27 563
Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enige andere wetten in verband met de mogelijkheid om de bezwaarschriftenprocedure met wederzijds goedvinden buiten toepassing te laten (rechtstreeks beroep)

B
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 13 november 2003

ALGEMEEN

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van het voorlopig verslag over het onderhavige wetsvoorstel. Het is verheugend dat de leden van de fracties van CDA en PvdA de doelstelling van het wetsvoorstel, te weten het verkorten en vereenvoudigen van bestuursrechtelijke procedures, onderschrijven. Naar onze mening zal de flexibilisering van de verplichte bezwaarschriftprocedure waar dit wetsvoorstel in voorziet, bijdragen aan het terugdringen van de juridisering van het openbaar bestuur. Het overslaan van een bezwaarschriftprocedure in gevallen waarin deze niets toevoegt aan de beslechting van het geschil, is zowel in het belang van de burger als in het belang van de overheid. In deze memorie worden de niettemin soms kritische vragen die in het verslag worden gesteld, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, beantwoord. Wij onderschrijven met de leden van de CDA-fractie het belang van een gedegen en gerichte evaluatie van de voorgestelde regeling. Deze behoeft niet te wachten op de eerstvolgende periodieke evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingevolge artikel 11:1 Awb, waarover eind 2006 moet worden gerapporteerd. Wij zijn voornemens reeds eerder – ongeveer een jaar na inwerkingtreding – een eerste evaluatie te doen verrichten.

INHOUD VAN HET WETSVOORSTEL

Alvorens de gestelde vragen te beantwoorden, willen wij reeds op deze plaats nadrukkelijk wijzen op een overweging, die als een rode draad door veel van onze antwoorden loopt. Bij het ontwerpen van de onderhavige regeling is een zwaarwegend uitgangspunt geweest, dat zij zo eenvoudig mogelijk moest zijn. Elementen die zouden kunnen leiden tot geschillen over de vraag of de bezwaarschriftprocedure mag worden overgeslagen, zijn zo enigszins mogelijk vermeden. Procedures over procedures zijn immers het tegendeel van wat het wetsvoorstel beoogt te bereiken.

Voorts is het goed om hier nog eens te benadrukken dat de hoofdregel is en blijft dat de bezwaarschriftprocedure moet worden gevolgd alvorens in beroep kan worden gegaan bij de rechter. Een volledige beleidsmatige en juridische heroverweging van het geschil tussen de burger en overheid levert immers een wezenlijke bijdrage aan de beslechting van dat geschil. De bezwaarschriftprocedure kan alleen worden overgeslagen op verzoek van de bezwaarmaker(s) en met instemming van het bestuursorgaan. De leden van de CDA-fractie wijzen er in dit verband op dat een burger mogelijkerwijs niet altijd goed kan inschatten of het geschil dat hij heeft met de overheid geschikt is voor rechtstreeks beroep. Inderdaad zal niet iedere burger steeds goed kunnen overzien of het voordelen heeft om de bezwaarschriftprocedure over te slaan. Daarom blijft in het stelsel van het wetsvoorstel het volgen van de bezwaarschriftprocedure het normale patroon. Die procedure is immers door haar informele karakter bij uitstek geschikt om ook de burger die niet thuis is in het bestuursrecht in staat te stellen tegen een besluit op te komen. Daarom ook vloeit uit het stelsel van het wetsvoorstel voort dat de burger die af wil wijken van dit normale patroon daartoe het initiatief moet nemen, hetgeen impliceert dat hij op de hoogte is van de verschillende voor hem open staande wegen en hun gevolgen. Juist omdat het instellen van rechtstreeks beroep slechts in een zeer beperkt aantal gevallen voordelen zou kunnen opleveren, moet degene die er niet van overtuigd is dat die zich in zijn geval voordoen, ervan afzien de eerste fase van rechtsbescherming prijs te geven. Wij verwachten overigens dat juist «gewone bezwaarden» – zoals ze door deze leden ter onderscheiding van professionele organisaties worden aangeduid – niet snel geneigd zullen zijn om een fase van rechtsbescherming zonder meer prijs te geven, zelfs niet als zij in de uitkomst daarvan misschien aanvankelijk niet zoveel vertrouwen hebben.

De procedure van rechtstreeks beroep levert alleen dan een bijdrage aan de gewenste dejuridisering van het openbaar bestuur wanneer op een snelle en eenvoudige wijze kan worden beoordeeld of de bezwaarfase uit een oogpunt van conflictoplossing of feitenvaststelling daadwerkelijk geen toegevoegde waarde heeft. Bij deze doelstelling past niet dat het bestuursorgaan bij de oordeelsvorming over deze vraag een mogelijk aanwezige externe derde of adviescommissie inschakelt, zoals de leden van de fracties van CDA en VVD suggereren. Een bestuursorgaan dat twijfelt of het raadzaam is met het verzoek om rechtstreeks beroep in te stemmen, doet er verstandig aan dit niet te doen en het bezwaarschrift dus gewoon als bezwaarschrift te behandelen. Alsdan dient het bezwaarschrift in voorkomende gevallen naar de bezwaaradviescommissie te worden doorgeleid.

De leden van de fracties van CDA, PvdA en VVD stellen vragen over de criteria om te bepalen of een zaak geschikt is voor rechtstreeks beroep. Naast de wettelijke weigeringsgronden, vermeld in artikel 7:1a, tweede lid, ligt het voor de hand dat het bestuursorgaan een verzoek om rechtstreeks beroep afwijst als de feiten of de wederzijdse standpunten nog niet duidelijk zijn. Ook als er nog mogelijkheden zijn om het geschil op te lossen of als er sprake is van gebreken die in de bezwaarfase nog gemakkelijk kunnen worden gerepareerd, zal het bestuursorgaan hiertoe besluiten. Het criterium dat een zaak «geschikt» moet zijn voor rechtstreeks beroep is op voorstel van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (hierna: NVvR) in het wetsvoorstel opgenomen. Een dergelijk criterium staat bijvoorbeeld ook in artikel 8:10 Awb, waar het gaat om de keuze voor behandeling in een enkelvoudige dan wel meervoudige kamer. Omdat de invulling van het criterium sterk gebonden is aan de omstandigheden van het geval, is een wettelijke concretisering ervan, zoals de leden van de PvdA-fractie suggereren, niet mogelijk en niet wenselijk. Een dergelijke concretisering zou kunnen leiden tot geschillen over de vraag of in een concreet geval aan het criterium is voldaan en daarmee tot procedures over procedures, hetgeen als gezegd zeer ongewenst is.

De vraag van de leden van de CDA-fractie of een bezwaarde voor wie op grond van een specifieke regeling rechtstreeks beroep openstaat, via de procedure in het voorliggende wetsvoorstel instemming kan vragen bij het bestuursorgaan voor dit rechtstreeks beroep, beantwoorden wij ontkennend. Indien in een bijzondere wet reeds de bezwaarschriftprocedure van artikel 7:1 Awb volledig is uitgesloten, vloeit daaruit voort dat ook de daaraan gekoppelde regeling in het voorgestelde artikel 7:1a niet meer van toepassing is. Voorzover de leden van de CDA-fractie doelen op het geval dat een bijzondere wet een eigen, van artikel 7:1a Awb afwijkende procedure bevat om rechtstreeks beroep mogelijk te maken, zal de algemene regeling in de Awb wijken voor deze specifieke regeling. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat dit slechts theorie is, zolang er geen andere wetten zijn waarin afwijkende vormen van rechtstreeks beroep zijn opgenomen. Op het moment van totstandkoming van deze regeling in de Awb zullen die afwijkende vormen van rechtstreeks beroep niet bestaan. De enige afwijkende vormen van rechtstreeks beroep – op het terrein van het mededingingsrecht – die tot voor kort leken te ontstaan zijn immers onlangs in overeenstemming gebracht met de thans voorgestelde algemene regeling in de Awb (zie artikel XXXIIC van het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet en enkele andere wetten (28 851), zoals dat is komen te luiden ingevolge de derde nota van wijziging bij dat wetsvoorstel (Kamerstukken II 2003/04, 28 851, nr. 22).

In antwoord op de vraag van deze leden wat de consequenties zijn indien een belanghebbende na overleg met het bestuursorgaan besluit het beroepschrift in te trekken, merken wij op dat dan de beroepsprocedure vervalt. Omdat dan niet meer gesproken kan worden van een aanhangig beroep, zijn de artikelen 6:18 en 6:19 Awb niet van toepassing. Een mogelijk nieuw besluit van het bestuursorgaan zal in een nieuwe, afzonderlijke (bezwaar- of beroeps)procedure moeten worden beoordeeld. De keuze voor rechtstreeks beroep staat dan weer gewoon open.

De leden van het CDA vragen zich voorts af of de positie van een derde-belanghebbende als gevolg van de voorgestelde regeling niet zwakker wordt. Wij onderschrijven niet de stelling van deze leden dat het al dan niet volgen van de bezwaarschriftprocedure als gevolg van de voorgestelde regeling afhankelijk is geworden van de bezwaarde en het bestuursorgaan. Een derde-belanghebbende die het niet eens is met een besluit van een bestuursorgaan kan daartegen zelfstandig een bezwaarschrift indienen. Een mogelijk verzoek om rechtstreeks beroep gedaan door een andere belanghebbende zal zijn positie niet aantasten. Op grond van het voorgestelde artikel 7:1a, tweede lid, onder b, zal het bestuursorgaan in dergelijke gevallen het verzoek immers afwijzen. De situatie is een andere wanneer het een belanghebbende betreft die geen bezwaar heeft tegen het genomen besluit, bijvoorbeeld omdat aan hem de gevraagde vergunning waar het geschil om gaat, is verleend. Hij zal zich dan op grond van artikel 8:26 Awb als partij in het geschil moeten voegen als hij dat nodig acht om zijn belangen te verdedigen. Hij is daarvoor geen griffierecht verschuldigd. Het ligt niet in de rede dat een belanghebbende die geen reëel belang heeft bij een bezwaarschriftprocedure, deze procedure aan anderen dwingend zou kunnen opleggen.

Het is denkbaar dat er categorieën van besluiten zijn waarvoor kan gelden dat in beginsel met rechtstreeks beroep kan worden ingestemd. Ten aanzien daarvan kunnen bestuursorganen in beleidsregels vastleggen dat daarop betrekking hebbende verzoeken om rechtstreeks beroep in beginsel zullen worden ingewilligd. De omschrijving van deze categorieën besluiten zal echter moeten voldoen aan het geschiktheidscriterium als bedoeld in artikel 7:1a, derde lid. Dat de praktijk heeft uitgewezen dat bij bepaalde besluiten het volgen van de bezwaarschriftprocedure het primaire besluit vaak onaangetast laat, is daarbij van minder belang. Voor bijna alle soorten besluiten geldt namelijk, dat de grote meerderheid daarvan ook na bezwaar in stand blijft. Maar dat betekent beslist niet dat de bezwaarschriftprocedure dan zinloos is geweest. De nadere gedachtewisseling in de bezwaarfase heeft vaak tot gevolg, dat de bezwaarde alsnog inziet dat het besluit juist is of ten minste dat de geschilpunten zijn verduidelijkt en vaak ook in aantal verminderd. De vraag van de leden van de CDA-fractie beantwoorden wij dan ook ontkennend.

Denkbaar is dat zo'n beleidsregel wordt vastgesteld om vooruit te lopen op een voorgenomen wetswijziging die ertoe strekt de bezwaarprocedure bij een bepaald type besluit uit te sluiten. Als voorbeeld kan worden gewezen op de hierboven reeds aangehaalde derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet en enkele andere wetten (28 851) waarin ten aanzien van bepaalde besluiten in de Telecommunicatiewet de bezwaarschriftprocedure wordt uitgesloten.

Voorkomen moet worden dat de bestuursrechter wordt ingeschakeld in zaken die zich juist wel lenen voor afhandeling in een bezwaarschriftprocedure. In antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie merken wij op de vrees van de Raad van State dat dit toch zal gebeuren, niet te delen. Hierboven is reeds uiteengezet dat immers uitgangspunt is en blijft dat de bezwaarschriftprocedure moet worden gevolgd, alvorens in beroep kan worden gegaan bij de rechter. Naast rechtsbescherming biedt de bezwaarschriftprocedure de mogelijkheid van verlengde besluitvorming. Het betrokken bestuursorgaan kan naar aanleiding van het bezwaar zijn besluit aan een herbeoordeling onderwerpen en eventuele gebreken aan dit besluit herstellen. Deze bijdrage aan de rechtsbescherming en geschilbeslechting is onmiskenbaar en wezenlijk. Blijkens de tweede evaluatie Awb wordt deze ervaring gedeeld door de gebruikers van de procedure; burgers, bedrijven of organisaties in Awb-procedures. Het volgen van de procedure van rechtstreeks beroep vormt een uitzondering op deze regel. Hoe vaak van deze procedure gebruik zal worden gemaakt valt thans uiteraard niet met kwantitatieve gegevens te onderbouwen. Wel wijzen wij er op, dat de mogelijkheid van rechtstreeks beroep tot 1994 bestond in het belastingrecht; daar werd er een spaarzaam gebruik van gemaakt.

In het wetsvoorstel zijn een aantal waarborgen opgenomen om te voorkomen dat daarvoor onrijpe zaken toch bij de bestuursrechter terechtkomen. Allereerst moet het bestuursorgaan instemmen met het verzoek om rechtstreeks beroep en dus de mening van de bezwaarmaker dat de bezwaarfase overbodig is, delen. Als tweede waarborg is voorzien in de mogelijkheid voor de rechter een zaak terug te wijzen indien deze zich naar zijn mening niet leent voor rechtstreeks beroep. Met de NVvR zien wij deze rechterlijke terugwijsmogelijkheid als een belangrijk instrument om te voorkomen dat de procedure van het rechtstreeks beroep een vlucht neemt die niet is beoogd. Met het opnemen van deze mogelijkheid menen wij in belangrijke mate te zijn tegemoet gekomen aan een mogelijk bij de rechterlijke macht levende vrees dat onrijpe zaken bij de rechter terecht komen. Wij verwachten als gevolg van de mogelijkheid van rechtstreeks beroep slechts een geringe toename van het aantal zaken bij de bestuursrechter. In antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie merken wij op dat in de aangekondigde evaluatie na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel uitdrukkelijk aandacht zal worden besteed aan de effecten van de regeling voor bijvoorbeeld de werklast bij de rechtbanken en de bestuursorganen.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of het niet verstandig is om het rechtstreeks beroep allereerst uitsluitend open te stellen voor categorieën van gevallen waarvan in de literatuur is gesignaleerd dat bekorting van de procedure door overslaan van het bezwaarschrift wenselijk en mogelijk zou zijn. In antwoord hierop merken wij op dat er van is afgezien het rechtstreeks beroep eerst op experimentele basis op een aantal beleidsterreinen in te voeren. De keuze van beleidsterreinen waarop met het rechtstreeks beroep geëxperimenteerd zou kunnen worden, zou vrij willekeurig zijn. Geschillen waarin uitsluitend rechtsvragen spelen, bijvoorbeeld, kunnen zich immers bij alle soorten besluiten voordoen. Dit terwijl de behoefte aan het instrument op de niet geselecteerde terreinen onverkort aanwezig is. Door eerst te experimenteren kan de daadwerkelijke invoering op deze terreinen nog jaren op zich laten wachten, hetgeen wij niet wenselijk achten.

Het wetsvoorstel regelt niet dat een bestuursorgaan verplicht is om bij elk besluit melding te maken van de mogelijkheid dat in het bezwaarschrift om rechtstreeks beroep kan worden verzocht (vgl. artikel 3:45 Awb). Het niet opnemen van deze verplichting heeft niet als reden dat wij daarmee een te grote toeloop op de rechter willen voorkomen, zoals de leden van de PvdA-fractie suggereren. De reden is dat een dergelijke verplichte vermelding bij de burger het beeld zou doen ontstaan dat het bestuursorgaan van mening is dat de bezwaarschriftprocedure wat het bestuursorgaan betreft zinloos is. Bovendien kan het bestuursorgaan van oordeel zijn dat het – bijvoorbeeld gezien het soort besluiten die het pleegt te nemen – vrijwel nooit zal instemmen met het overslaan van de bezwaarfase. Dan is het uitdrukkelijk wijzen op de mogelijkheid van rechtstreeks beroep alleen maar verwarrend. Om deze redenen behoeft het achterwege laten van een dergelijke verplichting minder verbazing te wekken dan het bij deze leden kennelijk heeft opgeroepen. Daar komt bij dat een dergelijke verplichting ook niet bestaat ten aanzien van andere specifieke procedures, zoals de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een voorlopige voorziening te vragen of de mogelijkheid bezwaar of beroep in te stellen bij niet tijdig besluiten.

Een en ander laat onverlet dat het bestuursorgaan – indien het dat passend acht – belanghebbenden kan wijzen op de mogelijkheid van rechtstreeks beroep. Met het besluit kan bijvoorbeeld een algemene folder over bezwaar en beroep, waarin mede aandacht wordt besteed aan deze mogelijkheid, worden meegezonden.

Op de vraag van de leden van de VVD-fractie naar de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de werklast van de rechterlijke macht, zijn wij hierboven reeds ingegaan.

De rechter wijst de zaak terug als het bestuursorgaan kennelijk ten onrechte met het verzoek heeft ingestemd. In antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie merken wij op dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is dat de rechter daarbij de doelmatigheid van het oorspronkelijke besluit van het bestuursorgaan toetst. De rechter kijkt daarentegen of in een zaak door het bestuursorgaan ten onrechte de toegevoegde waarde van de bezwaarschriftprocedure is miskend. Ontbreken er bepaalde feiten of zijn niet alle standpunten voldoende voor het voetlicht gekomen? Hij toetst daarbij slechts marginaal: het zal moeten gaan om de zogenaamde kennelijke gevallen. Het moet de rechtbank op het eerste gezicht duidelijk zijn dat bijvoorbeeld de standpunten over en een weer nog niet duidelijk zijn dan wel er nog mogelijkheden zijn om het geschil op te lossen. Een dergelijke toets, die op geen enkele wijze de doelmatigheid van het besluit betreft en die al vroeg in de procedure kan worden gedaan, zal geen grote invloed hebben op de werkbelasting van de rechter. Van deze terugwijsmogelijkheid zal een preventieve werking uitgaan. Voorkomen wordt dat partijen al te lichtvaardig tot het overslaan van de bezwaarschriftprocedure besluiten.

De vraag van de leden van de VVD-fractie of van de mogelijkheid van rechtstreeks beroep een positief effect zal uitgaan op de kwaliteit van besluiten van bestuursorganen beantwoorden wij ontkennend. Evenmin is overigens het omgekeerde het geval. De mogelijkheid van rechtstreeks beroep kan leiden tot het overslaan van een bezwaarschriftprocedure die door beide partijen als overbodig wordt ervaren. Daarmee wordt beoogd de bestuurlijke procedure te bekorten en onnodige lasten voor bestuur en burger te voorkomen. Op de kwaliteit van de besluitvorming zijn van de voorgestelde regeling positieve noch negatieve effecten te verwachten.

De procedure voor een rechtstreeks beroep laat de verantwoordelijkheid van de burger om op een andere wijze dan door rechterlijke tussenkomst zijn conflict met het bestuursorgaan op te lossen, onverlet. De burger heeft er zelf ook belang bij alle mogelijkheden van bestuurlijke heroverweging van zijn geschil met de overheid te benutten. De bezwaarschriftprocedure is daar bij uitstek geschikt voor. Het bespaart hem de gang naar de rechter en het betalen van griffierecht. In het geval de burger meent dat het volgen van de bezwaarfase niet meer dan tot een herhaling van zetten zal leiden, ligt het echter in de rede dat hij de mogelijkheid heeft zijn geschil voor te leggen aan de rechter. Wij menen met de leden van de VVD-fractie dat het aan de belanghebbende is deze afweging te maken.

De leden van de fracties van SGP en ChristenUnie stellen een vraag over de mogelijkheid van teruggave van het griffierecht in geval van terugwijzing door de rechter op grond van artikel 8:54a. In geval van terugwijzing door de rechtbank wordt de bezwaarschriftprocedure van waarde geacht. Dit sluit echter geenszins uit dat het geschil in deze fase toch niet wordt opgelost en weer terugkomt bij de rechter. Deze leden vragen of in een dergelijk geval de belanghebbende opnieuw griffierecht moet voldoen. Deze vraag beantwoorden wij bevestigend. Degene die na terugwijzing zijn zaak wederom aanhangig maakt bij de rechter zal op grond van artikel 8:41 Awb evenals ieder ander die een beroepschrift indient, griffierecht verschuldigd zijn. Daaraan doet niet af dat de rechtbank in eerdere instantie de zaak heeft teruggewezen naar het bestuursorgaan.

Het voorstel van deze leden bij rechtstreeks beroep de bezwaarde en het bestuursorgaan ieder de helft van het griffierecht te laten betalen aangezien beiden gebaat zijn bij het overslaan van bezwaar, spreekt ons niet aan. Het ligt niet in de rede dat het bestuursorgaan meebetaalt aan een beroepsprocedure die de burger tegen dat bestuursorgaan wil voeren. Voorts zou het de procedure van rechtstreeks beroep nodeloos compliceren. Het overslaan van de bezwaarfase levert weliswaar bij beide partijen een lastenbesparing op. Deze lastenbesparing vormt echter geen rechtvaardiging de kosten die in het vervolg van de procedure moeten worden gemaakt, te delen tussen de partijen.

Bezwaarschriften die worden ontvangen nadat het bestuursorgaan heeft ingestemd met het verzoek om rechtstreeks beroep, worden op grond van artikel 7:1a, zesde lid, doorgezonden naar de bevoegde rechter. Dit geldt ook voor bezwaarschriften waarin niet om rechtstreeks beroep is gevraagd. De leden van de fracties van SGP en Christen Unie geven aan moeite te hebben met dit voorschrift. Wij zijn het met deze leden eens dat in dergelijke gevallen de indiener van het bezwaarschrift een integrale toetsing van zijn bezwaar wordt ontzegd zonder dat hij dat heeft gewild. Het voorschrift is echter opgenomen teneinde onoverkomelijke procedurele complicaties te voorkomen. Zonder dit voorschrift zou immers tegen een en hetzelfde besluit tegelijk bezwaar en beroep aanhangig zijn. Voorts heeft bij ons voorstel een rol gespeeld dat de hier bedoelde situatie zich maar sporadisch zal voordoen. Allereerst omdat het alleen in een meerpartijengeschil kan gebeuren dat na doorzending nog een bezwaarschrift wordt ingediend. Het moet voorts gaan om een meerpartijengeschil ten aanzien van een besluit waarbij niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is toegepast (bij die procedure, die op veel meerpartijengeschillen van toepassing zal zijn, is de bezwaarschriftprocedure immers reeds geheel uitgesloten). Dit bezwaarschrift kan bovendien alleen worden doorgezonden als alle andere bezwaarmakers wel om rechtstreeks beroep hebben verzocht, door het bestuursorgaan tot het overslaan van de bezwaarfase is besloten en het bestuursorgaan redelijkerwijs kon aannemen dat geen bezwaarschriften meer te verwachten waren. Tenslotte zal er ook nog sprake moeten zijn van een verschoonbaar te late indiening van het bezwaarschrift, omdat het anders ook in de bezwaarfase niet tot een inhoudelijke beoordeling, maar slechts tot een ontvankelijkheidsbeoordeling zou zijn gekomen. Het zal duidelijk zijn dat gevallen waarin aan al deze voorwaarden is voldaan, uitzonderlijk zijn. Mocht de rechtbank op grond van het bezwaarschrift tot de conclusie komen dat in een dergelijk geval de bezwaarfase wel degelijk toegevoegde waarde heeft, dan is er nog de mogelijkheid de zaak terug te wijzen naar het betrokken bestuursorgaan.

Deze leden stellen terecht dat artikel 7:1a, derde lid, een discretionaire bevoegdheid voor het bestuursorgaan bevat. Het bestuursorgaan kan instemmen met het verzoek om rechtstreeks beroep indien de zaak daarvoor geschikt is, maar is daartoe niet verplicht. Het ligt echter niet in de rede dat het bestuursorgaan er voor kiest een bezwaarschriftprocedure te starten terwijl het deze op voorhand overbodig acht en de belanghebbende eveneens te kennen heeft gegeven deze fase te willen overslaan.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven