Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28665 nr. 107a |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28665 nr. 107a |
Vastgesteld: 18 maart 2003
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de navolgende opmerkingen en het stellen van de navolgende vragen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat dit wetsvoorstel een krachtige en kosteneffectieve stimulering van groene stroom tot doel heeft, hun instemming kan wegdragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie nemen met belangstelling kennis van dit wetsvoorstel. Het heeft tot doel de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie sterk te bevorderen. Dat een dergelijk voorstel op warme belangstelling van de kant van deze leden mag rekenen ligt voor de hand. Ook voor dit wetsvoorstel geldt dat de vragen betrekking hebben op zowel de procedure als de inhoud. Uit de Handelingen blijkt dat de behandeling in de Tweede Kamer weliswaar zeer voortvarend is aangepakt, maar ook dat de zorgvuldigheid daar sterk onder leed. Diverse fracties hebben het verloop van de behandeling als «hectisch, chaotisch, etc.», gekwalificeerd. Voor de leden van de PvdA-fractie reden enige bijzondere aandacht te besteden aan deze wet. Onze vragen hebben achtereenvolgens betrekking op: het beoogd stimulerend effect, de beperking van stimulering tot installaties op Nederlandse bodem, de (blijkbaar geringe) mogelijkheden voor milieuvriendelijke opwekking van elektriciteit binnen Nederland gegeven de grote problemen bij het realiseren van plannen, de waarschijnlijkheid van het met dit beleid voldoen aan de Kyoto- en in Europees verband gemaakte afspraken alsmede het voorzienbare probleem met betrekking tot de noodzakelijke import van biomassa. Terzake van de uitvoering van de voorgestelde maatregelen is het bovendien interessant om te weten hoe het staat met de voorbereiding van de nieuwe Mededingingswet en de toekomstige verhouding tussen Nma en DTe. Kan de staatssecretaris daar al iets over zeggen?
In de nota naar aanleiding van het verslag, (28 665 nr. 8) geeft de staatssecretaris toe dat de planning voor de behandeling van dit wetsvoorstel inderdaad krap was. Bij de voorbereiding van hun bijdrage aan dit voorlopig verslag is de PvdA-fractie gebleken dat over deze inderdaad wel zeer korte termijn bij betrokken partijen nogal wat onvrede bestaat. Meerdere organisaties lieten hen weten dat niet alleen het debat zelve, maar ook de uitkomst daarvan duidelijk geleden heeft onder dit haastwerk. Kan de staatssecretaris nog eens ingaan op de reden van al deze haast? Is een en ander inderdaad met name ingegeven door budgettaire overwegingen? Dat lijkt met name bij dit onderwerp toch wel heel ongelukkig.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of tijdens het wetgevingsoverleg meerdere malen is gesproken over de vraag of de Europese Commissie met deze wetswijziging zou kunnen instemmen. In december 2002 was dat nog onduidelijk. Is die Europese goedkeuring er inmiddels? Zo nee, waar ligt dat aan?
De leden van de D66-fractie merken op dat het goed gebruik is dat een demissionair kabinet geen voorstellen doet, c.q. bespreekt met het parlement, die gevolgen hebben van min of meer principiële aard. In hoeverre is dat bij deze wetsontwerpen het geval?
Het lid van de Onafhankelijke Senaatsfractie (OSF) vraagt welke invoeringsdatum op dit moment haalbaar is. Is er sprake geweest van aanboduitval in deze onzekere overgangsperiode?
De leden van de PvdA-fractie achten het antwoord van de staatssecretaris op de door de Raad van State geuite zorg aangaande de kans dat de milieudoelstellingen niet gehaald worden weinig bevredigend. In het verlengde hiervan is de vraag gerechtvaardigd waar de staatssecretaris nu eigenlijk met dit wetsvoorstel naar toe wil. Op de vraag of Nederland met dit beleid de Kyotodoelstelling gaat halen antwoordt de staatssecretaris niet met ja, wat in het kader van zijn overigens zo enthousiaste verdediging voor de hand had gelegen, maar met: «Het wetsvoorstel beoogt aan beide doelstellingen een belangrijke bijdrage te leveren». Hoe belangrijk is dat?
De leden van de fractie van GroenLinks stellen vast dat de minimale doelstelling, waar Nederland zich in Europees verband aan moet houden, is dat 9 procent van de electriciteitsproductie in 2010 in Nederland op een duurzame wijze geproduceerd zal zijn. Nu is dat aandeel nog maar 1,5 procent. De MEP moet dat bevorderen, maar het ontbreekt het wetsvoorstel aan meetbare tussendoelstellingen. De leden van de fractie van GroenLinks willen van de regering vernemen in welke toetsbare tussenstappen in bijvoorbeeld 2005, 2007 en 2009 dit doel bereikt moet worden, en uit welke hoeveelheden soorten groene energie dit productie-aandeel in die jaren moet zijn opgebouwd.
Wat is daarbij steeds de verhouding tussen de geïmporteerde hoeveelheid groene stroom en de groene stroom die in Nederland wordt geproduceerd?
Kennis over dergelijke doelstellingen is noodzakelijk om in de nabije toekomst het nu voorliggende wettelijke instrumentarium ook daadwerkelijk te kunnen toetsen op de vraag of het effectief is ten opzichte van het gestelde – en in de ogen van de leden van GroenLinks-fractie minimale – productiedoel. Daarbij hoort de vraag welke instrumenten de regering ter beschikking heeft als onverhoopt blijkt dat de tussenliggende productiedoelen niet worden gehaald? De overige leden van de commissie sluiten zich bij deze vraag aan.
De leden van de fractie van D66 merken op dat op het gebied van de gas- en elektriciteitsvoorziening zich de afgelopen vijf jaar fundamentele veranderingen hebben voltrokken, waarvan de kruitdamp nog niet is opgetrokken. De gevolgen van een en ander zijn nog niet helder. Een evaluatie laat nog op zich wachten. Behelzen de krachtige geamendeerde wetsvoorstellen naar de mening van de staatssecretaris nieuwe regels die van fundamentele aard zijn, of beschouwt hij ze als praktische aanpassingen, die zonder bezwaar door een demissionair kabinet genomen kunnen worden?
De ontwikkeling van duurzame energie in Nederland is bijna helemaal tot stilstand gekomen. De fractie van D66 vindt dat een ernstige zaak. Ons land wil zich immers houden aan zijn Kyoto-verplichtingen. Deelt de staatssecretaris die mening?
Stel dat de wetsvoorstellen verdere vertraging oplopen, welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris dan om die ontwikkeling nieuwe impulsen te geven?
De leden van de VVD-fractie merken op dat krachtens de elektriciteitswet 1998 tenminste één maal per vier jaar evaluatie moet plaatsvinden van het gevoerde beleid. Het wetsvoorstel beoogt een «krachtige» stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie. De VVD-fractie vraagt zich af op basis van welke criteria bij de evaluatie geconstateerd gaat worden of de subsidieverlening op basis van het wetsvoorstel gewerkt heeft. In welke mate mag/moet een stimulerend effect verwacht worden? Vormt de indicatieve budgetverdeling 2002–2003 hiervoor het criterium?
Het lid van de OSF vraagt wat, gegeven het beperkte ruimtegebruik, de criteria zijn bij evaluatie. Wanneer kan van succes worden gesproken?
3. Samenhang met de Richtlijn Energie Belasting (REB)
De leden van de PvdA-fractie hebben de afgelopen jaren meermaals gewezen op het feit dat bij het formuleren van beleid vaak te weinig rekening gehouden wordt met de landen om ons heen. Beleid kan niet meer «ophouden bij de grens», omdat onze omgeving de ontwikkelingen binnen Nederland voortdurend beïnvloedt. Als dat ergens voor geldt, dan is dat wel het milieu. De Europese richtlijn geeft aan dat Nederland in 2010 9% van de consumptie van elektriciteit uit milieuvriendelijke opwekking moet halen. In dit wetsvoorstel wordt de consument in feite ontmoedigd doordat het nihil tarief in de Regulerende Energie Belasting verdwijnt. Uit reacties van leveranciers van «groene stroom» is deze leden gebleken dat er op dit moment al sprake is van wezenlijke veranderingen in het klantenbestand. In bovengenoemde nota stelt de staatssecretaris dat er aan vraag naar groene stroom geen gebrek bestaat. Wordt dit niet mede veroorzaakt door de gunstige Nederlandse regeling?
De belangstelling voor groene stroom is bijvoorbeeld in Duitsland, waar de regering eenduidig koos voor het stimuleren van de productie in plaats van de consument, vrijwel non-existent. Heeft de staatssecretaris ooit laten kijken naar de prijselasticiteit in dit segment van de markt? Zo ja, wat kwam daar uit? Zo nee, waarom niet?
Is het niet zo dat de stelling dat de voorliggende regeling geen invloed zal hebben op de consumptie van milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit staat of valt met dit gegeven?
In dit kader is het zorgelijk te moeten vernemen dat de staatssecretaris in genoemde Nota stelt: «ben ik bereid verplichtstelling van groene stroomafname in overweging te nemen». Dat stimuleert de consumptie zeker, maar was dat nu de bedoeling
Tezelfdertijd antwoordt de staatssecretaris op vragen van de VVD dat Nederland ook met de import van groene stroom aan de doelstellingen kan voldoen. Maar die import wordt nu juist onaantrekkelijk gemaakt. Hoe is een en ander met elkaar te rijmen?
De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat een van de belangrijkste redenen om tot de wetswijziging te komen het zogenaamde weglekken van belastingsgelden naar het buitenland was. Alleen de combinatie van MEP en REB zorgt ervoor dat er nog steeds geld blijft weglekken. Dat zou nog niet eens ononverkomenlijk zijn als daar echt duurzame energie mee zou worden geproduceerd die in Nederland zou worden geïmporteerd. Maar dat is niet het geval, in het verleden niet, maar ook in de toekomst niet.
Dat is ronduit onbevredigend, temeer daar de regering vanuit de Tweede Kamer meerdere scenario's aangereikt heeft gekregen om op dit punt helderheid te scheppen. Dat kan stapsgewijs, in een periode van drie jaar, zoals door het GroenLinks-kamerlid Duyvendak is gesuggereerd, het kan op 1 januari 2004 door een fiscale maatregel te treffen, of het kan zoveel eerder door de methode te volgen die PvdA-kamerlid Crone bepleitte. De regering wilde deze duidelijkheid niet scheppen, en kreeg mede daardoor de motie Crone, Hofstra, Giskens om de oren, waarin de regering wordt gevraagd om voor 1 juni 2003 aan de Kamer voor te leggen hoe de vergoeding conform 36i wordt opgeheven, waarbij tegelijkertijd alle vrijkomende middelen worden aangewend voor verhoging van de MEP-bijdrage. Er is alle reden, juist gezien het feit dat van bedrijven verwacht wordt dat ze investeringen doen, om vanaf de invoering van de MEP volkomen duidelijk te formuleren te zijn over hoe het beleid er de komende jaren gaat uitzien. Waarom iets boven de markt laten hangen, dat in principe niemand wil? Daarom pleiten de leden van de fractie van GroenLinks ervoor om de duidelijkheid waar de Tweede Kamer om vraagt vóór de plenaire behandeling in de Eerste Kamer te bieden. Hier wordt immers een systematiek neergezet waar we jaren mee verder moeten en het getuigt niet echt van zorgvuldige wetgeving om daar nu nog allerlei losse eindjes aan te laten hangen. Dat moet dan ook voorkomen worden. De notitie die de staatssecretaris in principe wilde toezeggen vóór 1 juni 2003, zien deze leden dan ook graag als onderdeel van de memorie van antwoord.
Het is de leden van de fractie van GroenLinks ook onduidelijk hoeveel geld er de komenden jaren met de MEP gemoeid is, en hoe die som geld zich verhoudt met de REB. Aan de ene kant moet bezuinigd worden, aan de andere kant moet het geld «kostenefficiënt» worden ingezet. Hoeveel wordt er nu de facto in 2003 en de daarop volgende jaren bezuinigd in vergelijking met het oude REB-regime?
4.1 Positie netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet
Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris, zo merken de leden van de CDA-fractie op, erkend dat TenneT voor verschillende tot artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 te herleiden taken optreedt in de hoedanigheid van bestuursorgaan, bijv. bij het erkennen van zogeheten p.v. partijen. In deze gevallen treedt TenneT dus op als zelfstandig bestuursorgaan. Hoe is het ministerieel toezicht op TenneT in dit verband geregeld? Voldoet dit toezicht aan de eisen die mogelijkerwijze opgenomen zouden worden in een kaderwet zelfstandige bestuursorganen? Zo nee, op welke onderdelen wijkt dit af en zo ja, waarom?
De leden van de CDA-fractie stellen dat in het wetsvoorstel onduidelijk is wanneer exact zekerheid over het toekennen van subsidie, alsmede over de hoogte van het subsidiebedrag kan worden verkregen. Art. 72n lid 2 is in dat verband multi-interpretabel. Voordat de definitieve investeringsbeslissing genomen wordt, behoort naar de mening van deze leden die duidelijkheid aanwezig te zijn. Kan de staatssecretaris de gevraagde duidelijkheid verschaffen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat een belangrijk uitgangspunt van het wetsvoorstel is het bieden van zekerheid aan investeerders op het gebied van duurzame energie. In dat kader is het belangrijk dat juist op het moment dat de investeringsbeslissing wordt genomen ook de hoogte van het MEP-tarief voor die investering vastligt. Is de staatssecretaris bereid die zekerheid te bieden ondanks het feit dat de feitelijke ingebruikname/inbedrijfstelling op een later tijdstip plaatsvindt?
Het lid van de OSF vraagt of de staatssecretaris het belang ziet van zekerheid voor de producent over de hoogte van het MEP-tarief op het moment van een subsidieaanvraag. Zo ja, is hij bereid het tarief vast te stellen op het moment van de aanvraag?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de voorgestelde stimulering niet tot een nieuwe stroom leidt,dan nu de import van bijvoorbeeld de biologische fractie van afval, die in Nederland voor een aantrekkelijk tarief verbrand kan worden. Een zeer goede stimulering bovendien, die vrijwel gelijk is aan die van windenergie, terwijl hier de productiekosten aanzienlijk hoger liggen, hetgeen gerechtvaardigd is, aangezien het product aanmerkelijk schoner is dan biomassa. Bovendien rijst de vraag of voor deze stimulering niet precies datgene geldt wat de staatssecretaris mede aanleiding gaf om buitenlandse producenten niet meer te stimuleren: het opwekken met bestaande installaties, die geen stimulans nodig hebben. Worden de toch al bescheiden middelen zo wel optimaal ingezet?
De leden van de fractie van GroenLinks kunnen zich niet onttrekken aan de indruk dat het vaststellen van de subsidietarieven een beetje prijsschieten is geweest. Een echte systematiek hebben ze daarin niet kunnen ontdekken. Graag zouden zij de tarieven zoals die uiteindelijk zijn genoemd nauwkeurig voorgerekend zien? Op welke aannames zijn deze gebaseerd?
Het lid van de OSF vraagt of het belang van zonne-energie voor de toekomst niet om een hoger subsidiebedrag vraagt. In hoeverre acht de staatssecretaris het huidige bedrag reëel voor een voortvarende ontwikkeling van deze energievorm?
In dit kader hebben de leden van de fractie van GroenLinks zich verbaasd over het maximum subsidiering van 7 eurocent per KWh dat in de wet is opgenomen (art. 72p). Waarom een maximum? Het gaat er immers om dat, om bepaalde milieukwaliteit te bevorderen, er gedurende een bepaalde periode een onrendabele top wordt gesubsidieerd. Daar past een berekening bij die tot een bepaalde uitkomst leidt, waarom mag die berekening de 7 eurocent niet overschrijden? Wat is de argumentatie om dit maximum op 7 eurocent vast te stellen en niet op 10 bijvoorbeeld?
Als de staatssecretaris zich tot doel heeft gesteld dat nieuwbouw van installaties gestimuleerd moet worden, in stede van de huidige stimulans voor reeds lang bestaande buitenlandse installaties etc., dan vindt hij de PvdA-fractie aan zijn zijde. Maar als nu door Nederlandse investeerders in het buitenland is geïnvesteerd in milieuvriendelijke opwekking ten behoeve van Nederlandse klanten, waarom geldt dan daarvoor de subsidie niet? Dit mede in het licht van de bovengenoemde opmerking van de Staatssecretaris aangaande import van stroom, waaruit af te leiden valt dat hijzelf ook niet gelooft dat we tussen nu en 2010 voldoende productiecapaciteit gaan bijbouwen om in de Nederlandse behoefte te voorzien.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat Nuon heeft laten weten dat buitenlandse installaties, zoals een door NUON aangelegd windmolenpark in Noorwegen dat uitsluitend voor de Nederlandse consumentenmarkt produceert, is uitgesloten van de MEP productiestimulering. Voor Nederland zijn, aldus de NUON, deze investeringen weggegooid geld, vooral ook omdat hier in Nederland niet zo snel alternatieven zijn te realiseren. Klopt deze voorstelling van zaken van de NUON? Hoe zou dit probleem voorkomen kunnen worden? Is het mogelijk dat installaties in het buitenland waar uitsluitend voor Nederlands gebruik groene stroom wordt geproduceerd toch voor de MEP-subsidiëring in aanmerking komen?
De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris ook wil ingaan op de beperking, die is gelegen in het vaststellen van de vollasturen? Volgens het bedrijfsleven wordt door die beperking tot 18 000 vollasturen het vrijwel uitgesloten geacht dat er in ons land nog nieuwe windturbines worden geplaatst. Een andere vraag in dit kader is in hoeverre kapitaalsvernietiging kan worden voorkomen nu voor windturbines de maximale subsidieduur is gesteld op 10 jaren, terwijl de afschrijvingstermijn zo'n 20 jaar zou bedragen. Acht de staatssecretaris het wenselijk dat er na 10 jaren compensatie vervolgens met verlies zou moeten worden gewerkt, danwel dat nog goed draaiende machines worden vervangen door nieuwe?
Rondom vollasturen wordt ook opgemerkt dat deze regeling gevoelig zou zijn voor manipulatie, c.q. oneigenlijk gebruik, zo merken deze leden op. Bij een vrijwel gelijkblijvende jaarproductie zou een windturbine met bijv. 80 meter wiekdiameter en een 3.0 MW generator 50% meer subsidie genereren dan eenzelfde machine met een 2.0 MW generator. Is dat juist en wat wil de staatssecretaris eraan doen om dit te voorkomen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat door Wind Constructors International wordt gesteld, dat de beperking in vollasturen tot 18 duizend met zich brengt dat er nagenoeg geen windturbines meer in Nederland kunnen en zullen worden geplaatst; met name in de minder windrijke gebieden. Wat vindt de staatssecretaris van deze stelling?
Grote problemen blijven de leden van de fractie van GroenLinks houden met het plafond van het aantal vollasturen bij windmolens op het land. 18 000 vollasturen betekent gemiddeld genomen voor windmolens in windgevoelige gebieden dat deze na 7 jaar aan hun tax zitten en zonder subsidie verder moeten. Hier dreigt, zoals zeer veel betrokkenen vrezen, kapitaalvernietiging: de meest lucratieve optie is de windmolen afbreken om daarvoor in de plaats een nieuwe neer te zetten die weer gesubsidieerd kan worden. Hier lijkt een vorm van intelligente subsidiëring geboden, die dit voorkomt en windmolens veel langer overeind houdt. Is de regering bereid om hier met aanvullende voorstellen te komen, mocht dit probleem zich voordoen?
Als het inderdaad de bedoeling is om in hoofdzaak met in Nederland opgewekte groene stroom in de genoemde doelstellingen te voorzien, dan is het naar de opvatting van de PvdA-fractie onmogelijk zulks te bereiken zonder aanpassing van wetgeving op ander gebied, zoals onder meer de ruimtelijke ordening. Bestaat dienaangaande overleg met het ministerie van VROM?
Een probleem betreft het (bij-) stoken van biomassa, met name door de afvalverbranders, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Is er in Nederland voldoende biomassa om in de vraag te voorzien?
De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de regering zich heeft bereid verklaard om de definitie van biomassa aan te scherpen in die zin dat er een helderder onderscheid wordt gemaakt tussen schone en vuile biomassa. Tijdens het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer kondigde de staatssecretaris aan dat hij daar tijdens de eerste maanden van 2003 op wilde terugkomen (28 665, nr. 38, pr.17). Deze maanden zijn inmiddels verstreken. Hoever is de staatssecretaris inmiddels met zijn nuancering van de definitie van biomassa?
Deelt de regering de opvatting van de leden van de fractie van GroenLinks dat de bijstook van huishoudelijk afval, diermeel, kippenmest en rioolslib niet op dezelfde wijze gestimuleerd moet worden als de bijstook van schone, plantaardige biomassa? Dat zou immers strijdig zijn met de doelstellingen van de wet. Het buitenlands lek dreigt daarbij vervangen te worden door een binnenlands lek, waarbij milieugeld over de verkeerde balk wordt gesmeten. Een heldere indeling moet naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks vanaf het moment van invoering van de MEP bekend zijn. Ook moet er vanaf dat moment helderheid zijn over het moment dat dit onderscheid ook in de stimuleringsmaatregelen geëffectueerd wordt. De leden van de fractie van GroenLinks hechten hier zeer zwaar aan. Graag een reactie van de regering.
De leden van de CDA-fractie stellen de vraag waarom allerlei aanvullende eisen worden gesteld aan afvalverwerking, die omgezet wordt in elektriciteit. Immers, deze vorm van recycling heeft geen negatieve effecten, zoals bij wijze van voorbeeld horizonvervuiling, maar wordt desondanks streng gereguleerd. Qua subsidiebedragen is het voorts de goedkoopste vorm van energie-opwekking. De leden van de CDA-fractie ontvangen gaarne een nadere toelichting op het waarom van deze strengere regulering.
Waarom wordt een eis gesteld van 26% energetisch rendement?
Waarom is het beleid er niet onomwonden op gericht om voor zover mogelijk alle afval van onze maatschappij te recyclen naar duurzame energie?
Hoe is het verder geregeld met het eigen gebruik van de centrales?
Tijdens het wetgevingsoverleg heeft de staatssecretaris verduidelijkt dat de rendementseis, gesteld bij AVI's, een bruto-eis betreft, zo stellen de leden van de VVD-fractie vast. Deze benadering vindt steun bij de VVD-fractie. Is de staatssecretaris voornemens deze verduidelijking vast te leggen in een ministeriële regeling gebaseerd op het wetsvoorstel?
Het lid van de OSF vraagt of is overwogen om het eigen gebruik van AVI's te betrekken bij de rendementseis, gekoppeld aan het MEP-tarief.
De leden van de CDA-fractie wezen erop dat in de Tweede Kamer bij de vaststelling van de begroting van LNV de motie van het lid Van der Vlies c.s. is aangenomen. Deze motie roept de regering op om op korte termijn visgeleidingssystemen verplicht te stellen voor zowel bestaande als nieuwe wachterkrachtcentrales. Een poging om deze systemen in het kader van het onderhavige wetsvoorstel subsidiabel te maken is afgewezen, omdat dit de taak van LNV zou zijn. De leden van de CDA-fractie achten dit discutabel, maar kunnen daarmee leven als visgeleidingssystemen verplicht worden gesteld bij nieuwe waterturbines en verder ook zo snel mogelijk worden verwezenlijkt bij de 5 bestaande turbines. Dat ieder jaar grote hoeveelheden trekvissen, waaronder veel steeds zeldzamer wordende paling, worden gedood of sterk worden verminkt, achten deze leden niet langer aanvaardbaar. Heeft de regering inmiddels maatregelen genomen om de visgeleidingssystemen verplicht te stellen, zo ja wanneer en in welke mate, zo nee, waarom niet? Als dit laatste het geval zou zijn, wanneer wordt het dan wel exact geregeld?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat kleine waterkrachtcentrales in Nederland niet in aanmerking komen voor stimulering in het kader van de MEP? Welke uitvoering heeft de regering gegeven aan de in de Tweede Kamer in 2001 aangenomen motie van B. de Vries, waarin de regering werd gevraagd om deze kleine waterkrachtcentrales te stimuleren?
4.9 Duurzame energie achter de meter
De leden van de CDA-fractie merken op dat leveranciers volgens het nieuwe art. 95c lid 3 van de E'wet '98 een redelijke vergoeding moeten betalen voor door een kleinverbruiker geleverde duurzaam opgewerkte elektriciteit. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is aangegeven dat de in dit kader aan het net geleverde energie wordt afgetrokken van de aan hem geleverde elektriciteit. Dit kan op een eenvoudige wijze door de installatie van een zgn. terugdraaimeter worden gerealiseerd. Is een netbeheerder op grond van art. 16 lid 1 onder e Elektriciteitswet 1998 verplicht om desgevraagd een dergelijke meter ter beschikking te stellen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de nieuwe, en hogere tarieven, waarmee de regering tijdens de behandeling is gekomen, nu minder bezuinigen, dan wel extra geld betekenen.
Als het wettelijke instrumentarium zoals de MEP nu aanreikt, naar behoren functioneert tot en met 2010 en dan zal leiden tot 9 procent groene stroomproductie in Nederland, is dan ook een prognose te maken van de omvang van de gelden die er mee gemoeid zullen zijn?
Betekent een toename van in Nederland geproduceerde duurzame energie (en dus meer subsidie-uitkeringen) ook een toename van de bijdrage die aan elke netgebruiker wordt opgelegd?
Waarom wordt er geen onderscheid gemaakt als het gaat om deze netbijdrage in klein en grootgebruik?
Op meerdere momenten tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is verwezen naar stimuleringsmaatregelen in andere Europese landen, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks. Dat gebeurde echter op een weinig samenhangende en systematische wijze. Daarom is het de leden van de fractie van GroenLinks niet duidelijk hoe het voorgestelde ondersteuningsbeleid, inclusief de hoogte van de subsidietarieven, zich verhoudt tot het beleid in andere Europese landen, zoals Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Denemarken, Oostenrijk, Italië en Spanje. Voor een goed oordeel over het voorliggende wetsvoorstel willen de leden van de GroenLinks-fractie graag vergelijkerwijs geïnformeerd worden over het stimuleringsbeleid in deze landen. Wat is beleid in deze landen om de produktie van groene stroom te stimuleren? Wordt in deze landen de productie binnen de eigen grenzen gesubsidieerd? Hoe hoog is deze subsidie, en dat gedifferentieerd naar de verschillende groene energiebronnen? En welke argumenten ontleent de regering aan deze Europese context om met de invulling en tarifering te komen, zoals die thans wordt voorgesteld?
De leden van de fractie van de VVD vragen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de minister denkt gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van art. 72a, lid 1 van het wetsvoorstel tot vernietiging van een besluit van TenneT over te gaan?
Op welke wijze denkt de minister de rechten van producenten en TenneT te waarborgen wanneer sprake is van strijdigheid met internationale verdragen en regelgeving en, als gevolg daarvan, de subsidieregeling, dan wel beschikkingen die op basis van deze regeling zijn genomen, moet(en) worden ingetrokken?
Samenstelling: Stevens (CDA), Van Leeuwen (CDA), Schoondergang-Horikx (GL), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA), plv.voorzitter, Bierman (OSF), Luijten (VVD), voorzitter, Ruers (SP), Terlouw (D66), Bierman-Beukema toe Water (VVD), Doesburg (PvdA), Kneppers-Heijnert (VVD) en Maas-de Brouwer (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20022003-28665-107a.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.