27 792
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met een verhoging van de strafmaat bij structurele vormen van discriminatie

nr. 264
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 1 juli 2003

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie onderschreven de doelstelling van het wetsvoorstel in algemene zin en de daarbij gegeven argumentatie omtrent de verschillen tussen individuele en structurele vormen van discriminatie welke een verschil in strafmaat rechtvaardigen. Zij signaleerden tegelijkertijd dat bij de behandeling in de Tweede Kamer een paar vragen aan de orde waren gekomen die niet volledig zijn beantwoord.

Dat betreft in de eerste plaats het gehonoreerde verzoek van het openbaar ministerie om extra dwangmiddelen te verschaffen ter vermijding van het gevaar van symboolwetgeving. Het openbaar ministerie drong daarop aan voor wat betreft het een beroep of gewoonte maken van discriminatie en niet voor wat betreft het door twee of meer verenigde personen plegen daarvan. De dwangmiddelen zijn echter door regering en Tweede Kamer toegekend voor beide categorieën. Kan de regering deze keuze toelichten, zo vroegen deze leden. Waarom is van het verzoek van het openbaar ministerie afgeweken?

Intensievere aandacht voor structurele discriminatie mag nooit ten koste gaan van het bestrijden van incidentele uitingen die discriminerend zijn, zo vervolgden de leden van de PvdA-fractie. Op bladzijde 14 van de nota naar aanleiding van het verslag zegt de regering toe dat «gebrek aan opsporings- of vervolgingscapaciteit in beginsel geen reden is voor sepot» en dat «de uitgangspunten voor de aanpak van discriminatie ongewijzigd blijven en gelden zowel voor incidentele als voor structurele discriminatie». Hoe kan deze toezegging worden waargemaakt als er capaciteitsproblemen zijn in de strafrechtsketen? Dreigt dan niet toch weer het door het openbaar ministerie gesignaleerde gevaar van symboolwetgeving? Kan de regering uitleggen wat de gevolgen zullen zijn van de voorgenomen bezuinigingen bij het openbaar ministerie en de rechterlijke macht voor de opsporing en vervolging van zowel de incidentele als de structurele discriminatiedelicten?

De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hadden behoefte aan verduidelijking op twee punten.

In de eerste plaats merkten deze leden op dat voor een verhoging van de strafmaat in geval van structurele discriminatie valt veel te zeggen, maar zij stelden wel verduidelijking op prijs met betrekking tot het totaalbeeld dat in het kader van art. 137 WvS zal ontstaan. Dit geldt in het bijzonder voor de verschillen tussen de artt. 137cd-d en artt. 1377 e-g die, wat betreft de maximumstraffen, bij aanvaarding van het wetsvoorstel notoir zullen toenemen.

In de tweede plaats waren de leden van de VVD-fractie verontrust over de eenzijdigheid die spreekt uit de memorie van toelichting. Daarin wordt uitvoerig ingegaan op de dreigingen van de kant van extreem rechts. Waarom gaat de minister, zeker in het verband van art. 137d (onder meer aanzetten tot haat, discriminatie of geweld), niet eveneens in op dreigingen van de kant van extreem links? Kan de minister toelichten of het wetsvoorstel ook gericht is op structurele vormen van discriminatie van de kant van extreem links?

De voorzitter van de commissie,

Van de Beeten

De griffier van de commissie,

Eliane Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Kohnstamm (D66), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Soutendijk-v. Appeldoorn (CDA) en Westerveld (PvdA).

Naar boven