D
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2004
Tijdens de behandeling op 11 mei jl. van het wetsvoorstel tot goedkeuring
van Protocol nr. 12 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden (Kamerstukken 28 100), heb ik de Eerste
Kamer toegezegd een antwoord te geven op de vraag van de heer Koekkoek of,
gelet op artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM, bij het stichten
van nieuwe bekostigde scholen de eis gesteld kan worden dat een bestuurslid
de Nederlandse nationaliteit heeft.
Gaarne bied ik u hierbij een reactie aan op de gestelde vraag.
In de eerste plaats merk ik op dat in de Ministerraad van 23 april
jl. niet is besloten dat bij het stichten van nieuwe bekostigde scholen aan
bestuursleden voortaan de eis van het Nederlanderschap zal worden gesteld.
Besloten is dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in overleg
met de Minister van Justitie, zal onderzoeken of deze eis, in het licht van
de Europese regelgeving en het EVRM, kan worden gesteld. Dit onderzoek is
thans nog niet afgerond.
Het ligt niet in de rede, vooruitlopend op de conclusies van dit onderzoek,
de gestelde vraag te beantwoorden. Wel wil ik er op wijzen dat artikel 1 van
het Twaalfde Protocol weliswaar een algemeen verbod bevat van discriminatie
voor ieder recht neergelegd in regelgeving, maar dat de betekenis van het
begrip discriminatie in artikel 1 van dit Protocol niet is veranderd ten opzichte
van artikel 14 van het EVRM. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
heeft in zijn jurisprudentie met betrekking tot artikel 14 van het EVRM bepaald
dat verschil in behandeling geen discriminatie is als aan het gemaakte onderscheid
een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond ten grondslag ligt.
In vorenvermeld onderzoek zal uiteraard de vraag aan de orde komen of
de eis van het Nederlanderschap bij het stichten van nieuwe bekostigde scholen
gerechtvaardigd kan worden op objectieve en redelijke gronden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot