28 159
Regels betreffende openbaarmaking van gegevens per werkgever met betrekking tot verkrijging van rechten op WAO-uitkeringen door werknemers (Wet instroomcijfers WAO)

nr. 25
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 7 oktober 2002

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van de beantwoording van hun vragen. Ook hierdoor waren deze leden echter nog steeds niet overtuigd geraakt van de toegevoegde waarde van de voorliggende wetswijziging, die – hoe dan ook – een extra bewerkingsslag door de uitvoeringsorganisaties noodzakelijk maakt.

Uit de memorie van antwoord was immers gebleken, dat aan openbaarmaking van in feite uitsluitend de instroompercentages in personen per jaar voor bedrijven met meer dan 200 werknemers, nauwelijks een motiverende preventieve werking kan worden toegedicht.

Zowel de mate van arbeidsongeschiktheid of de omvang van het dienst-verband, als de WAO-lasten of het WAO-lastenpercentage zullen niet inzichtelijk worden gemaakt.

Louter WAO-instroomcijfers geven geen inzicht in de oorzaken van arbeidsongeschiktheid. Evenmin zeggen de instroomcijfers veel over het door de werkgevers gevoerde beleid. Naast de reeds door de bewindslieden en de Raad van State gesignaleerde neven-effecten kan openbaarmaking ook leiden tot een averechtse uitwerking op een andere kabinetsdoelstelling, namelijk dat ouderen langer in het arbeidsproces betrokken moeten blijven.

Juist vanwege de betrekkelijke waarde, die aan openbaarmaking van de WAO-instroomcijfers kan worden toegekend, betwijfelden deze leden of de werkgevers hierdoor zullen worden gestimuleerd tot nog meer preventie- en reïntegratie-activiteiten.

Is het dan wijsheid nu, gelet op de risico's bij het UWV, die uit de nulmeting naar voren zijn gekomen, dit wetsvoorstel in te voeren? Een en andermaal hadden de leden van de CDA-fractie – zij het tevergeefs – gepleit voor het brengen van rust in uitvoeringsland. Tot op vandaag bleven zij van mening, dat de uitvoerbaarheid van de diverse wetten door de elkaar in een snel tempo opvolgende wijzigingsvoorstellen sterk in het gedrang is gekomen, zo niet onmogelijk is geworden. Thans zijn de wrange vruchten van het in de afgelopen jaren gevoerde beleid in de brief van de minister van 11 september jongstleden (26 448, no. 55) duidelijk aangegeven met een zelfs voor deze leden onthutsend beeld. Mocht de minister kunnen aantonen dat het voorliggende wetsvoorstel noodzakelijk is om een extra bijdrage aan beheersing van de instroom te kunnen leveren, dan zal de CDA-fractie zich hiertegen niet blijven verzetten. Deze leden vroegen dan wel de toezegging, dat de invoering eerst zal plaatsvinden op het moment dat de achterstanden bij het UWV zijn weggewerkt en het financieel beheer op orde is. Kan de minister overigens meer concreet aangeven welke achterstanden eerst in 2003 zullen zijn ingehaald?

De leden van de VVD-fractie hadden met gemengde gevoelens kennis genomen van de memorie van antwoord van de staatssecretaris.

Uit de memorie van antwoord blijkt dat de staatssecretaris bij de publicaties van de WAO-instroomcijfers geen gegevens kenbaar wil maken met betrekking tot de omvang van de dienstbetrekking, de mate van arbeidsongeschiktheid, geslacht of leeftijd. Voorts wordt niet gekeken naar de oorzaken van de arbeidsongeschiktheid of naar de omstandigheden, die hiertoe geleid hebben en die per bedrijf nogal eens uiteen kunnen lopen, terwijl tevens geen rekening wordt gehouden met het gegeven of iemand arbeidsgehandicapt is. Verder geeft het ook geen beeld ten aanzien van de reïntegratie-inspanningen die de werkgever heeft geleverd. Bovendien is er sprake van een zekere vervuiling van de cijfers bij voorbaat omdat eveneens geen rekening wordt gehouden met lopende bezwaar- en beroepsprocedures.

Samenvattend komt de VVD-fractie tot de conclusie dat de te publiceren cijfers wel eens een vertekend beeld zouden kunnen geven van de WAO-instroom van het bedrijf, de inspanningen die de werkgever zich heeft getroost bij reïntegratie of het extra risico dat de werkgever heeft genomen door juist het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten.

Daar tegenover staat dat publicatie van de instroomcijfers als een soort strafmaatregel kan worden ervaren door de werkgever en stigmatiserend kan werken, temeer omdat geen verdere specificatie wordt gegeven. Bovendien kan het de werkgever kopschuw maken met betrekking tot het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten c.q. andere mensen die een extra risico vormen in het kader van een verhoogde kans op arbeidsongeschiktheid.

Ieder bedrijf krijgt jaarlijks bij de premienota Pemba, in het kader van de zoet/zuur informatie een overzicht van de eigen WAO-instroom met daarbij de gemiddelde instroom in de WAO van zijn sector, zodat hij kan zien hoe zijn eigen instroom zich verhoudt met de gemiddelde instroom in zijn eigen sector. In feite betreft het een soort benchmark, die zeer nuttig kan zijn. Er is geen vergelijking mogelijk op individueel niveau met andere bedrijven. Daartoe dient dit wetsvoorstel. De VVD-fractie vraagt de staatssecretaris of hij kan uitleggen of het kennis nemen van cijfers van een ander bedrijf voor de werkgever zodanig relevant is dat hij zich nog meer zal inspannen om WAO-instroom te voorkomen?

Daarnaast is er het kabinetsvoornemen om ook het tweede ziektejaar door de werkgever te laten betalen hetgeen eveneens een forse financiële prikkel zou zijn.

Een ander argument van de staatssecretaris is dat op grond van dit wetsvoorstel de informatie eerder ter beschikking komt van de werkgever dan de zoet/zuur informatie in het kader van de PEMBA-premienota. Als de VVD-fractie het goed begrijpt gaat het slechts om maximaal een half jaar eerder.

Doel is de instroom naar de WAO te verminderen. Echter de staatssecretaris heeft tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer gesteld dat hij geen enkele voorspelling kan doen in hoeverre de instroom zal verminderen op grond van invoering van dit wetsontwerp maar dat het een verrijking is van de informatie van de werkgever.

De VVD-fractie is en blijft van mening dat de WAO-instroom verminderd moet worden; kan de staatssecretaris op enigerlei wijze aangeven in hoeverre dit wetsvoorstel ertoe kan bijdragen dat in concreto de instroom in de WAO wordt verminderd en in hoeverre de werkgever met deze extra informatie is gediend, dan wel het hem er nog meer toe zal bewegen de instroom in de WAO te verminderen gelet op de forse financiële prikkel die hij al heeft en die hij nog erbij zal krijgen.

* De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EK nrs. 303 t/m 303b, vergaderjaar 2001–2002.

De voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heijnert

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Ginjaar (VVD), Jaarsma (PvdA), Van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA), Bierman (OSF), Hessing (D66), Ruers (SP), Wolfson (PvdA) (plv. voorzitter), De Vries (ChristenUnie), Lodders-Elfferich (CDA), Swenker (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter) en De Wolff (GL).

Naar boven