27 178
Wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in verband met de invoering van een rijksprojectenprocedure (rijksprojectenprocedure)

nr. 12d
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 9 september 2003

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de nadere vragen waartoe de memorie van antwoord aanleiding heeft gegeven.

Algemeen

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat in de memorie van antwoord wordt gesteld dat in de fundamentele herziening van de WRO op drie niveaus sprake zal zijn van een projectenprocedure, op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau. Zij vragen of het juist is te veronderstellen dat het er daarom des te meer op aankomt duidelijk te zijn over de invulling van de begrippen: gemeentelijk, provinciaal en nationaal belang, mede gelet op het feit dat in de voorliggende wet geen nadere procesvereisten zijn opgenomen betreffende het overleg tussen de verschillende bestuurslagen.

In het wetsvoorstel voor een nieuwe Wet ruimtelijke ordening, dat bij koninklijke boodschap van 23 mei 2003 bij de Tweede Kamer is ingediend (kamerstukken II 2002–2003, 28 916, nrs. 1–3), is voor iedere bestuurslaag een projectenprocedure opgenomen. Deze procedure kan worden toegepast ter verwezenlijking van een onderdeel van ruimtelijk beleid van het desbetreffende bestuursorgaan. Het in het wetsvoorstel opgenomen criterium is dat de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk, provinciaal respectievelijk nationaal ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat de projectenprocedure wordt toegepast. De begrippen gemeentelijk, provinciaal en nationaal zijn niet gedefinieerd.

De huidige Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) hanteert de begrippen «Rijks planologisch beleid» (titel hoofdstuk II), «nationale ruimtelijke beleid» (o.a. artikel 2a, eerste lid, WRO), «provinciaal planologisch beleid» (titel hoofdstuk III), «provinciale beleid inzake de ruimtelijke ordening» (artikel 4) en «gemeentelijk planologisch beleid» (titel hoofdstuk IV). In de huidige WRO zijn deze begrippen niet gedefinieerd. In het algemeen geeft dat geen aanleiding tot problemen over de reikwijdte van bevoegdheden. Eventuele problemen kunnen in het gebruikelijke voorafgaande bestuurlijke overleg worden opgelost. In de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer (kamerstukken II 2000/2001, 27 178, nr. 5, blz. 42) is tenslotte gewezen op de parallel met artikel 39 WRO: toen de WRO in de jaren negentig werd uitgebreid met een regeling voor grote projecten van nationaal belang (de pkb met een bijzondere status) is eveneens gediscussieerd over het begrip «groot project van nationaal belang» en is afgezien van het opnemen van een wettelijke definitie.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet nog eens kan beargumenteren waarom voor een nationale rijksprojectenprocedure nu een apart wetgevingstraject wordt gevolgd, en voor een provinciale projectenprocedure gewacht kan worden op de fundamentele herziening van de WRO. Zou het niet meer in de logica van de WRO passen ten opzichte van de drie bestuurlijk niveaus van onder naar boven (van gemeente, via provincie naar – ten slotte – rijk) projectenprocedures te introduceren?

Voor de invoering van een zelfstandige gemeentelijke projectprocedure was op destijds al een wijziging van de WRO (artikel 19) bij het parlement aanhangig. In 1998 heeft het toenmalige kabinet geconstateerd dat er behoefte was aan een efficiënte procedure voor rijksprojecten en is daarvoor een wetgevingstraject in de vorm van de onderhavige wijziging van de WRO gestart. Daarbij is gesteld dat de noodzaak van een provinciale projectenprocedure zou worden bezien (memorie van toelichting, kamerstukken II 1999/2000, 27 178, nr. 3, blz. 6). Het wetsvoorstel voor een nieuwe Wet ruimtelijke ordening bevat een projectenprocedure voor de drie bestuursniveaus. Vooruitlopend daarop wordt de procedure van het onderhavige wetsvoorstel afgerond.

Spoedeisend maatschappelijk belang

De leden van de PvdA-fractie stellen prijs op een uitgebreidere argumentatie met betrekking tot het feit dat het begrip «spoedeisend maatschappelijk belang» niet nader in de wet is gedefinieerd, maar wordt gelegitimeerd door het besluit van de ministers na overleg in de ministerraad ter goedkeuring voor te leggen aan de Tweede Kamer omdat het uiteindelijk gaat om een politieke afweging, terwijl de Eerste Kamer er uitsluitend aan te pas komt wanneer er sprake is van strijdigheid met een (voorgenomen) PKB. Is het niet zo, zo vragen deze leden, dat het juist past bij de rol van de Eerste Kamer in het Nederlandse staatsbestel te reflecteren op belangen rond de politieke actualiteit en daaruit voortkomend ongeduld aan de ene kant en zorgvuldigheid met wetgeving aan de andere kant? Deze leden constateren dat op andere beleidsterreinen spoedeisende wetgeving wel de instemming van de Eerste Kamer behoeft. Deze vragen klemmen des te meer daar in de memorie van antwoord wordt gesteld dat niet zonder meer te voorzien is dat het om uiterst zeldzame gevallen gaat waarin afgeweken zal worden van een PKB en dat wanneer een wijziging van een PKB niet goedgekeurd wordt de rijksprojectenprocedure niet kan worden vastgesteld. Tijdwinst gaat dan toch verkeren in tijdverlies?

Met betrekking tot de definiëring van het door de Tweede Kamer bij amendement toegevoegde begrip spoedeisend maatschappelijk belang willen deze leden graag weten hoe dat ooit toegepast zou kunnen worden op het aanleggen van bijvoorbeeld een windmolenpark, als het begrip wordt opgevat als: geen uitstel lijdend. Als het begrip in relatie gebracht moet worden met een normale planologische procedure, hoe kan het dan gemotiveerd worden voor een windmolenpark op het grondgebied van één gemeente?

In de memorie van antwoord is aangegeven dat het begrip «spoedeisend maatschappelijk belang» aan het besluit van de betrokken ministers na overleg in de ministerraad is gekoppeld teneinde het gebruik van dat besluit als startpunt van de rijksprojectenprocedure duidelijk af te bakenen. Indien een project niet is voorzien in een wet of een planologische kernbeslissing en vanwege spoedeisende maatschappelijke belangen niet kan worden gewacht op de totstandkoming of een wijziging daarvan, kan de procedure met een dergelijk besluit worden gestart. Het criterium «spoedeisende maatschappelijk belangen» houdt derhalve in dat het project niet is voorzien in een wet of planologische kernbeslissing en niet kan wachten op de wijzigingsprocedure daarvan, die al gauw minimaal een jaar in beslag neemt. Voor die gevallen is in het wetsvoorstel een voorziening getroffen met een politieke en democratisch gelegitimeerde beslissing van de ministerraad en de Tweede Kamer. Naar het oordeel van het kabinet is het denkbaar dat het aanleggen van een windmolenpark voldoet aan dat criterium. Om voor toepassing van de rijksprojectenprocedure in aanmerking te komen, zal het windmolenpark tevens van nationaal belang dienen te zijn. In het wetsvoorstel is bepaald dat onder projecten van nationaal belang worden verstaan projecten met een bovenlokale ruimtelijke dimensie of met bovenlokale ruimtelijke effecten. Dit betekent dat het project een bovenlokale uitstraling, uitwerking of gevolgen heeft. Dat kan zich ook voordoen indien het windmolenpark uitsluitend op het grondgebied vanéén gemeente is gesitueerd.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke winst in termen van tijd wordt geboekt als projecten op het terrein van rivierverruiming en bestrijding van hoogwaterlast met de rijksprojectenprocedure zullen worden gerealiseerd. Zij vragen aan welke concrete projecten daarbij wordt gedacht en hoe bezwaarlijk het is om deze projecten te voltooien volgens de thans geldende regelgeving. Zij vragen dit ook te beantwoorden met betrekking tot het plan de Maaswerken.

De winst van de rijksprojectenprocedure wordt vooral gevonden in het feit dat de regie voor een project wordt gevoerd door één bevoegd gezag. In algemene zin is niet aan te geven welke precieze tijdwinst kan worden geboekt als projecten op het terrein van rivierverruiming en bestrijding van hoogwateroverlast met de rijksprojectenprocedure worden gerealiseerd. Dat is immers afhankelijk van de inhoud en omvang van een project en de daarvoor benodigde vergunningen. De verwachting is in elk geval dat door een bundeling en stroomlijning van de voor de planning en uitvoering van een project te doorlopen totstandkomings- en rechtsbeschermingsprocedures in het algemeen een versnelling zal kunnen worden bereikt doordat inspraak- en beroepsmomenten van verschillende besluiten worden gekoppeld. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan het bezwaar dat bij grote projecten telkens weer tegen materieel dezelfde beslissing in het formele kader van een ánder besluit inspraak en beroep mogelijk is. In de in voorbereiding zijnde PKB-Rivieren zal worden aangegeven of en welke projecten met de rijksprojectenprocedure zullen worden gerealiseerd.

In het kader van de besluitvorming voor het project Zandmaas/Maasroute is zowel een tracébesluit als een streekplan vastgesteld. Onlangs heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hieromtrent in beroep uitspraak gedaan. Behoudens voor zover het betreft de onderdelen van het tracébesluit en het streekplan die door de Afdeling zijn vernietigd, heeft de uitspraak tot gevolg dat de projectbesluitvorming ten principale is afgerond. Ten aanzien van de onderdelen van de besluiten die zijn vernietigd, zal opnieuw moeten worden beslist (reparatiebesluitvorming). Zoals reeds opgemerkt in de memorie van antwoord, had de rijksprojectprocedure van groot nut kunnen zijn bij dit project, enerzijds vanwege het feit dat in dat geval de regie in één hand zou zijn, hetgeen de samenloop van streekplanprocedure (provincie) met de tracébesluitprocedure (rijk) bijzonder zou vereenvoudigen, anderzijds vanwege de nu ontbrekende mogelijkheid om tot coördinatie van de procedure met betrekking tot de uitvoeringsbesluiten te komen. Aangegeven is in de memorie van antwoord dat, hoewel het project reeds een eind weegs gevorderd is, het zeer wel denkbaar is dat de rijksprojectenprocedureregeling versnelling kan brengen bij het doorlopen van de vele vergunningprocedures voor de uitvoering van het project.

De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP informeren of speciale wetten zoals de Spoedwet wegverbreding in de toekomst overbodig zijn als de regering de rijksprojectenprocedure kan gebruiken. Deze leden constateren dat de in de memorie van antwoord gekozen bewoordingen ten aanzien van verschillende voor de procedure in aanmerking komende projecten niet de indruk wekken van een hoge mate van urgentie.

Indien wederom een Spoedwet wegverbreding zou moeten worden ontworpen overeenkomstig de nu totstandgekomen wet en indien alsdan de rijksprojectenprocedureregeling voorhanden zou zijn, zou toch een Spoedwet nodig zijn en zou niet volstaan kunnen worden met toepassing van de rijksprojectenprocedureregeling. De in de Spoedwet wegverbreding vervatte regeling wijkt immers, juist met het oog op het op zo kort mogelijke termijn kunnen realiseren van de beoogde maatregelen, in een aantal opzichten af van het onderhavige wetsvoorstel. Zo bevat die wet aanzienlijk kortere termijnen in de diverse stadia van de procedure. Daarnaast bevat de Spoedwet specifieke regelingen met betrekking tot geluidhinder, welke niet zijn opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel.

Bij de rijksprojectenprocedure dient het te gaan om projecten van nationaal belang. Om de procedure te kunnen starten met een besluit van Onze Minister na overleg in de ministerraad is voorts tevens vereist dat sprake is van spoedeisende maatschappelijke belangen. Eerder in deze nadere memorie van antwoord is in antwoord op een vraag van leden van de PvdA-fractie aangegeven wat daarmee wordt bedoeld.

De leden van de ChristenUnie en de SGP wijzen erop dat het kabinet ook stelt dat de rijksprojectenprocedure naar verwachting niet vaak zal worden toegepast en vragen of uit een en ander moet worden afgeleid dat deze wet voor projecten als rivierverruiming, hoogspanningsverbindingen en grootschalige windlocaties niet echt noodzakelijk is en dat er ook andere mogelijkheden zijn om deze projecten te realiseren.

In de memorie van antwoord is de verwachting uitgesproken dat het aantal projecten van nationaal belang dat zich leent voor de inzet van de rijksprojectenprocedure niet zo groot zal zijn. (kamerstukken I 2002/03, 27 178, 12b, blz. 15). De procedure zal worden toegepast indien het rijk het wenselijk acht dat zij zelf de regie van een project van de planning tot en met de uitvoering ter hand neemt en dat de besluitvorming en beroepsprocedures worden gebundeld. Het is zeer wel denkbaar dat dit bij projecten voor rivierverruiming en projecten voor hoogspanningsverbindingen en grootschalige windlocaties het geval zal zijn.

Naar de mening van de leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP kunnen de door het kabinet genoemde projecten uit het verleden, waarop de kwalificatie spoedeisend maatschappelijk belang van toepassing zou zijn geweest, niet als spoedeisend of onvoorzien worden aangemerkt gelet op de lange periode waarin ze in discussie zijn geweest. Zij menen dat het kabinet geen voorbeeld heeft kunnen noemen en achten de noodzaak van de in de wet opgenomen «spoedprocedure» geenszins aangetoond.

Het criterium spoedeisend maatschappelijk belang is in het wetsvoorstel alleen gekoppeld aan het gebruik van het besluit van ministers na overleg in de ministerraad als start- of toegangsbesluit in plaats van een wet of planologische kernbeslissing. Het kabinet typeert de in het wetsvoorstel opgenomen procedure niet als «spoedprocedure», maar als projectenprocedure waarbij het rijk de regie voert en besluitvormings- en beroepsprocedures worden gecoördineerd en gebundeld, waarmee een versnelling wordt bereikt.

Nationaal belang

De leden van de PvdA-fractie vragen of de uiteenzetting van het kabinet over de betekenis van de toevoeging bij amendement-Spies met betrekking tot wat wordt verstaan onder projecten van nationaal belang zo kan worden verstaan dat door het kabinet weinig betekenis wordt gehecht aan de nadere definiëring van een rijksproject. Zij vragen welke betekenis door het kabinet wordt gegeven aan de toelichting bij het amendement en vooral aan het daarin genoemde voorbeeld van het asielzoekerscentrum. Zij vragen wat het onderscheid is tussen een asielzoekerscentrum en een gevangenis voor bolletjesslikkers.

Dat de procedure is bedoeld voor projecten van nationaal belang stond al in de considerans van het wetsvoorstel zoals het bij de Tweede Kamer is ingediend. Het amendement-Spies heeft dit nog nader gedefinieerd in de wettekst zelf. Het kabinet acht dit een waardevolle aanvulling. Het amendement en de toelichting daarop beogen te verduidelijken dat het moet gaan om projecten met een bovenlokale ruimtelijke dimensie of met bovenlokale ruimtelijke effecten, met andere woorden een bovenlokale uitstraling, uitwerking of gevolgen. Als zodanig is er geen onderscheid tussen een asielzoekerscentrum en een gevangenis voor bolletjesslikkers.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen het kabinet heel precies te omschrijven wat nu van de in de memorie van antwoord genoemde projecten Vijfde baan Schiphol, het project Zandmaas, de 380 kv hoogspanningsleiding Zwolle-Eemshaven, de Nor Ned-kabel, de gasopslag Langelo en het near shore windpark, het nationaal belang is dat had kunnen rechtvaardigen dat deze projecten met behulp van een rijksprojectenprocedure gerealiseerd hadden kunnen worden. Zij verzoeken aan te geven wat de tijdwinst zou zijn geweest als deze procedure had kunnen worden gebruikt en vragen of het in een aantal gevallen niet beter zou zijn geweest om dergelijke projecten met een provinciale projectenprocedure te realiseren?

Als nationale luchthaven wordt Schiphol aangemerkt als mainport en dus als een aangelegenheid die door het rijk dient te worden behartigd. Daarom is er destijds een PKB Schiphol vastgesteld en is er voorts een formele wet inzake de procedures voor de Vijfde baan Schiphol. Ook de Tweede Kamer rekent Schiphol tot een onderwerp waarover regelmatig met de verantwoordelijke bewindslieden wordt gedebatteerd.

Het project Zandmaas/Maasroute heeft als doelen hoogwaterbescherming, verbetering van de scheepvaartroute en beperkte natuurontwikkeling. Onderwerpen als hoogwaterbescherming en verbetering van de hoofdvaarweg zijn aangelegenheden die op rijksniveau worden behartigd. Destijds is gekozen om in de Trajectnota/MER te komen tot een integrale beschrijving van de milieu-effecten van de toen nog bestaande verschillende alternatieven. Bij het standpunt, bedoeld in de Tracéwet, is aangegeven dat niet alle maatregelen gerealiseerd kunnen worden via de tracéwetprocedure. Een aantal maatregelen is ondergebracht in een streekplanprocedure, waarbij ondanks de grote verschillen met de tracéwetprocedure en het feit dat door de procedurekeuze ook provinciale staten bevoegd gezag werden, gepoogd is zoveel mogelijk de procedures gelijk op te laten lopen en te komen tot een gelijke datum van bekendmaking. Dat heeft de nodige afstemming en vertraging veroorzaakt. Zoals hierboven is is opgemerkt, is door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak de planvorming nog niet geheel afgerond. In de uitvoeringsfase komt wederom de noodzaak tot afstemming naar voren nu voor de uitvoering van het tracébesluit gebruik gemaakt kan worden van de in de Tracéwet reeds opgenomen uitvoeringsmodule en voor de uitvoering van het streekplan er geen wettelijke coördinatiemogelijkheden voorhanden zijn. De verdeelde regiefunctie heeft geleid tot een vertraging bij het uitbrengen van het tracébesluit.

Zowel de hoogspanningsleiding Zwolle-Eemshaven als de NorNedkabel – na realisatie – zijn verbindingen die behoren tot het hoogspanningsnet van nationaal belang, het zogeheten landelijk hoogspanningsnet. Het nationale belang komt ook tot uitdrukking in opname van deze hoogspanningsverbindingen in het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV). De Minister van Economische Zaken is de eerste ondertekenaar van het SEV. Dit net is de ruggengraat van het Nederlandse hoogspanningsnet, verbindt alle regionale netten en het Europese net met elkaar en is van groot belang voor de betrouwbaarheid van de nationale elektriciteitsvoorziening. Het net vervult bij het transport van elektriciteit een vergelijkbare nationale functie als het rijkswegennet bij de verkeersinfrastructuur. Wat betreft Zwolle-Eemshaven gaat het fysiek om een verbinding die provinciegrenzen overschrijdt (Overijssel, Drenthe en Groningen). Voor de NorNedverbinding geldt dat het gaat om een internationale verbinding die het nationaal beschermde Waddenzeegebied en het ten noorden daarvan liggende niet provinciaal en gemeentelijk ingedeelde Continentale Plat doorkruist. Bij beide verbindingen spelen nationale afwegingen ten aanzien van nut en noodzaak maar ook ten aanzien van de ruimtelijke inpassing. Bij beide verbindingen was gelet op die nationale afwegingen toepassing van de rijksprojectenprocedure gerechtvaardigd geweest.

Het nationale belang van het near-shore windpark is vooral gelegen in de functie die het heeft als demonstratieproject voor het realiseren van offshore windenergie. Toepassing van de rijksprojectenprocedure zou gerechtvaardigd zijn geweest omdat het near shore windpark is gesitueerd in de niet provinciaal/gemeentelijk ingedeelde territoriale zee.

De gasopslag Langelo is van cruciale betekenis voor een betrouwbare nationale gasvoorziening. Dit belang heeft destijds ook geleid tot een aanwijzingsprocedure op grond van de WRO. In zo'n aanwijzingsprocedure ontbreekt evenwel een gestroomlijnde, gecoördineerde besluitvorming inzake alle betrokken ruimtelijk relevante overheidsbesluiten, onder regie van de primair verantwoordelijke minister.

De hiervoorgenoemde projecten zijn met toepassing van verschillende procedures tot stand gebracht: het project Vijfde baan Schiphol via een wet, de Zandmaas via een streekplan, de hoogspanningsleiding Zwolle-Eemshaven, NorNedverbinding en het near-schore windpark via een pkb en de gasopslag Langelo via een aanwijzing.

Zoals al eerder gesteld is in algemene zin niet aan te geven welke precieze tijdwinst zou kunnen zijn geboekt als deze projecten met de rijksprojectenprocedure zouden zijn gerealiseerd, omdat die afhankelijk is van de inhoud en omvang van een project en de daarvoor benodigde vergunningen. Het kabinet is evenwel van mening dat door bundeling en stroomlijning van de voor deze projecten te doorlopen totstandkomings- en rechtsbeschermingsprocedures in elk geval een algemene versnelling had kunnen worden bereikt.

Deze leden informeren of het gezien het politieke karakter van het begrip nationaal belang niet in de rede ligt om de toepassing van een rijksprojectenprocedure te beperken tot zaken van nationaal belang waarover een grote politieke consensus bestaat, zoals de bestrijding van hoogwateroverlast en veiligheid in het kader van overstromingen. Is «veiligheid» niet zo ongeveer de enige rechtvaardiging die kan rekenen op een brede consensus als het gaat om toepassing van de procedure?

De rijksprojectenprocedure kan van toepassing worden verklaard bij wet, bij planologische kernbeslissing of bij besluit van de betrokken ministers na overleg in de ministerraad. Deze «startbesluiten» worden alle op enig moment ter toetsing aan de Tweede Kamer voorgelegd. Over de toepassing van de rijksprojectenprocedure voor een project zal derhalve altijd voldoende politieke consensus moeten bestaan. Of projecten op het gebied van veiligheid de enige projecten zijn ten aanzien waarvan een brede consensus kan worden bereikt over de toepassing van de procedure zal in de toekomst blijken.

De leden van de fractie van GroenLinks willen weten of projecten waarover een grote nationale onenigheid bestaat en die in de Tweede Kamer slechts op de kleinst mogelijke meerderheid kunnen rekenen, volgens de regering nog aan het criterium nationaal belang voldoen. Zij vragen of het denkbaar is dat een project zich binnen het grondgebied van één gemeente afspeelt. Klopt de veronderstelling dat als de rijksprojectenprocedure betrekking heeft op projecten van nationaal belang dat daardoor dan ook geen beperking kan gelden voor het aantal belanghebbenden in de inspraakprocedure, omdat alle burgers van Nederland en iedere organisatie nu eenmaal belanghebbenden zijn in zaken van nationaal belang?

In het wetsvoorstel is bepaald dat onder projecten van nationaal belang worden verstaan projecten met een bovenlokale ruimtelijke dimensie of met bovenlokale ruimtelijke effecten. Dit betekent dat het project een bovenlokale uitstraling, uitwerking of gevolgen heeft. Dat kan zich ook voordoen indien een project uitsluitend op het grondgebied van één gemeente is gesitueerd. Indien een project slechts de steun van de kleinst mogelijke meerderheid van de Tweede Kamer heeft, is het formeel-juridisch mogelijk de rijksprojectenprocedure toe te passen. Of dat ook politiek wenselijk is, is ter beoordeling aan de op dat moment zittende bewindspersonen.

Op de voorbereiding van het rijksprojectbesluit is ingevolge artikel 39d de in paragraaf 3.5.6 van de Awb geregelde procedure van toepassing verklaard. Ingevolge artikel 3:32 van de Awb kan een ieder tegen een ontwerpbesluit schriftelijk bedenkingen inbrengen.

Vanwege het feit dat de tekst van de wet op het punt van het nationaal belang zodanig is geformuleerd dat vele projecten met een bovenlokale dimensie eronder kunnen vallen en de ministers wie het aangaat na overleg in de ministerraad een besluit moeten nemen over het al dan niet toepassen van de rijksprojectenprocedure, komt het er naar de mening van de leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP op neer dat de wet (veel) ruimer is geformuleerd dan noodzakelijk is, maar dat de minister of de Tweede Kamer de toepassing in de praktijk wel beperkt zal weten te houden. Volgens deze leden verdient het de voorkeur de wet nauwkeurig toe te snijden op het probleem en deze niet zo ruim te formuleren dat het idee van een «blanco cheque» kan postvatten. Dit wordt benadrukt omdat de bevoegdheden van de gemeentelijke overheid in concrete gevallen aanzienlijk beperkt kunnen worden. Zij achten dat alleen verantwoord als duidelijke wettelijke criteria worden gehanteerd.

In het wetsvoorstel is bepaald wat onder een project van nationaal belang wordt verstaan. Voorts is bepaald dat tot toepassing van de procedure wordt besloten bij wet, bij planologische kernbeslissing of bij besluit van de ministers wie het aangaat na overleg in de ministerraad, welke besluiten alle ter toetsing aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. Naar de mening van de regering is in het wetsvoorstel en in de memorie van toelichting duidelijk aangegeven voor welke soort projecten de procedure is bedoeld en is geen sprake van een blanco cheque. Het formuleren van andere wettelijke criteria is naar het oordeel van de regering niet nodig.

Ook deze leden vragen hoe de omschrijving dat een project van nationaal belang is zich verhoudt met de toekomstige provinciale projectenprocedure, omdat immers mag worden aangenomen dat ook bij provinciale projecten per definitie sprake zal zijn van bovenlokale dimensies of effecten. Anders gezegd vragen zij hoe te zijner tijd de rijks- en provinciale projectenprocedure onderling worden afgebakend. Zou het geen aanbeveling verdienen in de omschrijving van «nationaal belang» in het kader van de rijksprojecten te spreken van «bovenregionaal» of «bovenprovinciaal» in plaats van «bovenlokaal»?

Zoals eerder gesteld in het antwoord op een vraag van de leden van de fractie van de PvdA is in het wetsvoorstel voor een nieuwe Wet ruimtelijke ordening voor elke bestuurslaag een projectenprocedure opgenomen, deze worden «coördinatieregelingen» genoemd. De coördinatieregeling kan door gemeente, provincie of rijk worden toegepast ten behoeve van de verwezenlijk van een onderdeel van het gemeentelijk, provinciaal of nationaal ruimtelijk beleid. Net als in de huidige WRO zijn deze begrippen niet gedefinieerd. In algemene zin kan worden gesteld dat in voornoemd wetsvoorstel met nationaal en provinciaal wordt bedoeld: bovenprovinciaal respectievelijk bovenlokaal.

De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP wijzen erop dat een gevangenis voor bolletjesslikkers in het algemeen weliswaar van meer dan lokale betekenis is, maar dat dit geenszins inhoudt dat er ook sprake is van bovenlokale ruimtelijke dimensies of effecten, waardoor het nationaal belang volgens het wetsvoorstel beperkt blijft. Zij vragen of nader kan worden toegelicht waarom het bouwen van een gevangenis in het kader van dit voorstel toch als «nationaal belang» moet worden aangemerkt.

In algemene zin acht de regering het denkbaar dat een gevangenis bovenlokale ruimtelijke effecten kan hebben. Daarom is het voorbeeld in het kader van het wetsvoorstel rijksprojectenprocoedure gebruikt. Van geval tot geval zal echter moeten worden beoordeeld of een gevangenis kan worden aangemerkt als project van nationaal belang.

Deze leden vragen of de uitleg van het begrip «spoedeisende maatschappelijke belangen» niet erg ruim wordt geïnterpreteerd in het antwoord van het kabinet dat de rijksprojectenprocedure ook bij ministerieel besluit kan worden gestart in het geval een project zich niet leent voor opneming in een wet of PKB en in het geval dat in een wet of PKB de rijksprojectenprocedure niet van toepassing is verklaard.

De uitleg van het kabinet van het begrip «spoedeisende maatschappelijke belangen» is ontleend aan de toelichting op het amendement Van der Staaij c.s. (kamerstukken II 2001–2002, 27 178, nr, 24) ten gevolge waarvan het begrip in het wetsvoorstel is opgenomen.

Of sprake zal zijn van een ruime interpretatie zal uit concrete gevallen moeten blijken.

Met betrekking tot de mogelijkheid in de rijksprojectenprocedure dat een project tien jaar «boven de markt» blijft hangen, vragen de leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP alsnog een reactie van het kabinet op de stelling dat als een project niet uitgevoerd kan worden binnen enkele jaren nadat het besluit definitief is, dit erop wijst dat de noodzaak tot de beoogde versnelling van procedures niet aanwezig is. Ten aanzien van het argument van het kabinet dat de financiering van het project vertraging kan ondervinden, menen deze leden dat het bij projecten van nationaal belang mede gelet op de voorbereidingstijd mogelijk moet zijn om binnen enkele jaren een financiering te vinden. Als dat niet lukt, moeten vraagtekens worden gezet bij nut en noodzaak van het project. Deze leden achten het ten principale ongewenst dat door een «boven de markt hangend» project in een bepaald gebied tien jaar lang nodeloos allerlei ontwikkelingen kunnen worden geblokkeerd en wijzen op hun eerdere suggestie om de termijn te beperken tot vijf jaar met de mogelijkheid tot verlenging in bijzondere omstandigheden.

Het kabinet deelt de mening dat het in beginsel wenselijk is en mogelijk moet zijn de uitvoering van een project te starten binnen tien jaar nadat het rijksprojectbesluit onherroepelijk is geworden en gaat er vanuit dat dat in vrijwel alle gevallen ook zal lukken. Indien dat niet het geval is, zal dat ruim voordat de tien jaar is verstreken al duidelijk worden. Voor de bepaling van de termijn is aangesloten bij de Tracéwet, die ook uitgaat van tien jaar.

In artikel 12 van de Spoedwet wegverbreding is in afwijking van de Tracéwet gekozen voor een termijn van twee jaar. In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de in januari jl aan de Eerste en Tweede Kamer toegestuurde evaluatierapportage met betrekking tot de Tracéwet zal ingegaan worden op de vraag of de tienjarentermijn in de Tracéwet zal worden aangepast. Alsdan zal worden bezien of dat ook gevolgen zal hebben voor de termijn in de rijksprojectenprocedure.

De leden van de fractie van de PvdA vragen een nadere argumentatie ten aanzien van het feit dat de voorgenomen noodzaak tot een algemene regeling voor nadeelcompensatie in de Algemene wet bestuurrecht wordt heroverwogen in het licht van de ervaring dat het creëren van voldoende draagvlak voor ruimtelijke beslissingen bevorderd wordt door vooraf duidelijkheid te geven over een schadevergoedingsregeling.

Het wetsvoorstel bevat in het voorgestelde artikel 48a een regeling voor vergoeding van schade ten gevolge van een rijksprojectenprocedure. Hierdoor wordt aan het uitgangspunt waarnaar deze leden verwijzen namelijk dat het draagvlak voor bepaalde beslissingen wordt vergroot als tevoren duidelijkheid is dat er een schadevergoedingsregeling bestaat, voldaan. Een algemene regeling voor nadeelcompensatie hiervan in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft een uniforme algemene werking en vergt derhalve een ampele overweging, die langer duurt dan de voorbereiding en behandeling van het onderhavige wetsvoorstel.

Het ligt in der rede dat wanneer een algemene nadeelcompensatieregeling in de Awb wordt opgenomen er aanleiding is de in specifieke wetten bestaande schadevergoedingsregelingen nader te bezien en zo nodig aan te passen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Naar boven