B
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 januari 2004
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op
21 oktober 2003 een vraag gesteld aan de minister van Justitie naar aanleiding
van diens brief d.d. 22 september 2003 inzake de Wet donorgegevens kunstmatige
bevruchting.
De minister heeft daarop bij brief van 12 december 2003 geantwoord.
De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde schriftelijke
overleg.
BRIEF AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Den Haag, 21 oktober 2003
De commissie dankt u voor uw mededelingen over de procedure bij het benaderen
van de verwanten van een overleden of onvindbare donor. Zij wil graag duidelijker
weten welke inhoud het bestuur van de Stichting geeft aan het omzichtig behandelen
van de onderhavige materie.
De griffier van de commissie voor Justitie,
Janssen
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 december 2003
In antwoord op uw in uw brief van 21 oktober jl. nr. 130 628, gestelde
vraag naar meer duidelijkheid over het omzichtig benaderen van verwanten van
een overleden of onvindbare donor bericht ik u, na overleg met het bestuur
van de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting, het volgende.
Het bestuur is ervan doordrongen dat bij een verzoek om de persoonsidentificerende
gegevens van een donor die overleden of onvindbaar is de privacy van een aantal
betrokkenen in het geding is.
Het belang van degene die door middel van kunstmatige donorbevruchting
geboren is en die als de tijd daar is nadere informatie wenst over de donor
wordt zo zwaar gewogen dat daaraan de privacy van anderen ondergeschikt wordt
gemaakt.
Als een dergelijk verzoek wordt gedaan, zal daarvoor in eerste instantie
aan de echtgenoot of partner van die donor toestemming worden gevraagd. Is
er geen echtgenoot of partner, dan zal toestemming worden gevraagd aan een
bloedverwant in de eerste of tweede graad.
In het algemeen zal het hier gaan om iemand met wie de donor een zeer
nauwe persoonlijke betrekking had. Het benaderen van die persoon – vooropgesteld
dat deze achterhaald kan worden – zal met de grootst mogelijke zorgvuldigheid
en discretie dienen plaats te vinden. Het is immers mogelijk dat degene die
benaderd wordt er niet van op de hoogte is dat betrokkene in het verleden
donor is geweest. Overigens is het wel zo dat als de donor er nog zou zijn
geweest en dus zou zijn ingelicht over het verzoek van het donorkind, de directe
familie eveneens met dit verzoek zou kunnen zijn geconfronteerd.
Van geval tot geval zal het bestuur van de Stichting derhalve moeten nagaan
welke procedure gegeven de omstandigheden het meest geëigend is. De Stichting
zal er zorg voor dragen dat het leggen van een contact met de echtgenoot of
partner dan wel andere naaste verwant met de grootst mogelijk tact, zorgvuldigheid
en deskundigheid zal moeten gebeuren. Van belang daarbij is ook dat helderheid
wordt verschaft over het feit dat het verstrekken van de persoonsidentificerende
gegevens van de donor aan het donorkind geen afstammingsrechtelijke of erfrechtelijke
consequenties met zich brengt. Een en ander vereist een zeer grondige voorbereiding.
Het bestuur heeft te kennen gegeven zich daarvan terdege bewust te zijn. Ik
acht het bestuur, mede gelet op zijn evenwichtige samenstelling, daartoe in
voldoende mate uitgerust.
In het reglement dat de stichting zelf opstelt, maar dat de goedkeuring
behoeft van de minister van Justitie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, zal aan deze materie afzonderlijk aandacht worden geschonken. Ik
zeg u toe dat wij er kritisch op zullen toezien of de te treffen regelingen
de overtuiging geven dat met deze delicate materie met de vereiste zorgvuldigheid
en deskundigheid wordt omgegaan.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner