nr. 264
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken
van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de PvdA-fractie onderschreven
de doelstelling van het wetsvoorstel in algemene zin en de daarbij gegeven
argumentatie omtrent de verschillen tussen individuele en structurele vormen
van discriminatie welke een verschil in strafmaat rechtvaardigen. Zij signaleerden
tegelijkertijd dat bij de behandeling in de Tweede Kamer een paar vragen aan
de orde waren gekomen die niet volledig zijn beantwoord.
Dat betreft in de eerste plaats het gehonoreerde verzoek van het openbaar
ministerie om extra dwangmiddelen te verschaffen ter vermijding van het gevaar
van symboolwetgeving. Het openbaar ministerie drong daarop aan voor wat betreft
het een beroep of gewoonte maken van discriminatie en niet voor wat betreft
het door twee of meer verenigde personen plegen daarvan. De dwangmiddelen
zijn echter door regering en Tweede Kamer toegekend voor beide categorieën.
Kan de regering deze keuze toelichten, zo vroegen deze leden. Waarom is van
het verzoek van het openbaar ministerie afgeweken?
Intensievere aandacht voor structurele discriminatie mag nooit ten koste
gaan van het bestrijden van incidentele uitingen die discriminerend zijn,
zo vervolgden de leden van de PvdA-fractie. Op bladzijde 14 van de nota naar
aanleiding van het verslag zegt de regering toe dat «gebrek aan opsporings-
of vervolgingscapaciteit in beginsel geen reden is voor sepot» en dat
«de uitgangspunten voor de aanpak van discriminatie ongewijzigd blijven
en gelden zowel voor incidentele als voor structurele discriminatie».
Hoe kan deze toezegging worden waargemaakt als er capaciteitsproblemen zijn
in de strafrechtsketen? Dreigt dan niet toch weer het door het openbaar ministerie
gesignaleerde gevaar van symboolwetgeving? Kan de regering uitleggen wat de
gevolgen zullen zijn van de voorgenomen bezuinigingen bij het openbaar ministerie
en de rechterlijke macht voor de opsporing en vervolging van zowel de incidentele
als de structurele discriminatiedelicten?
De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling
kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hadden behoefte aan verduidelijking
op twee punten.
In de eerste plaats merkten deze leden op dat voor een verhoging van de
strafmaat in geval van structurele discriminatie valt veel te zeggen, maar
zij stelden wel verduidelijking op prijs met betrekking tot het totaalbeeld
dat in het kader van art. 137 WvS zal ontstaan. Dit geldt in het bijzonder
voor de verschillen tussen de artt. 137cd-d en artt. 1377 e-g die, wat betreft
de maximumstraffen, bij aanvaarding van het wetsvoorstel notoir zullen toenemen.
In de tweede plaats waren de leden van de VVD-fractie verontrust over
de eenzijdigheid die spreekt uit de memorie van toelichting. Daarin wordt
uitvoerig ingegaan op de dreigingen van de kant van extreem rechts. Waarom
gaat de minister, zeker in het verband van art. 137d (onder meer aanzetten
tot haat, discriminatie of geweld), niet eveneens in op dreigingen van de
kant van extreem links? Kan de minister toelichten of het wetsvoorstel ook
gericht is op structurele vormen van discriminatie van de kant van extreem
links?
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De griffier van de commissie,
Eliane Janssen
XNoot
1Samenstelling: Holdijk (SGP), Wagemakers (CDA), Rosenthal (VVD), Kohnstamm
(D66), Witteveen (PvdA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA), (voorzitter),
Broekers-Knol (VVD), Kox (SP), Soutendijk-v. Appeldoorn (CDA) en Westerveld
(PvdA).