28 100 (R 1705)
Goedkeuring van het op 4 november 2000 te Rome totstandgekomen Protocol nr. 12 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 2001, 18 en 173)

D
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2004

Tijdens de behandeling op 11 mei jl. van het wetsvoorstel tot goedkeuring van Protocol nr. 12 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Kamerstukken 28 100), heb ik de Eerste Kamer toegezegd een antwoord te geven op de vraag van de heer Koekkoek of, gelet op artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM, bij het stichten van nieuwe bekostigde scholen de eis gesteld kan worden dat een bestuurslid de Nederlandse nationaliteit heeft.

Gaarne bied ik u hierbij een reactie aan op de gestelde vraag.

In de eerste plaats merk ik op dat in de Ministerraad van 23 april jl. niet is besloten dat bij het stichten van nieuwe bekostigde scholen aan bestuursleden voortaan de eis van het Nederlanderschap zal worden gesteld. Besloten is dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in overleg met de Minister van Justitie, zal onderzoeken of deze eis, in het licht van de Europese regelgeving en het EVRM, kan worden gesteld. Dit onderzoek is thans nog niet afgerond.

Het ligt niet in de rede, vooruitlopend op de conclusies van dit onderzoek, de gestelde vraag te beantwoorden. Wel wil ik er op wijzen dat artikel 1 van het Twaalfde Protocol weliswaar een algemeen verbod bevat van discriminatie voor ieder recht neergelegd in regelgeving, maar dat de betekenis van het begrip discriminatie in artikel 1 van dit Protocol niet is veranderd ten opzichte van artikel 14 van het EVRM. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft in zijn jurisprudentie met betrekking tot artikel 14 van het EVRM bepaald dat verschil in behandeling geen discriminatie is als aan het gemaakte onderscheid een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond ten grondslag ligt.

In vorenvermeld onderzoek zal uiteraard de vraag aan de orde komen of de eis van het Nederlanderschap bij het stichten van nieuwe bekostigde scholen gerechtvaardigd kan worden op objectieve en redelijke gronden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Naar boven