28 047
Wijziging van de Zaaizaad- en Plantgoedwet in verband met een flexibele implementatie van internationale en Europese regelgeving

nr. 1c
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2002

Bovengenoemde brief, die ik van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heb ontvangen, gaat in op de vraag wanneer de openbare behandeling van het hierboven genoemde wetsvoorstel zou dienen plaats te vinden (zie bijlage).

In de brief wordt overwogen dat de openbare behandeling in haar geheel achterwege zou kunnen blijven en het wetsvoorstel als hamerstuk afgehandeld zou kunnen worden, mits van mijn zijde een bevredigend antwoord zou worden ontvangen op een aantal nog binnen de commissie levende overwegingen en vragen.

Hierover merk ik het volgende op.

Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur over een in de wet geregeld onderwerp regels te stellen ter uitvoering van een verdrag of een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

In de memorie van antwoord ben ik onder meer ingegaan op de vraag welke overwegingen een rol kunnen spelen bij de afweging of in een concreet geval van de bevoegdheid tot implementatie bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gebruik wordt gemaakt, dan wel wordt gekozen voor implementatie door middel van een wetswijziging.

Terecht constateert de vaste commissie in haar brief dat, waar zich op dit punt een keuzemogelijkheid voordoet, het parlement niet is betrokken bij deze keuze.

Uit de brief blijkt voorts dat de commissie er begrip voor heeft dat verdragen en richtlijnen met enige flexibiliteit geïmplementeerd moeten kunnen worden, maar dat zij tegelijkertijd van oordeel is dat de internationale regelgeving die voor de Zaaizaad- en Plantgoedwet relevant is belangrijke maatschappelijke implicaties kan hebben, reden waarom de commissie de mening is toegedaan dat voldoende parlementaire betrokkenheid bij de implementatie ervan gewaarborgd moet zijn.

Daartoe verzoekt de commissie mij om, voorafgaande aan de opstelling van een algemene maatregel van bestuur als hiervoor bedoeld, daarvan mededeling te doen aan beide kamers der Staten-Generaal en deze mededeling te vergezellen van een korte toelichting over de inhoud van de maatregel en de daarbij gemaakte beleidskeuzes.

De commissie baseert haar verzoek op de door mij in de memorie van antwoord genoemde concrete voorbeelden van recent tot stand gekomen verdragen en thans voorliggende voorstellen voor Europese regelgeving, die in het kader van deze wet van belang kunnen zijn. Bij deze voorbeelden gaat het inderdaad om onderwerpen, die inhoudelijk en politiek gezien tot discussie aanleiding kunnen geven, zoals de bescherming van plantgenetische bronnen en de toelating van genetisch gemodificeerde organismen.

Deze vanwege hun actualiteit geselecteerde voorbeelden houden echter slechts zijdelings verband met de onderwerpen die de Zaaizaad- en Plantgoedwet in hoofdzaak regelt, te weten de technische voorwaarden voor het ontwikkelen, beschermen en in de handel brengen van plantenrassen en daarvan afgeleid materiaal. De daarop betrekking hebbende regels omvatten een regeling van het kwekersrecht en bepalingen omtrent het toelaten van plantenrassen tot het verkeer en het stellen van kwaliteitseisen aan het te verhandelen materiaal. Hierbij gaat het voornamelijk om regels met een zeer specifiek en hoogst technisch karakter.

De implementatie van de internationale regelgeving met betrekking tot plantgenetische bronnen en genetisch gemodificeerde organismen zal dan ook slechts op basis van de Zaaizaad- en Plantgoedwet plaatsvinden, voor zover het gaat om bepalingen die direct van invloed zijn op de relevante procedures voor het ontwikkelen, beschermen en in de handel brengen van plantaardig materiaal. Naar mijn mening zullen de maatschappelijke implicaties als gevolg van louter die specifieke bepalingen zeer beperkt zijn.

Ik wil nogmaals benadrukken dat de voorgestelde bepaling volledig in lijn is met het kabinetsstandpunt versnelde implementatie. Zoals ik in de memorie van antwoord heb aangegeven, leent de bepaling zich bovendien slechts voor het vaststellen van regels over onderwerpen die in de wet geregeld zijn en waarvoor geen belangrijke nationale keuzes van beleidsinhoudelijke aard nodig zijn. Ik hoop met het voorgaande te hebben verduidelijkt dat het hierbij in de praktijk hoofdzakelijk om bepalingen van zeer technische aard gaat.

Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om het verzoek van de commissie te honoreren.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

BIJLAGE BRIEF AAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Den Haag, 13 november 2002

Namens de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij deel ik u het volgende mee. Tijdens een beraad op 5 november jl. heeft de commissie zich gebogen over de vraag wanneer de openbare behandeling van wetsvoorstel

28 047 Wijziging van de Zaaizaad- en Plantgoedwet in verband met een flexibele implementatie van internationale en Europese regelgeving zou dienen plaats te vinden.

Uitkomst van dit beraad was dat de openbare behandeling in haar geheel achterwege zou kunnen blijven en het wetsvoorstel als hamerstuk afgehandeld zou kunnen worden mits van Uw zijde een bevredigend antwoord zou worden ontvangen op de hiernavolgende, nog binnen de commissie levende vragen en overwegingen.

– De commissie heeft kennis genomen van de memorie van antwoord, waarin u aangeeft dat in een aantal gevallen implementatie van internationale verdragen of Europese richtlijnen door middel van wetswijziging meer voor de hand ligt dan bij AmvB. Zij stelt evenwel vast dat, waar zich op dit punt een keuzemogelijkheid voordoet, het parlement niet betrokken is bij deze keuze. De commissie constateert verder dat niet voorzien is in een voorhangprocedure.

– De commissie heeft er begrip voor dat verdragen en richtlijnen met enige flexibiliteit geïmplementeerd moeten kunnen worden en dat onnodige vertraging vermeden moet worden.

– De commissie constateert echter anderzijds dat de verdragen en richtlijnen in het kader van deze wet, die voor een deel betrekking hebben op genetische modificatie en daarmee samenhangende onderwerpen, belangrijke maatschappelijke implicaties kunnen hebben, reden waarom de commissie de mening is toegedaan dat voldoende parlementaire betrokkenheid bij de implementatie ervan gewaarborgd moet zijn.

– Teneinde deze gewenste parlementaire betrokkenheid op een tijdig moment mogelijk te maken, verzoekt de commissie u om, voorafgaande aan de opstelling van een AMvB op grond van artikel 94 lid 2 van deze wet, daarvan mededeling te doen aan de beide Kamers der Staten-Generaal, en deze mededeling te voorzien van een korte toelichting over de inhoud van de AMvB waarbij ook de eventuele mogelijke beleidskeuzes aan de orde komen.

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. Nieuwenhuizen

Naar boven