27 632
Voorstel van wet van het lid Dittrich tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden)

A1
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 27 februari 2004

Met belangstelling heeft de indiener kennis genomen van de nadere vragen en opmerkingen van de fracties van het CDA en de PvdA.

De leden van de CDA-fractie staan nogmaals stil bij de invloed die het slachtoffer mogelijkerwijs zou kunnen krijgen op de beslissing van de officier van Justitie om een ander feit in de tenlastelegging op te nemen, waardoor het slachtoffer spreekrecht in de rechtszaal toekomt. Deze veronderstelling is niet de kern van wat het initiatiefwetsvoorstel regelt. De CDA-fractie richt zich op een uitzonderlijke situatie. De indiener benadrukt dat het het Openbaar Ministerie is dat verantwoordelijk is voor de beslissingen die het neemt. Laat het zich beïnvloeden door het slachtoffer dan is het slachtoffer kennelijk overtuigend geweest in de aangedragen argumentatie. Gaat het om een art. 12 Sv-procedure, dan is het aan het Gerechtshof om te beoordelen of het slachtoffer gelijk heeft in zijn klacht dat het Openbaar Ministerie niet wil vervolgen of een bepaald feit ten laste wil leggen. Wanneer het Gerechtshof de officier van justitie vervolgens opdraagt wel te vervolgen of een ander feit in de tenlastelegging op te nemen, dan is het niet het slachtoffer dat het Openbaar Ministerie tot koerswijziging dwingt, maar het Gerechtshof. De officier van Justitie moet de beslissing van het Gerechtshof uitvoeren.

De leden van de CDA-fractie stellen nadere vragen over televisieregistratie in de rechtszaal. Deze vragen raken de onafhankelijkheid van de rechter. De CDA-leden vragen de indiener of hij uitsluit dat een rechter, wellicht door externe factoren onder druk gezet, ooit een verklaring van een slachtoffer met een televisiecamera zal laten registreren. En zij vragen of de indiener uitsluit dat er ooit in de rechtszaal live-opnames worden gemaakt die door de rechter niet anders worden voorkomen dan door abrupt de behandeling beëindigen.

De indiener wijst erop dat het de rechter is die toestemming verleent om (live-)tv-opnames tijdens de behandeling in de rechtszaal te laten maken. In de praktijk komt het niet voor dat er live-tv-opnames worden gemaakt. Tv-beelden die door de rechter zijn toegestaan, kunnen met enige vertraging worden doorgegeven. Het is aan de onafhankelijke rechter om daarover te beslissen. De wetgever laat die ruimte ook aan de rechter. De indiener respecteert de onafhankelijkheid van de rechter en kunnen dus niet uitsluiten dat een rechter ooit in een gegeven situatie een bepaalde tv-registratie toestaat. Het lijkt de indiener overigens zeer voor de hand te liggen dat de rechter het slachtoffer van te voren laat weten dat hij een mogelijke aanvraag tot tv-registratie van het verhaal van het slachtoffer zal toestaan. Het is dan aan het slachtoffer om te beoordelen of het alsnog van het spreekrecht gebruik wil maken of dat het ervoor kiest een schriftelijke verklaring af te leggen.

De opmerking van de CDA-leden dat de formele onafhankelijkheid van de rechter op zich geen voldoende waarborg is tegen de invloed die druk van buitenaf op rechters legt, kan de indiener niet plaatsen. De CDA-leden verwijzen naar recente gevallen van bedreiging van rechters. De indiener ziet niet direct een relatie tot hetgeen hij in zijn initiatief wetsvoorstel regelt, het spreekrecht voor slachtoffers. Van de zijde van de NVVR heeft de indiener geen berichten bereikt dat er een toenemende druk op rechters is die hen het werken bemoeilijkt. De indiener vraagt de leden van de CDA-fractie zich bij de mondelinge behandeling van het initiatief wetsvoorstel nader te verklaren.

De CDA-fractie wijst op de kwestie van de tenlastelegging, waarin een primair en een subsidiair feit is opgenomen, bijvoorbeeld een gekwalificeerde vorm van mishandeling en een eenvoudige mishandeling. De indiener merkt op dat het slachtoffer spreekt over de gevolgen die het misdrijf op zijn leven heeft. Zijn verklaring draagt niet bij aan het bewijs. Het slachtoffer wordt niet als getuige gehoord, tenzij een van de procesdeelnemers dat wil en de rechter dat goedkeurt. De keuze van de feiten in de tenlastelegging die de officier van justitie heeft gemaakt, wordt ingegeven door de bewijsbaarheid van het verweten feit. Meent een officier dat de gekwalificeerde mishandeling bewezen kan worden, dan zal hij voorafgaand aan de zitting het slachtoffer als getuige hebben laten horen. Bovendien zal de officier medische verklaringen aan het strafdossier kunnen laten toevoegen. Het slachtoffer behoeft zich bij de uitoefening van het spreekrecht niet met dit soort juridische kwesties bezig te houden, maar kan gewoon spreken over de gevolgen van het misdrijf. Noch de NvvR, noch de NOVA hebben aangegeven dat hier een probleem ligt.

De CDA-leden vragen naar een nadere afbakening tussen de hoedanigheden waarin het slachtoffer in het proces kan optreden.

Een slachtoffer kan als getuige worden opgeroepen. Zijn beëdigde verklaring kan aan het bewijs bijdragen. Als getuige is hij verplicht de waarheid en niets dan de waarheid te verklaren.

Een slachtoffer kan verder in de Terwee-procedure optreden en materiële schade vergoed proberen te verkrijgen. Inzet in het optreden in die hoedanigheid is een financiële vergoeding voor de schade die het slachtoffer vanwege het misdrijf heeft geleden. Het slachtoffer wordt niet beëdigd, maar legt een verklaring af. Zijn formele positie is dus een andere dan die van de getuige die de eed of de belofte heeft afgelegd de waarheid en niets dan de waarheid te verklaren.

Het initiatiefwetsvoorstel introduceert het spreekrecht. Ook hier wordt het slachtoffer niet beëdigd, maar kan hij zich uitspreken over de gevolgen van het misdrijf.

Er zullen situaties zijn dat het slachtoffer zowel een financiële vergoeding wil als van het wettelijk spreekrecht gebruik wil maken. Het is aan de rechter om de meest praktische benadering te kiezen. De indiener meent dat het wettelijk spreekrecht het beste na de ondervraging over de schadeclaim kan plaatsvinden, voordat het onderzoek ter terechtzitting wordt gesloten. In de rechtspraktijk komt het voor dat rechters nu al zonder wettelijke regeling aan het slachtoffer vragen hoe het nu met hem gaat, zonder dat het slachtoffer beëdigd wordt.

De indiener heeft geen regeling opgenomen dat een slachtoffer het recht krijgt eerst een advocaat te raadplegen, alvorens ter plekke als getuige ter zitting te worden gehoord, nadat hij van het wettelijk spreekrecht gebruik heeft gemaakt. Het slachtoffer wordt in die situatie niet als verdachte, maar als getuige gehoord. Een getuige is verplicht de waarheid en niets anders dan de waarheid te spreken. In het wetboek is geen verplichting tot advocatenbijstand voor getuigen opgenomen. De indiener wil ook niet een dergelijke verplichting in het leven roepen voor de – uitzonderlijke – situatie dat een slachtoffer ter zitting verschijnt en onverwachts als getuige zal worden gehoord.

Op de vraag van de CDA-leden of het slachtoffer verplicht moet worden een voorgelezen verklaring niet alleen voor het gemak aan de griffier te geven, maar ook aan de verdediging, antwoordt de indiener ontkennend. Het is de griffier die zakelijk weergegeven in het proces-verbaal opneemt hetgeen ter zitting is besproken. Dat proces-verbaal zal onderdeel uitmaken van de processtukken.

Op de nadere vraag van de CDA-leden over de minderjarige die plotseling ter zitting verschijnt en wil spreken, terwijl zijn komst niet van te voren werd aangekondigd, antwoordt de indiener dat de rechter naar bevind van zaken zal moeten handelen. Hoofdregel is dat tevoren aan de officier van justitie gemeld moet zijn dat het slachtoffertje van het spreekrecht gebruik wil maken. Aanhouding kan in de rede liggen, maar er kunnen zich situaties voordoen dat het doorgaan met de zitting beter is. De indiener wil dat aan het oordeel van de rechter overlaten.

Op de door de CDA-leden beschreven situatie dat meerdere nabestaanden die van het spreekrecht gebruik willen maken ter zitting verschijnen, reageert de indiener dat de rechter een praktische oplossing zal moeten kiezen. Degenen die hun komst schriftelijk van tevoren hebben gemeld, zullen voorgaan. Vervolgens zal een keuze moeten worden gemaakt. De meest gerede partij maakt dan de meeste kans. Die keuze hangt van de omstandigheden van het geval af. De nabestaanden die niet van het spreekrecht gebruik kunnen maken, omdat een andere nabestaande daartoe wordt toegelaten, hebben de mogelijkheid een schriftelijke verklaring af te leggen. Bedacht dient te worden dat in het geval er sprake is van een misdrijf met dodelijke afloop en er dus nabestaanden zijn, de officier van justitie voor de zitting kontakt zal hebben gehad met de nabestaanden. De door de CDA-leden beschreven situatie zal zich in de praktijk niet snel voordoen.

Om de Terwee-procedure voor niet-directe nabestaanden open te stellen is een wetswijziging nodig, zo beantwoordt de indiener de leden van de CDA-fractie. Het is niet aan hem, maar aan de minister van Justitie om daar stappen toe te ondernemen. Het gaat het bestek van dit initiatiefwetsvoorstel te boven. De indiener ziet er geen overwegende bezwaren tegen, maar zou daarover eerst adviezen willen zien van de NVVR en de NOVA. Ook zou hij willen peilen of daar bij slachtofferorganisaties behoefte aan is.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere onderbouwing van de stelling dat het voor het verwerkingsproces van het slachtoffer goed kan zijn om op de strafzitting het woord te voeren in plaats van het afleggen van een verklaring buiten de strafzitting in een minder belastende omgeving. De indieners baseert zijn standpunt op de vele gesprekken die hij met slachtoffers en nabestaanden hebben gevoerd en op de positieve adviezen van Slachtofferhulp Nederland en de Vereniging van ouders van een vermoord kind. Uiteraard zijn niet alle slachtoffers en nabestaanden gelijk. Daarom introduceert het initiatief wetsvoorstel een vrije keuze om van het spreekrecht gebruik te maken. Diegenen die menen dat het beter is om een schriftelijke verklaring af te leggen of om te volstaan met een gesprek met de officier van justitie hebben daartoe de volledige vrijheid. Het wetsvoorstel introduceert geen spreekplicht, maar een spreekrecht. Van dit recht hoeft geen gebruik te worden gemaakt.

De indiener heeft het wettelijk spreekrecht geregeld voor bepaalde categorieën misdrijven. Daartoe wil hij het spreekrecht beperken. Die beperking is juist aangebracht op verzoek van de NVVR. De indiener kan niet uitsluiten dat het in de praktijk zal blijven voorkomen dat een rechter die een slachtoffer hoort in het kader van een Terwee-procedure, een vraag stelt over de gevolgen van het misdrijf. Een dergelijke vraag moet dan gezien worden als een menselijk gebaar in het zakelijke strafproces.

Op de vraag van de PvdA-leden over het spreekrecht van minderjarigen op de openbare terechtzitting en de mogelijkheid hen ingevolge art. 269 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering uit de rechtszaal te weren, antwoordt de indiener als volgt. De hoofdregel is dat geen minderjarigen worden toegelaten tot het bijwonen van een openbare terechtzitting. In de praktijk worden er vaak uitzonderingen op toegestaan, bijvoorbeeld wanneer schoolklassen onder begeleiding van de docent de zitting bijwonen. Een minderjarige die van het spreekrecht gebruik wil maken, behoeft niet tot het bijwonen van de zitting worden toegelaten, maar kan voor zijn onderdeel naar binnen worden geroepen. De minderjarige kan dan spreken om vervolgens de zaal weer te verlaten. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn hem onder begeleiding wel toe te laten. De indiener zou dit graag aan de officier van Justitie willen overlaten die tevoren met de minderjarige en diens vertegenwoordigers over de uitoefening van het spreekrecht kontakt zal hebben gehad.

Op 4 februari 2004 heeft in de plenaire vergaderzaal van de Tweede Kamer der Staten-Generaal een debat plaatsgevonden over het algemeen kader van de herziening van het wetboek van strafvordering, ook wel herijking strafvordering 2001 genaamd (29 271). Dit debat was eigenlijk voorzien voor de tweede helft van 2003, maar was uitgesteld. De indiener heeft bij die gelegenheid van de minister van Justitie vernomen dat deze verwacht in de loop van 2004 het kernprofiel van het slachtoffer in de vorm van een wetsvoorstel gereed te hebben. De minister heeft in tweede termijn van dat debat geantwoord dat hij de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel in de Eerste kamer afwacht. «Als de discussie in de Eerste Kamer heeft plaatsgevonden voordat de voorstellen ter consultatie worden rondgestuurd, kunnen wij bekijken of wij het initiatiefwetsvoorstel daarin opnemen.»

De indiener,

Dittrich


XNoot
1

De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EK nrs. 104 t/m 104c, vergaderjaar 2002–2003.

Naar boven