28 462
Wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met afdelingen voor intensieve zorg en voor intensieve behandeling in justitiële jeugdinrichtingen

nr. 175a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 3 juni 2003

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de vaste commissie aanleiding gegeven tot het maken van de navolgende opmerkingen en het stellen van de navolgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en onderschreven de wenselijkheid een wettelijk basis te scheppen voor de plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg of voor intensieve behandeling. Niettemin stelden zij nog wel enkele vragen met betrekking tot de positie van ouders en andere wettelijke vertegenwoordigers van de jeugdigen, alsmede met betrekking tot de mogelijkheden om een beroep te doen op de rechter.

De leden van de CDA-fractie onderkenden, dat het wetsvoorstel erin voorziet ook met betrekking tot de plaatsing op de bedoelde afdeling de artikelen 18 en 61 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichting van toepassing te doen zijn, doch daarbij gaat het in de eerste plaats om een bezwaar- en verzoekschriftprocedure en in de tweede plaats om een mogelijkheid tot het geven van een zienswijze, waarborgen die in het bijzonder voor de jeugdigen gelden. Vervolgens is er dan de beklagprocedure van artikel 65 en volgende en meer in het bijzonder de beroepsprocedure van de artikelen 77 en volgende. Tegen deze achtergrond bezien stelden de leden van de CDA-fractie de volgende vragen.

Mede in het licht van het Winterwerp-arrest en het debat in de Eerste Kamer over het wetsvoorstel betreffende de strafrechtelijke opvang verslaafden (waarin de toegang tot de rechter voor beëindiging van de maatregel niet adequaat was geregeld; de leden van de CDA-fractie zijn nog steeds in afwachting van de toegezegde wijziging) rees bij deze leden de vraag of de Beginselenwet wel een adequate toegang tot de rechter verschaft. De maatregel tot plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg of intensieve behandeling is immers naar aard en strekking vergelijkbaar met de maatregel van strafrechtelijk opvang van verslaafden. Bij deze laatste maatregel komt de rechter er in ieder geval bij het opleggen van een maatregel aan te pas; dat is bij de plaatsing in een afdeling voor intensieve zorg of voor intensieve behandeling niet het geval. Dit is op zich nog voorstelbaar, aldus deze leden, gezien de doorgaans aanwezige noodzaak snel te kunnen beslissen en de afwezigheid van de behoefte bij de betrokken jeugdige om een dergelijke beslissing door de rechter te laten toetsen. Evenwel zou er dan in ieder geval een adequate voorziening moeten zijn voor de jeugdigen, respectievelijk ouders of wettelijk vertegenwoordigers om ten eerste in kennis te worden gesteld van de plaatsing, alsmede van de gronden en ten tweede voor toegang tot de rechter indien tegen de plaatsing ernstige bezwaren bestaan. De leden van de CDA-fractie vroegen zich af of de huidige bepalingen van de Beginselenwet als afdoende kunnen worden aangemerkt, met name in het licht van het EVRM en de jurisprudentie van het Europese Hof te Straatsburg terzake.

In de tweede plaats vroegen zij zich af of er wel gesproken kan worden van een adequate betrokkenheid bij de voorbereiding van de beslissing tot plaatsing en de beslissing zelf van de ouders en meer in het algemeen de wettelijk vertegenwoordigers van de jeugdigen. In dit verband verwezen de leden van de CDA-fractie naar een recent arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 17 december 2002 in de zaak van Venema tegen Nederland (uitspraak nr. 9 van 17 december 2002, verzoekschrift 35 731/97). Daarbij ging het om een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming bij de kinderrechter om een voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in verband met het vermoeden dat de moeder van het kind leed aan het syndroom Münchhausen by proxy. De Kinderrechter heeft het verzoek direct toegewezen en de ouders werden vervolgens met de effectuering ervan geconfronteerd toen zij het kind uit het ziekenhuis, waar het verbleef, wilden ophalen. De ouders hebben vervolgens beroep ingesteld dat werd verworpen, terwijl de voorlopige onder toezichtstelling en uithuisplaatsing zo'n vier maanden nadien werd opgeheven door de kinderrechter. Uit een vervolgens ingesteld onderzoek op last van de staatssecretaris van Justitie kwam naar voren, dat de Raad de belangen van het kind ongetwijfeld zo goed mogelijk had willen beschermen, maar dat men beter had kunnen zoeken naar oplossing die meer recht deed aan de belangen van de ouders. Een en ander gaf aanleiding tot genoemde procedure bij het Europese Hof wegens schending van artikel 8 EVRM, het recht op family life.

Het Hof kiest daarbij als uitgangspunt, dat het van essentieel belang is dat een ouder inzage heeft in de informatie op basis waarvan de autoriteiten een beschermingsmaatregel treffen, zodat de ouder effectief kan participeren in het besluitvormingsproces en de betrouwbaarheid van de informatie kan betwisten. Het Hof erkent dat dit uiteraard niet altijd mogelijk zal zijn in noodsituaties die onmiddellijke actie vereisen en het zal niet altijd wenselijk zijn om voorafgaand een waarschuwing aan de ouders te geven, maar het is in dergelijke gevallen aan de staat om te bewijzen dat een zorgvuldige afweging is gemaakt van de impact van de voorgenomen beschermingsmaatregel.

De leden van de CDA-fractie realiseerden zich, dat deze uitspraak betrekking heeft op een ander type maatregel dan de plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg of intensieve behandeling, maar de parallellen springen wel in het oog. Met name is van belang, dat – waar de voorlopig onder toezichtstelling en de uithuisplaatsing van een jeugdige nog door de ouders gefrustreerd zou kunnen worden – dat niet aan de orde is bij een jeugdige die al krachtens een justitiële maatregel in een jeugdinrichting is opgenomen. Tenzij het belang van de jeugdige dat zelf strikt vereist, is er dus in beginsel gelegenheid om de ouders of andere wettelijke vertegenwoordigers effectief te doen participeren in het besluitvormingsproces en een rol te geven bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van de informatie waarop een voorgenomen besluit tot plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg of voor intensieve behandeling is gebaseerd. De leden van de CDA-fractie hadden de indruk, dat zulks niet is gewaarborgd in de Beginselenwet en ook niet in het onderhavige wetsvoorstel. Gaarne vernamen zij dan ook de visie van de minister daarop.

De leden van de fractie van de PvdA hadden met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen. Zij stelden nog de onderstaande vragen.

In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de minister dat er geen tekort aan bedden is, maar dat de inrichtingen een toenemende behoefte signaleren aan meer plaatsen voor intensieve zorg of behandeling. Is inmiddels de cijfermatige onderbouwing van die behoefte gereed? Welke zijn de betreffende voornemens van de minister, mede gezien de financiële taakstelling?

Voorts zegt de minister dat de doorstroom naar GGz-voorzieningen niet makkelijk verloopt. Wat zijn de resultaten van het doorstroomproject van VWS, GGZ-Nederland en de Dienst Justitiële Inrichtingen? Meer ten principale: wat is de taakafbakening tussen GGz voorzieningen binnen de justitiële inrichtingen als de onderhavige en de reguliere GGz? Met andere woorden, waarom zijn deze specifieke voorzieningen binnen de justitiële inrichtingen noodzakelijk en kan geen gebruik gemaakt worden van – zo nodig gesloten – voorzieningen in de reguliere GGz?

Voorts zegt de minister opvoedhulp op grotere schaal te willen inzetten voor preventie van criminaliteit onder jongeren. Het gaat daarbij onder meer over projecten gezinsondersteuning, waarbij gebruik wordt gemaakt van buurtnetwerken waarin verschillende sectoren deelnemen als leerkrachten, huisartsen, wijkverpleegkundigen, wijkagenten etc. Is inmiddels de methodiekbeschrijving gericht op de brede justitie doelgroep voorhanden, zo vroegen deze leden. Welke overeenkomsten heeft de minister ter zake gesloten met zijn ambtsgenoten van OCW, SZW, BZK en VWS? Welke relatie ligt er tussen preventie van criminaliteit enerzijds en nazorg na detentie anderzijds gegeven de terughoudendheid bij bepaalde doelgroepen om zich tot bureaus voor jeugdzorg te wenden?

In recente publicaties heeft de Algemene Rekenkamer meerdere malen gewezen op gebrekkige informatievoorziening over de uitvoering van het beleid, waarbij ook de jeugdcriminaliteit specifiek aan de orde kwam. Zijn bij dit wetsvoorstel voorzieningen getroffen voor het registreren van de ervaringen met deze afdelingen voor intensieve zorg of behandeling, met inbegrip van een cliëntvolgsysteem, zo vroegen de leden van de PvdA-fractie tot besluit.

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Eliane Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole (PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD) (plv. voorzitter), Dölle (CDA), Kohnstamm (D66), Lodders-Elfferich (CDA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD).

Naar boven