28 870
Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand)

C
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 september 2003

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel Werk en bijstand is onder meer de motie Bruls/Bakker over verruiming van de meeneemregeling aangenomen (28 870, nr. 82). Volgens deze motie zou moeten worden toegestaan dat de gemeente een budgetoverschot op de reïntegratiemiddelen tot maximaal 25% van het toegekende budget nog voor een periode van drie jaar kan besteden. Deze meeneemregeling wordt vastgelegd in een Algemene maatregel van bestuur. Voor deze meeneemregeling is in de WWB een voorhangprocedure voorzien als gevolg van een tijdens de parlementaire behandeling overgenomen amendement van de heer Bruls op stuk nummer 33.

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heb ik reeds aangegeven dat ik de gedachte achter de motie onderschrijf maar dat ik bezwaar heb bij de concrete invulling vanwege de administratieve lasten die dit oplevert, zowel voor gemeenten als voor het Rijk. Een meeneemregeling zoals beschreven in de motie heeft immers tot gevolg dat de gemeente voor elk meeneembedrag zal moeten bijhouden in welke mate dit is ingezet ter dekking van gemaakte kosten. Ik heb de Kamerleden een eenvoudiger alternatief voorgesteld bij mijn brief van 29 augustus 2003 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 870, nr. 86).

Nu de Tweede Kamer de betreffende motie heeft aangenomen kies ik voor de volgende invulling van de meeneemregeling. Het percentage van het budget [t] dat mag worden meegenomen naar het uitvoeringsjaar [t+1] wordt vastgesteld op 75% van het toegekende budget [t]. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeenten en het Rijk te maken krijgen met extra administratieve lasten terwijl de gedachte achter motie nr. 82, te weten een forse verruiming van de meeneemregeling, intact blijft.

Motie nr. 82 gaat niet in op de voorschotregeling. De voorschotregeling biedt gemeenten de mogelijkheid om in het lopend begrotingsjaar een voorschot te nemen op de middelen die in het komende begrotingsjaar zullen worden toegekend. Op deze wijze wordt de gemeente financieel in staat gesteld om te variëren in de beleidsinspanningen tussen de jaren.

Bij de meeneemregeling van het Scholings- en Activeringsbudget op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden was er sprake van éénzelfde maximumpercentage dat gold voor zowel het meenemen naar een volgend jaar als het opnemen van een voorschot op het volgende jaar. Deze lijn wordt voortgezet in de WWB. Er is voor gekozen om éénzelfde percentage vast te stellen voor zowel de meeneem- als de voorschotregeling vanwege de grote samenhang, het eenvoudig houden van de regeling en gelet op de dereguleringsdoelstelling. Ook dit percentage zal ik dus vaststellen op 75% van het toegekende budget.

De grondslag voor het percentage van de voorschotregeling is het toegekende budget van het lopende uitvoeringsjaar. Dit biedt de gemeente de gelegenheid om bij het opstellen van de gemeentelijke begroting exact het maximale bedrag van de meeneemregeling te kunnen bepalen. Dit is niet het geval indien de grondslag voor het percentage zou worden gebaseerd op het budget voor het volgende uitvoeringsjaar aangezien dat budget op dat moment nog niet bekend is.

Tot slot merk ik op dat ik met bovenstaande invulling van de meeneem- en voorschotregeling tegemoet kom aan de opmerkingen van gemeenten en de VNG.

Ik ga ervan uit dat ik met deze brief voor het jaar 2004 tevens heb voldaan aan de uitgangspunten die met het amendement van de heer Bruls op stuknummer 33 (voorhangprocedure meeneemregeling) van het Wetsvoorstel Wet werk en bijstand zijn geformuleerd (artikel 70, vierde lid, van genoemd wetsvoorstel).

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Naar boven