28 275
Goedkeuring van de opzegging van het op 14 februari 1972 te Rabat ondertekende Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko, en het op 3 november 1972 te Rabat ondertekende Administratief Akkoord betreffende de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko, met overgangsvoorziening (Wet sociale zekerheidsrelatie Marokko)

nr. 314d
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 18 juni 2002

Na lezing van de memorie van antwoord vond de commissie nog aanleiding tot het maken van de navolgende opmerkingen en het stellen van de navolgende vragen.

Voorafgaande aan de fractiegewijze vermelde bijdragen aan dit verslag merkte de vaste commissie op gaarne de reactie van de regering te ontvangen op een notitie van prof. Groenendijk, voorzitter van de Permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtelingen- en strafrecht, over het internationaalrechtelijk deel van de memorie van antwoord.2

De leden van de CDA-fractie wilden op een tweetal zaken nog nader terugkomen.

Allereerst bleven deze leden van mening verschillen met de minister, dat het uitgaan van dezelfde verificatieregels voor de sociale verzekeringen én de Abw zou moeten leiden tot een nadrukkelijke koppeling in één verdrag. Juist vanwege het verschil tussen sociale verzekeringsuitkeringen, die wel exporteerbaar zijn én bijstandsuitkeringen, die dat uiteraard niet zijn, hadden twee verdragen meer voor de hand gelegen. De Abw-verificatie met betrekking tot het eventuele vermogen is bovendien eerst sedert 1 oktober duidelijk in beeld.

Op 26 april 2001 stelde de staatssecretaris in antwoord op vragen van de heer Harrewijn en enkele andere leden overigens nog: «Voor het onderzoek in de kadasters is naar de mening van de Nederlandse regering ook geen verdragsgerechtelijke basis noodzakelijk. De incidentele onderzoeken die in het verleden in de kadasterregisters zijn verricht, hebben nimmer problemen gegeven».

Op dat moment waren echter de lokale medewerkers in het kader van een project opsporing vermogensfraude in de Abw al fraude op het spoor gekomen en was het bezoek van mevrouw Verstand, de staatssecretaris, al afgezegd! Uit het verslag van de bijeenkomst van de Gemengde Marokkaans-Nederlandse Commissie van 8 mei 2001 is bovendien op geen enkele wijze gebleken, dat er in de toekomst sprake zou moeten zijn vanéén handhavingsverdrag. Ook in de brieven van 16 oktober 2001 en 25 januari 2002 aan de vaste commissie voor Sociale Zaken van de Tweede Kamer wordt nog uitgegaan van twee onderscheiden zaken.

Eerst op 8 februari 2002 – ruim 19 maanden na het op 22 juni 2000 getekende sociale zekerheidsverdrag met Marokko – wordt in deze richting geduid. Uit bijlage I bij deze brief was de leden van de CDA-fractie echter gebleken, dat aan Marokkaanse zijde ook werd uitgegaan van twee verdragen, waarvan Marokko er één, het akkoord van 8 mei 2001, niet wilde nakomen.

Het kwam deze leden dan ook voor, dat de bewindslieden slechts tot één verdrag hebben besloten «pour le besoin de la cause». Tot dat moment was er immers geen sprake van het principieel geen verschil mogen maken tussen de wijzen van uitvoering van de verificatie. In de brief van 21 mei 2002 wordt de koppeling gemaakt en wordt tevens gesteld, dat het niet meewerken aan de controles in het kader van de Abw in de nieuwe situatie een schending van het verdrag betekent, hetgeen een grond is voor de opzegging van het verdrag. De situatie wordt dan dat nieuwe gevallen geen recht krijgen op een sociale zekerheidsuitkering, waarvoor premie is betaald, terwijl de bestaande uitkeringsrechten behouden zullen blijven. In die zin is er wel degelijk sprake van ongelijke behandeling van gelijke gevallen op grond van een ontwikkeling, die zich buiten de sociale verzekeringssfeer in het kader van de uitvoering van de Abw afspeelt. De leden van de CDA-fractie vroegen zich voorts af of zij het goed hadden begrepen, dat alleen bij de nog nieuw af te sluiten verdragen er één handhavingsverdrag zal komen en dat in de situatie van reeds afgesloten verdragen de handhaving van de sociale zekerheidsuitkeringen én de bijstandsvoorzieningen ontkoppeld blijven. Kunnen de bewindslieden een overzicht geven van de landen, waar dan twee verdragen zullen gaan bestaan? Op welke termijn zullen deze alsnog worden omgezet in één verdrag?

De leden van de CDA-fractie wilden in aansluiting op de commissievraag over de internationaalrechtelijke aspecten nog toevoegen, dat de opzegging van het verdrag, waaraan de minister nog steeds vasthoudt, uiteraard geen doel in zichzelf mag zijn.

Waarom dan toch nog volhard in deze opzegging, waarbij uit internationaalrechtelijk oogpunt toch op z'n minst vragen kunnen worden gesteld, nu er overeenstemming bestaat over de door Nederland gewenste wijze van uitvoering van de Abw-verificatie.

Ratificatie van een verdrag vraagt nu eenmaal enige tijd en de vraag moet worden gesteld of door deze handelwijze geen wantrouwen over de waarde van het gesloten akkoord wordt gesuggereerd?

Uit de memorie van antwoord hadden de leden van de CDA-fractie ook begrepen, dat andere Europese landen een soepeler controle hanteren (verklaring van niet-belastingplichtigheid), maar dat deze aanpak als alternatief voor de verificatie onveranderd onaanvaardbaar is voor Nederland. Verdient eenheid in de Europese aanpak hier niet verre de voorkeur en welke pogingen zijn hiertoe reeds ondernomen en zullen alsnog worden ondernomen?

Tenslotte, wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot ondertekening en ratificatie?

De leden van de VVD-fractie wilden nog de navolgende vragen stellen.

In tegenstelling tot hetgeen in artikel 67 van de Associatieovereenkomst is neergelegd met betrekking tot nadere regelgeving ten aanzien van het in artikel 65 bepaalde heeft het Hof van Justitie uitgesproken dat artikel 65 lid 1 ook zonder nadere regelgeving rechtstreekse werking heeft. Kunnen de bewindslieden meer precies aangeven waarom artikel 65 lid 4 van de Associatieovereenkomst geen rechtstreekse werking zou hebben, zeker nu rechtsgeleerden verklaren dat ook de tekst van artikel 65 zich zeer goed voor rechtstreekse werking leent?

Opzegging van het onderhavige verdrag met Marokko heeft tot gevolg dat in de toekomst Marokkanen hun uitkering op grond van de sociale wetgeving niet meer kunnen exporteren. Reden is dat de regering geen exportrelatie willen onderhouden met een land indien met name de handhavingsaspecten niet afdoende zijn geregeld. Aanleiding voor de opzegging van het verdrag is dat de handhaving van de Abw, niet geregeld in dit verdrag, niet mogelijk blijkt.

Kunnen de bewindslieden meer precies aangeven waarom zij bij de afweging tussen enerzijds het niet meer mogelijk maken van het exporteren van een uitkering en anderzijds de mogelijkheid van het handhaven van de AOW van mening zijn dat er voldoende rechtvaardigingsgrond bestaat om het verdrag op te zeggen.

De leden van de PvdA-fractie hadden, alvorens op de inhoud van de memorie van antwoord in te gaan, de behoefte nog eens te herhalen dat zij onverkort de mening zijn toegedaan dat de handhaafbaarheid van sociale voorzieningen ten behoeve van in ons land verblijvende buitenlanders moet zijn verzekerd.

Dit standpunt leidt echter – anders dan het kabinet stelt – niet tot de stelling dat er geen verschil is tussen socialeverzekeringsuitkeringen en bijstandsuitkeringen wat betreft de handhaafbaarheid. De sociale voorzieningen zijn bij de behandeling van de Wet beperking export uitkeringen nimmer aan de orde geweest. De handhaafbaarheid van de voorschriften terzake sociale voorzieningen zijn dan ook in hun ogen een afzonderlijk te regelen materie.

Zij vroegen nog eens uiteen te zetten waar de koppeling aan Beu-verdragen eigenlijk vandaan komt. Zij hadden uit de toegezonden stukken opgemaakt dat deze koppeling pas in de loop van het traject van de verificatieproblemen met betrekking tot de bijstand in het zicht is gekomen. Deze duikt pas in januari 2002 – het geschil duurt dan al een jaar – in de stukken op, gevolgd door de expliciete aankondiging dat de socialezekerheidsverdragen zullen worden opgezegd als het bijstandsakkoord niet zou worden uitgevoerd.

Sinds wanneer precies worden Beu-verdragen gekoppeld aan overeenkomsten met betrekking tot de uitvoering van sociale voorzieningen?

Gelet op de memorie van antwoord zijn die bedoelde «geïntegreerde» verdragen nog slechts met drie landen geëffectueerd en wordt met Turkije en Suriname een afzonderlijk protocol voorzien. Voorziet het kabinet dezelfde sancties – namelijk het opzeggen van reeds gesloten Beu-verdragen – als deze protocollen niet tot stand komen? Wat met alle andere landen met wie reeds een Beu-verdrag is gesloten? Worden die opengebroken?

Wekt deze werkwijze niet minstens de índruk dat er sprake is van ongelijke behandeling in het kader van de Wet Beu?

Hoe beoordeelt het kabinet zélf het hanteren van het opzeggen van een verdrag dat met de materie waarover een geschil is gerezen niet van doen heeft? Dát het geschil met Marokko geen betrekking heeft op het «moederverdrag», blijkt onder meer uit het feit dat in dat geval art. 34 van het verdrag in werking had moeten treden. Dat voorziet in een scheidsrechterlijke commissie die een niet voor beroep vatbare uitspraak doet ingeval een conflict zes maanden voortduurt (en die termijn was reeds verstreken). Er is nu direct uitgeweken naar het opzeggingsartikel (38), waardoor mensen worden getroffen die met het geschil niets van doen hebben.

Inmiddels heeft het kabinet per persbericht van 15 mei jl. de overeenstemming over een nieuwe verdragstekst openbaar gemaakt. In de brief van 21 mei aan de Eerste Kamer echter, verzoekt de minister de Eerste Kamer de behandeling van de opzegging van het verdrag voort te zetten, totdat de Marokkaanse autoriteiten het traject van parlementaire en koninklijke goedkeuring afgerond hebben. Is het overigens niet zo, dat het nieuwe verdrag pas in werking kan treden als de constitutionele procedures in béide landen zijn voltooid. Wat betekent de «nevenschikking» in plaats van «parallelschakeling» van deze procedures voor de termijn van inwerkingtreding? En wat in het geval in het Nederlandse parlement alsnog de goedkeuring wordt onthouden?

De aard van het ontwerp-verdrag is die van aanvulling/wijziging op de tekst van het verdrag van 14 februari 1972, als gewijzigd en ondertekend op 30 september 1996. Wat gebeurt er als de Marokkaanse autoriteiten pas ná de opzegging van het 'moederverdrag' door Nederland het ontwerp-verdrag van de nodige handtekeningen voorzien? Er is dan geen «moederverdrag» meer en het ontwerp-verdrag hangt in de lucht, iets wat gezien de uiterst korte termijnen niet denkbeeldig is. Hoe ziet het vervolgtraject er dan uit?

Het had de aan het woord zijnde leden verbaasd dat Nederland ten aanzien van Marokko geheel op zichzelf heeft geacteerd in deze kwestie. Niet alleen heeft het kabinet besloten dat de in de ons omringende landen acceptabele verklaring van niet-belastingplichtigheid voor Nederland ontoereikend is, er is ook steevast beargumenteerd waarom overleg in EU-verband niet nodig was, ondanks het feit dat er een Associatieovereenkomst EU/Marokko is. Wat is de redengeving van dit volstrekt solistische optreden?

Zij hadden geen antwoord gekregen op hun vraag naar de Nederlandse medewerking aan het totstandkomen van een uitvoeringsregeling met betrekking tot art. 65, zo die al nodig blijkt te zijn.

De voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heijnert

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Ginjaar (VVD), Jaarsma (PvdA), Van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA), Bierman (OSF), Hessing (D66), Ruers (SP), Wolfson (PvdA), (plv. voorzitter), De Vries (ChristenUnie), Lodders-Elfferich (CDA), Swenker (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD), (voorzitter), De Wolff (GL).

XNoot
2

Is ter inzage gelegd op het CIP.

Naar boven