28 275
Goedkeuring van de opzegging van het op 14 februari 1972 te Rabat ondertekende Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko, en het op 3 november 1972 te Rabat ondertekende Administratief Akkoord betreffende de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko, met overgangsvoorziening (Wet sociale zekerheidsrelatie Marokko)

nr. 314c
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 29 mei 2002

1. Inleiding

Het kabinet is de leden van de verschillende fracties erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het onderhavige wetsvoorstel wordt behandeld. Het kabinet heeft met grote belangstelling kennis genomen van het verslag. De hoofdlijn van de inbreng is te kenschetsen als een onderschrijven van de noodzaak van handhavingsmogelijkheden voor socialezekerheidsregelingen. De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling ervan kennis genomen. Blijkens hun inbreng stemmen zij in met het voornemen bij de handhaving van de Algemene bijstandswet (Abw) dezelfde verificatieregels in acht te nemen als bij de socialeverzekeringswetten. Ook de leden van de PvdA-fractie onderschrijven de noodzaak om over handhavingsmogelijkheden te beschikken met betrekking tot socialezekerheidsregelingen. Zij betwijfelen echter of de gekozen weg – het opzeggen van een verdrag louter en alleen als pressiemiddel – de toets der kritiek kan doorstaan.

Op een aantal punten vragen de leden om een toelichting. Voorafgaand aan de beantwoording van de inbreng wil ik de geachte leden wijzen op de brief van 21 mei 2002 (SV/V&V/02/37 822c) aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal waarmee ik de leden van deze Kamer recent heb ingelicht over het bereikte onderhandelingsresultaat met Marokko over een nieuw socialezekerheidsverdrag dat beoogt het oude verdrag uit 1972 te vervangen.

2. Koppeling bijstand en sociale verzekeringen

De leden van de fractie van de PvdA onderschreven ten volle het uitgangspunt van de BEU-verdragen: geen export van uitkeringen zonder handhavingsbepalingen. Het gaat naar de mening van deze leden in het onderhavige geval echter niet over geëxporteerde uitkeringen, maar over Abw-uitkeringen in Nederland. Hoewel ook daarvan de rechtmatigheid moet kunnen worden gecontroleerd, komt het de leden van deze fractie voor dat het opzeggen van het verdrag geen directe relatie heeft met het op te lossen probleem.

Het is inderdaad zo dat er een verschil is tussen socialeverzekeringsuitkeringen en bijstandsuitkeringen: de eerste zijn exporteerbaar, de andere niet. Wat betreft de handhaving is er voor het kabinet geen verschil tussen beide soorten uitkeringen. Het beleidsuitgangspunt is dat er in het kader van verificatie van zowel socialeverzekeringsuitkeringen als van bijstandsuitkeringen principieel geen verschil mag bestaan in de wijze van uitvoering daarvan. Om die reden is er voor het kabinet in weerwil van hetgeen de leden van deze fractie opmerken wel degelijk een directe relatie tussen het met Marokko gerezen vraagstuk en het opzeggen van het verdrag van 1972.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering uiteen te zetten in hoeverre bijstandsuitkeringen ingevolge de Abw beschouwd worden als socialezekerheidsuitkering terwijl deze toch als sociale voorziening wordt beschouwd. Zij vragen wat dit standpunt betekent voor de toepassing van onder andere de regels zoals neergelegd in de bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid, de Verordening (EEG) nr. 1408/71 en zoals neergelegd in het Europese Verdrag inzake sociale en medische bijstand.

De Nederlandse sociale zekerheid bestaat uit twee groepen uitkeringen, zijnde de socialeverzekeringsuitkeringen en de sociale voorzieningen. Tot de eerste groep behoren uitkeringen als de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, tot de tweede groep bijvoorbeeld de bijstandsuitkeringen. Voor de uitkeringen uit de eerste groep worden in het algemeen premies betaald, de financiering voor uitkeringen uit de tweede groep geschiedt uit de algemene middelen. De bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid beogen de socialeverzekeringsstelsels van Nederland en het desbetreffende land te coördineren. De coördinatieregels waarin deze verdragen voorzien kunnen uit de aard der zaak niet worden toegepast op bijstandsuitkeringen. Voor zover de socialeverzekeringsverdragen tevens voorschriften bevatten die zien op de rechtmatige betaling van uitkeringen, staat er echter niets aan in de weg om deze voorschriften van toepassing te laten zijn op bijstandsuitkeringen. Vanuit de optiek van de handhaving bestaat immers geen verschil tussen socialeverzekeringsuitkeringen en bijstandsuitkeringen. Zoals hiervoor reeds opgemerkt in antwoord op vragen van leden van de PvdA, streeft het kabinet er daarom naar om in nog af te sluiten of te wijzigen socialezekerheidsverdragen de bijstandsverificaties mee te nemen.

Wat betreft de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 is bijstand expliciet van de materiële werkingssfeer uitgesloten. Het kabinet streeft er niettemin naar om met de landen van de EU/EER op bilateraal niveau handhavingsafspraken te maken die zowel zien op de sociale verzekeringen als de bijstand. Het Europees Verdrag inzake Sociale en Medische Bijstand (EVSM) is in dit verband niet relevant omdat het dient te worden toegepast in een nationale situatie waarin een onderdaan van een land dat dit verdrag heeft geratificeerd, betrokken is.

De instemming van de leden van de CDA-fractie met het voornemen om bij de handhaving van de Abw dezelfde verificatieregels in acht te nemen als bij de socialeverzekeringswetten betekent naar de mening van deze leden echter niet dat deze verificatieregels uitsluitend in hetzelfde verdrag moeten zijn opgenomen of nadrukkelijk aan elkaar moeten worden gekoppeld. Zij willen dan ook zien toegelicht waarom niet is gekozen, gekozen kón worden voor een zelfstandige totstandkoming van een verdrag ten behoeve van de Abw.

Het standpunt van het kabinet is dat er principieel geen verschil mag bestaan in de wijze van uitvoering van de verificatie van zowel socialeverzekeringsuitkeringen als van bijstandsuitkeringen. Daarvan uitgaand ligt het niet in de rede om voor beide uitkeringstypen een separaat handhavingsverdrag te sluiten, integendeel: het ligt naar de mening van het kabinet veeleer voor de hand om te koppelen.

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat door de gevolgde gang van zaken bij een eventuele opzegging van het «moederverdrag» burgers, die verzekerd zijn krachtens de socialeverzekeringswetten en zich derhalve rechtens op het verdrag kunnen beroepen, na de opzegging zullen worden getroffen als gevolg van problemen buiten het socialezekerheidsverdrag bij het dan een beroep hierop doen. Zij vragen welke rechtsgrond hiervoor kan worden aangevoerd en of dit voornemen niet in strijd is met de [Algemene] Wet gelijke behandeling.

Het kabinet wijst er in dit verband op dat, in geval van een onverhoopte opzegging van het «moederverdrag», ook in de nieuwe verdragsrechtelijke situatie de bestaande uitkeringsrechten zullen blijven bestaan. In de nieuwe afspraken met Marokko is bovendien gewaarborgd dat in dat geval de controle op de rechtmatigheid van de exporteerbare uitkeringen wordt gegarandeerd. De Algemene wet gelijke behandeling is hier dan ook niet aan de orde.

Volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat op het gebied van de ziektekosten door opzegging van het verdrag niet langer aanspraak zal bestaan op verstrekkingen. Omdat het desbetreffende hoofdstuk van het verdrag alleen betrekking heeft op gevallen van tijdelijk verblijf en dus bijvoorbeeld niet voorziet in rechten op verstrekkingen van in Marokko wonende uitkeringsgerechtigden en hun gezinsleden, heeft opzegging van het verdrag op dat terrein geen onoplosbare gevolgen. Ziekenfondsverzekerden die voor een tijdelijk verblijf naar Marokko gaan kunnen desgewenst een reisverzekering afsluiten.

Voor de leden van de CDA-fractie is het van belang te weten met welke andere landen er aan Nederlandse zijde behoefte bestond tevens tot afspraken te komen over de verificaties uit te voeren in het kader van de Abw. Zij vragen hoe deze onderhandelingen zich voltrokken en of er altijd is gekozen voor koppeling. De leden van de fractie van de PvdA vragen of bijvoorbeeld in het (BEU-)verdrag met Turkije bepalingen zijn opgenomen inzake de bijstandsverificaties, en of dit geldt voor alle landen waarmee een verdrag inzake sociale zekerheid respectievelijk een BEU-verdrag is gesloten.

De onderzoeken in Marokko leidden tot de inmiddels bekende problemen, reden waarom is gezocht naar een verdragsrechtelijke basis voor de rechtmatigheidscontroles van alle socialezekerheidsuitkeringen. De ervaringen in het dossier Marokko hebben inmiddels wel geleid tot het standpunt dat bij alle nog nieuw af te sluiten verdragen in het kader van de Wet beperking export uitkeringen er naast de handhavingsafspraken omtrent sociale verzekeringen tevens een handhavingsparagraaf voor de bijstand zal worden opgenomen. Dat leidde ertoe dat de verificatie van de rechtmatigheid van bijstandsuitkeringen zonder het moeten nemen van noemenswaardige hindernissen thans juridisch verankerd is in handhavingsverdragen met Costa Rica, Panama en Joegoslavië. Door de fase waarin het proces van onderhandelingen met Turkije en Suriname verkeerde over de handhavingsverdragen in het kader van de eerdergenoemde Wet beperking export uitkeringen, zal met die landen een proces worden gestart tot het sluiten van een afzonderlijk protocol met hetzelfde oogmerk.

3. Actuele stand van zaken

De PvdA-fractieleden zijn ten slotte benieuwd naar de meest actuele stand van zaken.

Voor het antwoord op deze vraag zij verwezen naar de hiervoor aangehaalde brief van 21 mei 2002 aan de geachte leden van deze Kamer.

4. Internationaalrechtelijke aspecten

De vaste commissie verzoekt de regering om commentaar op een notitie van de Permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtelingen- en strafrecht. Deze notitie gaat in op de betekenis van artikel 65, vierde lid, van het Associatieverdrag EG-Marokko en de gevolgen hiervan voor de opzegging van het sociaalzekerheidsverdrag met Marokko. Tevens stelt de PvdA-fractie een vraag omtrent de interpretatie van voornoemd artikel.

Allereerst zij opgemerkt dat de strekking van artikel 65, vierde lid, niet zonder meer duidelijk is. Naar zijn bewoordingen handelt dit artikel over het wegnemen van deviezenbeperkingen ten aanzien van het overmaken, door werknemers, van aan hen toekomende uitkeringen naar Marokko. Exportverplichtingen in socialezekerheidsverdragen en EG-verordeningen plegen anders te worden geformuleerd. Indien men desalniettemin zou aannemen, dat bedoeld artikellid naar zijn bedoeling mede het oog heeft op het invoeren van een exportverplichting voor de socialezekerheidsadministratie in geval de uitkeringsgerechtigde niet meer woonachtig is in de uitkerende staat, en mede betrekking heeft op andere personen dan werknemers, moet worden opgemerkt, dat een dergelijke bepaling, overeenkomstig artikel 67 van de Associatie-overeenkomst, nadere uitwerking behoeft teneinde deze export verantwoord te kunnen doen plaatsvinden. Het gaat hierbij o.m. om een nadere bepaling van de groep van personen ten aanzien van wie deze exportverplichting dient te gelden, bepalingen ter voorkoming van samenloop met gelijksoortige uitkeringen, alsmede bepalingen in het administratieve vlak ten aanzien van de controle op de uitkeringsvoorwaarden in het woonland, de wederzijdse bijstand tussen de betrokken administratieve organen, en ten aanzien van de uitbetaling.

Voor zover het export naar landen binnen de EU betreft is een dergelijke uitwerking opgenomen in Verordening (EEG)1408/71 en de daarbij behorende Toepassingsverordening (EEG) 574/72. De daarin opgenomen exportverplichtingen betreffen echter slechts personen die tot de beroepsbevolking behoren of hebben behoord, die de nationaliteit bezitten van een der EU-lid-staten, en hun afhankelijke gezinsleden en nagelaten betrekkingen. Een voorstel om de desbetreffende bepalingen ook van toepassing te doen zijn op personen met een andere nationaliteit die zich binnen de EU verplaatsen is nog bij de Raad in behandeling. Begrijpelijkerwijs heeft de Commissie besloten prioriteit te geven aan laatstgenoemde regeling, alvorens verder te werken aan regeling van deze materie in geval van verplaatsing van de woonplaats naar landen buiten de Gemeenschap die met de Gemeenschap zijn geassocieerd. Zonder een dergelijk, in dit geval op artikel 67 van de Associatie-overeenkomst te baseren, uitvoeringsbesluit kan o.i. geen beroep worden gedaan op de Associatie-overeenkomst teneinde uitkeringen naar Marokko te exporteren.

Ingaande op de door de Permanente Commissie genoemde jurisprudentie, merken wij op dat het Hof van Justitie(EG) inderdaad bij diverse gelegenheden uitspraken heeft gedaan over de rechtstreekse werking van bepalingen uit Samenwerkings- en Associatie-overeenkomsten met de Gemeenschap. Voor zover daarbij rechtstreekse werking van deze bepalingen werd aangenomen, betrof dit echter in hoofdzaak slechts die bepalingen, als neergelegd in artikel 65 eerste lid, van de Associatie-overeenkomst met Marokko, waarin het beginsel van non-discriminatie naar nationaliteit was neergelegd. Discriminatie naar nationaliteit is thans evenwel niet aan de orde. Aan andere bepalingen van de Associatie-overeenkomsten of daarop gebaseerde besluiten heeft het Hof, bij gebreke van de benodigde uitvoeringsregelingen, rechtstreekse werking ontzegd.

Uit het vorenstaande moge blijken dat wij het oordeel van de Permanente commissie, dat artikel 65, vierde lid, van de Associatie-overeenkomst «een schoolvoorbeeld van een rechtstreeks werkende bepaling» inzake export bevat, niet onderschrijven.

Het zelfde geldt de stelling van de Permanente commissie, dat de beperking van export als indirecte discriminatie naar nationaliteit dient te worden beschouwd. Uiteraard kunnen woonplaatscriteria, indien daarvoor geen adequate rechtvaardiging bestaat, onder omstandigheden indirect discriminatoir zijn. In casu is deze rechtvaardiging er echter, overeenkomstig de doelstelling van de wet BEU, in gelegen dat Nederland op het gebied van de sociale zekerheid geen exportrelatie wenst te onderhouden met een land, indien de controle op de uitkeringsvoorwaarden en verdere handhavingsaspecten aldaar niet afdoende zijn geregeld, dan wel twijfel bestaat of een dergelijke regeling naar behoren zal worden uitgevoerd.

5. Correspondentie tussen de departementen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Buitenlandse Zaken en de Tweede Kamer der Staten-Generaal

De CDA-fractieleden hadden blijkens de inbreng tevens behoefte om op de Europeesrechtelijke kant nadrukkelijk in te gaan. Zij voelden zich daarbij gehinderd door het ontbreken van relevante stukken zoals brieven aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, die in de afgelopen jaren zijn gewisseld. Zij verzoeken ter bespoediging van de behandeling ervoor te zorgen dat deze alsnog beschikbaar komen, opdat hieraan bij de plenaire behandeling de nodige aandacht kan worden gegeven.

Ervan uitgaande dat de vraag van de geachte leden is te begrijpen tegen de achtergrond van de informatie-uitwisseling tussen het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Tweede Kamer der Staten-Generaal rondom het dossier Marokko en sociale zekerheid is in de bijlage bij deze Memorie van Antwoord een overzicht gevoegd van de betreffende correspondentie.

6. Verklaring van niet belastingplichtigheid

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het juist is dat andere Europese staten, zoals België, Frankrijk en Duitsland genoegen nemen met een zogenaamde belastingverklaring van de zijde van Marokko waaruit blijkt dat betrokkenen niet over vermogen beschikken, en zo ja waarom Nederland zich dan zo afwijkend opstelt.

Ervan uitgaand dat de geachte leden doelen op de zogenaamde verklaring van niet-belastingplichtigheid zou ik willen verwijzen naar mijn antwoord op een gelijkluidende vraag zoals gesteld in het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 februari 2002 over export van uitkeringen naar Marokko, en de destijds geformuleerde conclusie omtrent die verklaring, namelijk dat deze als alternatief voor de verificatie ter plekke onveranderd onaanvaardbaar is voor Nederland.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

BIJLAGE

Overzicht correspondentie tussen de departementen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Buitenlandse Zaken en de Tweede Kamer der Staten-Generaal rondom het dossier Marokko en sociale zekerheid

• Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, Aanhangsel, 1072, antwoord van minister Vermeend (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Mw. Verstand-Bogaert en de minister van Buitenlandse Zaken, (ontvangen 23 april 2001), op vragen van de leden Koenders en Smits (beiden PvdA), over het afzeggen van een reis naar Marokko door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (Ingezonden 19 april 2001).

• Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, Aanhangsel, 1073, antwoord van minister Vermeend (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Mw. Verstand-Bogaert en de minister van Buitenlandse Zaken, (ontvangen 23 april 2001), op vragen van de leden Verhagen en Van der Knaap (beiden CDA), over het afzeggen van een reis naar Marokko door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (Ingezonden 20 april 2001).

• Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, Aanhangsel, 1099, antwoord van minister Van Aartsen (Buitenlandse Zaken), (ontvangen 25 april 2001), op vragen van de leden Weisglas (VVD) en Hoekema (D66), over het afzeggen van een reis naar Marokko door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (Ingezonden 20 april 2001).

• Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, Aanhangsel, 1113, antwoord van staatssecretaris Hoogervorst (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), (ontvangen 26 april 2001), op vragen van de leden Harrewijn (GroenLinks), Smits (PvdA), Van der Knaap (CDA) en Van der Staaij (SGP), over het conflict met de Marokkaanse overheid over de controle op vermogen van bijstandscliënten. (Ingezonden 26 april 2001).

• Antwoord van minister Van Aartsen (Buitenlandse Zaken), mede namens minister Vermeend (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), (verzonden 18 mei 2001), op vragen van de leden Koenders en Smits (beiden PvdA) over het afzeggen van een reis naar Marokko (ingezonden 25 april 2001, kenmerk 2000109980).

• Brief d.d. 16 mei 2001 van staatssecretaris Hoogervorst (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en minister Van Aartsen (Buitenlandse Zaken) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over het project controle vermogen buitenland: Marokko (kenmerk BZ/AB/2001/32 305)

• Brief d.d. 22 mei 2001 van staatssecretaris Hoogervorst (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan de Voorzitter van de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over Toegang kadaster Marokko (kenmerk BZ/AB/2001/33 515)

• Brieven d.d. 19 juni 2001 van staatssecretaris Hoogervorst (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal met kopie van de brief van minister Vermeend van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan zijn Marokkaanse collega Abbas El-Fassi, in antwoord op verzoeken van het lid Wilders (VVD) over de naleving van het Nederlands-Marokkaans akkoord inzake bijstandscontroles, en in antwoord op de vraag van het lid Harrewijn (GroenLinks) over de consequenties die de regering trekt voor de Marokkaanse regering en welke stappen zij denkt te ondernemen (kenmerk BZ/AB/01/38 196 resp. BZ/AB/01/38 011a)

• Brief d.d. 3 juli 2001 van staatssecretaris Hoogervorst (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan de Voorzitter van de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over het Nederlands-Marokkaans akkoord over bijstandscontroles (kenmerk BZ/AB/2001/42110)

• Antwoord van staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op vragen van de leden Wilders (VVD), Santi (PvdA), Schimmel (D66), Van der Knaap (CDA) en Harrewijn (GroenLinks) over het Nederlands-Marokkaans akkoord inzake bijstandscontroles (ingezonden 6 juli 2001), (brief d.d. 13 juli 2001, kenmerk BZ/AB/2001/45969)

• Brief d.d. 16 oktober 2001 van staatssecretaris Hoogervorst (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan de Voorzitter van de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de stand van zaken Nederlands-Marokkaans akkoord aangaande bijstandsverificaties (kenmerk 92-01-SZW; BZ/AB/2001/64802a)

• Brief d.d. 5 december 2001 van staatssecretaris Hoogervorst (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de stand van zaken bijstandsakkoord Marokko (kenmerk 143-01-SZW; BZ/AB/01/83433)

• Brief d.d. 7 december 2001 van staatssecretaris Hoogervorst (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan de Voorzitter van de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de stand van zaken Nederlands-Marokkaans akkoord aangaande sociale zekerheid (kenmerk 146-01-SZW; BZ/AB/01/85 328)

• Brief d.d. 25 januari 2002 van staatssecretaris Hoogervorst (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), minister Vermeend (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en minister Van Aartsen (Buitenlandse Zaken) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over Marokko en sociale zekerheid (kenmerk B&GA/AB/2002/5124)

• Brief d.d. 8 februari 2002 van minister Vermeend (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), minister Van Aartsen (Buitenlandse Zaken) en staatssecretaris Hoogervorst (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over Marokko en export van sociale uitkeringen (kenmerk B&GA/AB/2002/9494a)

• Brief d.d. 22 maart 2002 van minister Vermeend (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), minister Van Aartsen (Buitenlandse Zaken) en staatssecretaris Hoogervorst (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan de Voorzitter van de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over Marokko/Nieuw Zeeland en sociale zekerheid (kenmerk 08-02-SZW en 12-02-SZW; B&GA/AB/2002/20624 en SV/V&V/02/22677)

• Brief d.d. 21 mei 2002 van minister Vermeend aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over het Wetsvoorstel socialezekerheidsrelatie Marokko (28 275) en het bereikte ambtelijk akkoord met Marokko over een wijziging van het socialezekerheidsverdrag en het bijbehorende administratief akkoord (kenmerk SV/V&V/02/37822b).

Naar boven