgesteld op grond van artikel 14 van de Natuurbeschermingswet behoudt zijn gelding gedurende de periode waarvoor het plan is aangegaan.
In artikel 70 vervallen de onderdelen C tot en met J, onder vernummering van onderdeel K tot onderdeel C.
In de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht, onderdeel E, wordt de zinsnede «Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij» vervangen door: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
In artikel 1a, onder 2, van de Wet op de economische delicten wordt in de opsomming na de Natuurbeschermingswet 1998 «artikel 16» vervangen door: artikel 16, 19d, eerste lid, 19l, eerste lid, en 20, derde lid.
De Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 19 wordt een derde lid toegevoegd luidende:
3. Een plaats als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden aangewezen als beschermde leefomgeving voor een beschermde inheemse plantensoort of een beschermde inheemse diersoort, indien die gelegen is in een krachtens artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 aangewezen gebied of in een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 en de instandhoudingsdoelstelling van dit gebied betrekking of mede betrekking heeft op de leefomgeving van die beschermde inheemse planten- of diersoort.
Artikel 46 van de Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a wordt vervangen door:
a. gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 zijn aangewezen als beschermd natuurmonument dan wel gebieden waarvan de aanwijzing als beschermd natuurmonument in overweging is genomen;
2. Onderdeel c wordt vervangen door:
c. gebieden die ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 79/409 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (pbEG L 103) zijn aangewezen;
3. Na onderdeel c wordt een nieuw onderdeel d toegevoegd, luidende:
d. natuurmonumenten als bedoeld in artikel 1 van de Natuurbeschermingswet 1998, behorende tot een op grond van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 aangewezen gebied ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 92/43 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (pbEG L 206) en waarvoor ingevolge artikel 15a, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 het besluit houdende de aanwijzing van dat natuurmonument als beschermd natuurmonument is vervallen.
1. De besluiten van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit houdende de aanwijzing van gebieden ter uitvoering van ingevolge richtlijn (EEG) nr. 79/409 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (pbEG L 103) gelden als besluiten als bedoeld in artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998.
2. In gevallen waarin een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10 van de Natuurbeschermingswet 1998 geheel of gedeeltelijk deel uitmaakt van een gebied als bedoeld in het eerste lid, vervalt in afwijking van artikel 15a, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 een besluit houdende de aanwijzing van dat beschermde natuurmonument met ingang van het in artikel VIII bedoelde tijdstip. Artikel 15a, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 is van overeenkomstige toepassing.
3. Een beheersplan als bedoeld in artikel 19a van de Natuurbeschermingswet 1998 voor een gebied, dat ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43 voor de inwerkingtreding van deze wet is aangewezen, wordt uiterlijk drie jaar na het in artikel VIII bedoelde tijdstip voor het eerst vastgesteld.
Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
De evaluatie als bedoeld in artikel VI vindt in elk geval plaats op basis van de volgende drie punten:
a. in hoeverre zijn de beheersplannen volgens de eisen van de wet opgesteld en vastgesteld en zijn deze plannen voldoende kaderstellend voor het verlenen van ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 vereiste vergunningen;
b. in welke mate zijn de randvoorwaarden voor het adequaat uitvoeren van de ingevolge de artikelen 19e , 19f en 19g van de Natuurbeschermingswet 1998 bedoelde toets bij gemeenten aanwezig en
c. zijn alle activiteiten waarvoor ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 een vergunning vereist is volgens de eisen van de wet getoetst en afgehandeld.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20032004-28171-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.